Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


Over de perspectieven van de komende klassenacties


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 12, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


Het uitbreken van een nieuwe grote oorlog heeft de gedachte aan de komende arbeidersrevolutie weer actueel gemaakt. En tegelijk daarmee begint ieder zich de vraag te stellen: wat zijn de vooruitzichten van de komende massabeweging? Zullen we als zijn resultaat een zegevierende arbeidersmacht naar voren zien komen, die het kapitalisme definitief heeft vernietigd en een begin maakt met de opbouw van de communistische samenleving? Of zal opnieuw de revolutie in kapitalistische banen worden afgeleid?

Onwillekeurig trekt men daarbij vergelijkingen met de revolutionaire periode van 1917-1920 en tracht men op te sporen in welk opzicht de situatie voor de revolutie nu gunstiger of ongunstiger is geworden. Men wijst er op dat in 1918 de arbeiders niet “rijp” waren voor het communisme, dat ze nog te veel vertrouwen stelden in de sociaaldemocratie dat ze zich door de invloed van de Russische revolutie hebben laten verwarren. En men geeft dan zijn mening over de werking van deze geestelijke invloeden in de komende revolutionaire periode. Men wijst op de thans voor ieder zichtbare binding van de sociaaldemocratie aan het kapitaal, die de in revolutionaire strijd gewikkelde arbeiders van haar politiek afkerig moet maken, Men wijst op het wegvallen van de Russische illusie bij de arbeiders. Is de eerste werking van deze ontgoochelingen een ontmoediging, die op het ogenblik de passiviteit van de arbeidersklasse kan verklaren, later, als de arbeiders weer de weg hebben weten te vinden tot het voeren van massale klassenstrijd, zal hij vrucht dragen, doordat de arbeiders, niet meer gehinderd door de vroegere waanbeelden hun doel en toekomst veel klaarder voor ogen zien.

Zeker zit in deze beschouwingen een kern van waarheid. Maar ze zijn niet voldoende om ons een inzicht te geven in de omstandigheden van de komende revolutionair periode. Met het wegvallen van bepaalde illusies en waanbeelden is nog niet gezegd dat alle illusies en waanbeelden weg moeten vallen. Zelfs is niet gezegd, dat de oude arbeiderspartijen niet weer opnieuw dienst zullen kunnen doen als verstikkers van de revolutionaire strijd, wanneer ze tegenover de arbeiders met zogenaamde “nieuwe, frisse” denkbeelden komen, hen weer de mogelijkheid van een nieuwe ontwikkeling laten zien – waarbij hier natuurlijk slechts sprake kan zijn van kapitalistische ontwikkeling, al zal die dan ook onder fraai klinkende namen worden aangekondigd.

Ook in 1918 was de sociaaldemocratie sterk gecompromitteerd door een vier jaar lange openlijke ondersteuning van de keizerlijke imperialistische politiek. Toch heeft ze een groot gedeelte ven de Duitse arbeidersmassa’s weer in haar kielzog weten te krijgen. Dat ze hierin slaagde kwam doordat ze nog iets te bieden had: het vooruitzicht op een rustige, vredige ontwikkeling tegenover het perspectief van hevige, verbeten klassenstrijd dat de revolutionaire inzichten openden. De bourgeoisie in de geallieerde landen was ongeslagen uit de oorlog getreden, geen revolutionaire beweging bedreigde haar macht. De sociaaldemocratische regering in Duitsland trad op als beschermeling van deze Entente-bourgeoisie – door haar bemiddeling konden in Duitsland levensmiddelen in grote hoeveelheden worden ingevoerd en konden de uit het leger ontslagen arbeiders hun plaats in het productieproces weer innemen. De sociaaldemocratische regering dulden, dat betekende de hulp van de machtige Entente-bourgeoisie (1) aanvaarden, om de gevolgen van de oorlog zoveel mogelijk te herstellen. De revolutionaire strijd tegen de Ebert-regering (2) aanbinden, dat betekende tegelijk de strijd tegen de ongeslagen legers van de Entente-machten, dat bekende de strijd tegen het kapitalisme van de gehele wereld.

Tegelijk werd een groot deel van de arbeidersklasse misleid door de “socialisatieplannen” en de “democratie”, ingesteld door de sociaaldemocratie. De arbeiders werden geleidelijke, rustige groei naar het socialisme in het vooruitzicht gesteld, waarbij het kapitaal stap voor stap door regeringsmaatregelen zou worden onteigend en heftige klassenbotsingen zouden worden vermeden.

Grote massa’s van de Duitse arbeidersklasse, grote delen van het leger, samengesteld uit verschillende klassenelementen, steunden daarom de regering Ebert. Zij haakten naar rust en vrede, verafschuwden alles wat hen hinderde hun oude bestaan van vóór de oorlog weer op te vatten. Zo grepen ze met beide handen aan wat de sociaaldemocratie hen scheen te bieden. Zij ondersteunden de regering, hielpen mee de revolutionaire kern van het proletariaat een nederlaag toe te brengen en gingen naar huis om hun oude werkzaamheden op te vatten en de leiding van de staat en de productie aan anderen over te laten.

Wel was hiermee de revolutionaire periode nog niet afgesloten, verscheidene malen nog kwamen soms grote delen van het proletariaat in opstand. Maar daar de kapitalistische ontwikkeling van Duitsland ondertussen verder voortschreed, misten zij de ondersteuning die ze nodig hadden: de ondersteuning door een algemene opstand van het proletariaat. Zo konden zij telkens als plaatselijke of partiële acties worden onderdrukt, tot ze ten slotte in aantal en in kracht begonnen af te nemen. De eerste proletarisch-revolutionaire bewegingen in Duitsland hadden de nederlaag geleden.

Was de sociaaldemocratische regering er niet in geslaagd de kapitalistische ontwikkeling weer opnieuw aan te zetten, dan was de ontwikkeling in Duitsland ongetwijfeld anders verlopen. In plaats van áf te nemen waren de proletarische bewegingen dan ongetwijfeld in aantal en omvang toegenomen, tot ze waren uitgegroeid tot een regelrechte strijd om de macht met het kapitalistische regime. Zó ver is het echter nu niet gekomen. Lang voordat de kapitalistische politiek van de sociaaldemocratie aan zijn eind was gekomen, was de Duitse arbeidersklasse ontgoocheld, versplinterd, was het revolutionair enthousiasme door de telkens weer zich herhalende nederlagen gebroken. Toen dan ook het liberaal-kapitalistische stelsel bankroet ging had de groot-bourgeoisie gemakkelijk spel. De nationaalsocialistische dictatuur vernietigde de laatste resten van “vrijheid” die de arbeiders onder het liberale kapitalisme hadden bezeten. Zij organiseerde de uitbuiting op nieuwe grondslag en kondigde daarmee het begin aan van een nieuwe fase in de kapitalistische ontwikkeling. Zo is het al of niet slagen van een revolutionaire beweging ten nauwste afhankelijk van de vraag in hoeverre het kapitalistische nog ontwikkelingsmogelijkheden heeft. De contrarevolutionaire machten zijn in hun optreden door deze mogelijkheden beperkt.

Toch mogen we dit alles niet mechanisch opvatten alsof een overwinning van de revolutie onmogelijk zou zijn zolang het kapitalisme nog ontwikkelingsmogelijkheden biedt (3). Het kapitaal vindt een uitweg uit iedere situatie, tenminste zolang de actie van de arbeiders deze uitweg niet afsnijdt. Maar de uitweg die het kapitaal vindt gaat steeds ten koste van het proletariaat, dat voortdurend sterker moet worden uitgebuit en heviger moet bloeden. Slechts zolang de moeilijkheden van de revolutie groter schijnen dan de ontberingen van het kapitalisme, laten de arbeiders zich de heerschappij van het kapitaal welgevallen; pas dán wanneer de verschrikkingen van het kapitalisme zó groot zijn geworden dat de arbeiders bereid zijn alles op het spel te zetten om zich van de druk te bevrijden, zijn de omstandigheden rijp voor een proletarische overwinning. Hierbij speelt het inzicht een belangrijke rol, het inzicht dat doet begrijpen wat het kapitalisme op een bepaald moment nog weet te bieden. Maar zelfs waar dit inzicht tekort schiet kan de gang van de revolutie slechts geremd worden, wanneer het kapitalisme voor de arbeidersklasse inderdaad nog slechts de grootste ellende weet te brengen, wanneer het niet langer in staat is deze ellende te doen onderbreken door perioden van betrekkelijke rust, dan moet noodgedwongen het inzicht rijpen dat het zó niet langer kan. Dan moet noodgedwongen (4) het proletariaat opnieuw in verzet komen en de kapitalistische maatschappij aantasten.

De ontwikkeling van het kapitalisme sinds 1918

Zeker zijn de kapitalistische ontwikkelingsmogelijkheden nu niet meer dezelfde als in 1918. Dat wil zeggen, dat de strijd tussen kapitalisme en communisme nu op een andere basis zal verlopen dan toen.

De periode van het “vrije kapitalisme” is nu definitief afgesloten. Wel is in vele landen de organisatie van het kapitaal nog niet zo ver doorgevoerd als in Duitsland, maar van een “vrij kapitalisme” kan men daar toch al evenmin meer spreken. Het feit dat in enkele belangrijke industriële wereldcentra de concurrentiestrijd aan banden is gelegd, dat het kapitaal daar optreedt als georganiseerde macht, maakt ook in de andere landen – willen zij niet in de onderlinge concurrentie verslagen worden – organisatie van het kapitaal nodig.

Dat betekent, dat een terugkeer naar het vroegere, liberale kapitalisme, waar iedere kapitalist zijn eigen concurrentiestrijd zelfstandig moest uitvechten, onmogelijk is. De kapitalistische ontwikkeling is door de opheffing van de vrije concurrentie in Duitsland in een nieuw stadium getreden, en kan tot de oude toestanden niet meer terugkeren.

Deze overgang van het liberale naar het door de staat georganiseerde kapitalisme heeft diepgaande consequenties. In het liberale kapitalisme had de staat een belangrijke functie. niet alleen was hij het onderdrukkingsapparaat van de uitgebuite klasse, niet alleen hield hij de concurrentiestrijd binnen bepaalde grenzen, om een zich onderling doodvechten van de bezittende klasse te voorkomen, hij hielp ook mee de algemene verhoudingen te scheppen waardoor kapitalistische uitbuiting mogelijk was, doordat hij bepaalde voor het kapitaal in het algemeen noodzakelijke, maar vaak niet renderende werkzaamheden verrichtte (bouw van wegen en spoorlijnen, post, onderwijs, sociale voorzieningen, organisatie van de uitbuiting in de koloniën) en doordat hij in geval van oorlog het door hem opgebouwde machtsapparaat tegen het apparaat van de concurrerende kapitaalsmacht liet optrekken. Deze algemene taak van de staat was echter beperkt, het aantal gebieden waar hij ingreep besloeg slechts een onderdeel van het gehele maatschappelijke leven, en de tijden van oorlog waarin hij optrad als de rechtstreekse vertegenwoordiger van het hele kapitaal waren slechts voorbijgaande perioden in een tijd van kapitalistische vrijheid. In het moderne door de staat georganiseerde kapitalisme is dit echter veranderd. Thans is er geen onderdeel van het economisch leven meer dat niet door de staat gecontroleerd, geregeld en in voorgeschreven banen geleid wordt. Het ingrijpen van de staat in de gehele maatschappij gaat nog veel verder dan vroeger in de oorlog, en wat toen als tijdelijk, als abnormaal gold, is nu blijvende regel geworden. De staat is in zijn geheel ingeschakeld als de politiek georganiseerde macht van het kapitaal. De organen van de staatsmacht zijn geworden tot directe organen van de kapitalistische uitbuiting en concurrentie.

Dit alles brengt echten tegelijk een verandering in de aard en de richting van de productie teweeg. Door het opheffen van de liberale vormen van de concurrentiestrijd is tegelijk de arbeidsvrijheid verdwenen. De arbeiders kunnen niet meer werk zoeken waar zij willen, en de kapitalisten kunnen niet meer de arbeiders aannemen die zij willen, de arbeidskracht wordt evenals de grondstoffen door de staat gedistribueerd. Dit gebeurt niet slechts in Duitsland en Rusland, maar ook in Frankrijk en Engeland, en in mindere mate ook in Nederland. Daardoor zijn de arbeiders feitelijk gekomen in een slavenpositie. Waar ze ook werken, ja zelfs als ze werkloos zijn, staan ze feitelijk in dienst van altijd dezelfde staat. Vaak is het de staat die hen hun loon geheel of gedeeltelijk uitbetaalt, (arbeidskampen, gesubsidieerde werkverschaffing), maar steeds bepaalt de staat de hoogte van hun loon. De staat heeft daardoor de volkomen zeggenschap over de grootte van de consumptie door de arbeidersklasse. Vanzelfsprekend betekent dit een beperking tot het uiterste.

Anderzijds geeft de werkzaamheid van de staat aanleiding tot het ontstaan van geheel nieuwe industrieën. De beperking tot het gebruik van grondstoffen, die zoveel mogelijk binnenslands kunnen worden geproduceerd, roept een gehele “ersatz”-industrie in het leven, die kunstrubber, celstof, enzovoort maakt. Tegelijk moet een steeds groter deel van de productie zich richten op het vervaardigen van wapens en allerlei oorlogstuig. Daardoor heeft de gehele productie een nieuwe richting genomen, hij richt zich steeds meer – enerzijds op het vervaardigen van productie-middelen (machines voor nieuw op te richten industrieën, wegenaanleg, transportmiddelen) – anderzijds op vernietigingsmiddelen. De levensmiddelen-productie wordt steeds meer beperkt en kan beperkt worden door de slaven-positie van het proletariaat.

Ook deze verandering in de aard van de productie vond plaats tijdens de vroegere oorlogen. Maar dit was toen slechts een tijdelijke onderbreking van meer “normale” omstandigheden, terwijl nu haar blijvend karakter wordt bepaald door de definitieve nederlaag van het liberale kapitalisme. Ook al kan het kapitalisme voortleven, ook al kan het winst blijven maken – zij het dan, dat deze winst steeds meer onvoldoende wordt, waardoor het zich voortdurend straffer moet organiseren, de productie steeds meer in genoemde zin beperken – het kan niet meer in de levensbehoeften van de brede massa voorzien. Integendeel, het brengt voor de arbeidersklasse steeds grotere ellende, steeds verder voortschrijdende vernietiging. Daarom is het ten ondergang gedoemd, door de revolutie van het proletariaat.

De situatie aan het einde van de oorlog

Wanneer de arbeidersklasse een eind maakt aan de oorlog, zal hierdoor een geheel andere situatie worden geschapen dan in 1918 het geval was.

In 1918 was de val van de monarchie voldoende om de vrede mogelijk te maken. Het Duitse kapitaal was in de oorlog verslagen, het moest gevoelige klappen incasseren, maar het had de mogelijkheid zich op beperkter basis weer te herstellen en de ontwikkeling voort te zetten. De hervorming in de staatsmachine bracht voor het functioneren van het kapitalisme geen moeilijkheden mee. Ook zonder de keizer kon men wel winst maken, en men deed het.

Anderzijds waren de arbeiders niet rechtstreeks gedwongen om hun strijd op een breder platform te stellen. Zolang het kapitaal zich bij het bestaan van een democratische regering neerlegde en niet trachtte de monarchie te herstellen, konden de arbeiders zich met het vooruitzicht van een geleidelijke verbetering en van een geleidelijke groei naar het socialisme vergenoegen. De hier en daar oplaaiende verzetsacties doen niets af aan het bestaan van deze algemene regel. Vaak waren zij het antwoord op pogingen van reactionaire groepen om de monarchie te herstellen en zakten zij in elkaar als de oude toestand weer was hersteld. Vaak kwamen zij voort uit bijzondere noodtoestanden, die een enkel gebied in het bijzonder troffen en die door regeringsmaatregelen konden worden verzacht. Voor een algemene revolutionaire opstand waren echter blijkbaar de voorwaarden niet aanwezig.

Hierdoor was de bourgeoisie in staat een groot gedeelte van het staatsapparaat intact te houden. Het leger, de burgerwachten, de politie konden worden behouden en opnieuw worden georganiseerd om de plaatselijke opstanden neer te slaan. Tot vorming van een georganiseerde politieke macht bij de arbeidersklasse kwam het daarentegen niet.

Na de tegenwoordige oorlog zal dit ongetwijfeld geheel anders zijn. Het nationaalsocialistische staatsapparaat is nu zo vervlochten met de hele kapitalistische uitbuiting, dat het door de bourgeoisie niet meer kan worden gemist. Een paleisrevolutie, zoals Scheidemann (5) in 1918 gedwongen was te ondernemen kan de vrede nu niet meer brengen. Want de heersende klasse kan de weg naar de vrede in Duitsland niet meer inslaan. De oorlog is gericht tegen het nationaalsocialistische stelsel, dat de Britse wereldmacht bedreigt doordat het tegelijk met de economische doordringing in vreemde gebieden de politieke heerschappij importeert (*).

Maar in het nationaalsocialisme heeft de Duitse bourgeoisie haar gehele kapitaal gestoken. Met het nationaalsocialisme zou de organisatie van haar productie, de handel met het buitenland, de georganiseerde uitbuiting der arbeidersklasse onmogelijk worden. De door het nationaalsocialisme opgerichte nieuwe industrieën zouden hun waarde verliezen; het kapitaalbezit van de Duitse bourgeoisie zou evenveel waard worden als dat van de Russische in oktober 1917. Daarom moet de Duitse bourgeoisie, Hitler of geen Hitler, het nationaalsocialistische systeem vasthouden.

Anderzijds kan de arbeidersklasse met hervormingen in het staatsapparaat geen genoegen meer nemen. De staat grijpt nu veel directer in hun leven in dan in 1918 het geval was. De staat bepaalt waar ze moeten werken, transporteert hen naar willekeur ver van hun gezin naar het andere eind van het land. De staat bepaalt hoeveel ze nog kunnen verbruiken om te leven. De staat is hun politieke organisatie, hun partij, hun vakvereniging, hun krant. De staat bepaalt wat ze moeten denken en zeggen. De staat laat hen geen seconde van vrijheid, noch op hun werk, noch thuis. Willen de Duitse arbeiders verandering brengen in hun toestand dan is er maar één mogelijkheid, de nationaalsocialistische staat vernietigen.

Dit is het belangrijkste verschil met 1918, en dit verschil heeft vér dragende consequenties, Want het betekent dat de strijd tussen kapitaal en arbeid nu op het uiterste zal gaan. Het betekent ook, dat tegelijk met de vernietiging van de staat de bezittende klasse haar bezit heeft verloren, dat de organisatie van de productie kapot is geslagen en dat deze weer opnieuw ter hand zal moeten worden genomen. Het betekent dat nu de strijd zal ontbranden over de vraag wie de organisatie van de productie ter hand zal nemen.

De organisatie van de productie is een noodzaak

De vernietiging van de nationaalsocialistische staat en de onteigening van de bourgeoisie betekent echter nog niet de overwinning van de arbeidersklasse. Het proletariaat zal slechts dan overwinnen als het er in slaagt het nu brandende probleem op te lossen: de organisatie van de productie op nieuwe (communistische) grondslag.

In dit opzicht kan het voorbeeld van Rusland ons veel leren. Ook in Rusland voltrok zich de onteigening van de bezittende klasse door het optreden van de arbeiders. Verschillende omstandigheden, waaronder wel voornamelijk de sociale structuur van het land, maakten echter een zelfstandig beheer van de productie door de arbeidersklasse onmogelijk. Daardoor kwam een nieuwe macht op die de organisatie van de productie aan zich trok en die daardoor de nieuwe heersende klasse werd.

Aan het voorbeeld van Rusland kunnen we zien, dat de opbouw van een communistische samenleving slechts mogelijk is, als de arbeiders zelf de organisatie van de productie ter hand nemen. Niet een boven de arbeiders staand apparaat van partij of vakvereniging, niet een laag van intellectuelen of op de voorgrond tredende arbeiders moet deze taak volbrengen. Ongetwijfeld zullen er pogingen worden gedaan om de productie op deze wijze opnieuw te organiseren. Maar tegen deze pogingen moet de arbeidersklasse zich met alle macht verzetten, wil ze niet een nieuw tijdperk van onderdrukking en uitbuiting tegemoet gaan.

Enkele algemene lijnen omtrent deze strijd kan men nu reeds trekken. De organisatie van de productie op nieuwe grondslag is een absolute noodzakelijkheid, daar valt niets aan te veranderen. Dat deze organisatie niet meer kan plaats hebben naar de vrij-kapitalistische beginselen is even zeker. Daarom kan de strijd nog maar gaan tussen twee maatschappijvormen: de staatskapitalistische en de communistische. Anders gezegd, de strijd voor de communistische maatschappij valt samen met de strijd tegen het bolsjewisme (6).

De bolsjewistische reactie

De kapitalistische reactie kan slechts optreden op de wijze die de kapitalistische ontwikkelingsmogelijkheden toelaten. En zoals we reeds hebben gezien, zijn deze mogelijkheden slechts – daar de bourgeoisie in de revolutie moet worden onteigend – staatskapitalistisch.

Hiermee is niet gezegd, dat de oude kapitalistische bourgeoisie en haar ideologische vertegenwoordiger, de sociaaldemocratie, in het geheel geen rol meer zullen spelen. Wanneer een revolutie, bijvoorbeeld in Duitsland uitbreekt, zal zij zeker trachten daar het liberale kapitalisme te herstellen. Maar dit kan zij slechts doen door de productie volkomen te ontwrichten en de arbeidersklasse te terroriseren. Want er is geen mogelijkheid om de moderne Duitse industrie in het Britse kapitalisme in te schakelen. Alleen een plundering van het land op de wijze van Denikin (7) en Wrangel (8) kan het democratische kapitalisme nog teweegbrengen. Een nieuwe ontwikkeling kan het niet meer doen beginnen en daarom zal het in zijn pogingen worden verslagen.

Anders is het gesteld met de staatskapitalistische mogelijkheden. Een – mede onder invloed van Rusland – gebolsjewiseerd Duitsland zou tezamen met Rusland een machtig staatskapitalistisch blok kunnen vormen, dat de strijd tegen de overige kapitalistische wereld met kracht voort zou kunnen zetten. De onteigening van de particuliere kapitalisten, die meer en meer zelfs van een uitbuitingsstandpunt bekeken, tot zuivere parasieten op de meerwaarde worden, zou de gehele kapitaals-organisatie ontzaglijk versterken. Het is dan ook geen wonder dat reeds nu de particuliere belangen van de kapitalisten in botsing komen met de algemene politiek van de nationaalsocialistische staat (Thyssen (9)). Een verdere toespitsing van deze tegenstellingen naarmate de oorlog langer duurt is zeker, en even zeker is het, dat de macht van het nationaalsocialisme door het verzet van deze afzonderlijke kapitalisten niet kan worden gebroken. Daardoor wordt de nationaalsocialistische staat zelf steeds meer en meer gedrongen in de richting van een staatskapitalistische productieregeling.

Een bolsjewisering van Duitsland na een proletarische opstand zou dan ook geen verandering brengen in de algemene loop van de ontwikkeling. Weliswaar zou het kapitalistische regiem er door worden verstevigd, maar de strijd tegen het overige kapitaal zou hierdoor niet ophouden. Integendeel, hij zou slechts heftiger en bloediger worden. Een hernieuwde revolutie van het proletariaat wordt dan noodzakelijk.

Slaat de revolutie in Duitsland echter tegelijk over naar Rusland en naar andere landen, dan wordt de situatie veel gunstiger. Dan wordt de macht van het staatskapitalistisch regime in Rusland zelf direct aangetast en krijgt de communistische opbouw groter mogelijkheden.

Daarom is het eerst nodige voor het slagen van de proletarische revolutie: uitbreiding over de grenzen. Géén beperking van de beweging tot één enkel land – de gehele kapitalistische wereld moet in de opstand worden betrokken.

Voorwaarden voor de machtsvorming van de arbeiders

Om deze staatskapitalistische ontwikkeling te verhinderen staat de arbeidersklasse slechts één weg open: het zelfstandig organiseren van de productie. De naar een staatskapitalisme strevende machten zullen haar echter geen rust laten en trachten zelf het heft in handen te krijgen. Het vraagstuk van de organisatie van de productie valt daardoor samen met het vraagstuk van de organisatie van de politieke macht.

Dit geldt trouwens voor ieder klasse die tot economische macht komt: wil zij in staat zijn deze te behouden tegen de aanvallen van andere klassen, dan moet zij tegelijkertijd de politieke macht tegenover die klassen te organiseren. Het verschil is slechts, dat in de vroegere maatschappijvormen de economisch heersende klasse de klasse van de uitbuiters was, die door haar machtsorganisatie een aanval van de uitgebuitenen op het systeem moest verhinderen. In de communistische maatschappij echter worden alle klassen opgeheven, de politieke machtsvorming van de arbeiders heeft hier slechts ten doel de bevestiging van de macht van de klasse tijdens de revolutie mogelijk te maken.

Een eerste voorwaarde voor het tot stand komen van de arbeidersmacht is, dat alle tegenstellingen binnen de arbeidersklasse worden opgeheven. Zonder dit is de machtsvorming door de klasse als eenheid niet mogelijk.

Het gaat hier echter niet in de eerste plaats om de opheffing van de ideologische verschillen. Door de bolsjewisten wordt dit als het wezenlijke gezien; zij menen, dat slechts als het verschil in denkwijze tussen de arbeiders is verdwenen, de klasse tot gemeenschappelijke actie in staat is. Daarom willen zij de hele klasse door hun partij op sleeptouw laten nemen, zonder te bedenken, dat dit het zekerste middel is om de zelfstandige macht van de arbeidersklasse geheel te breken.

Als Marxist moet men zich bewust zijn, dat een verschil in opvatting, in denkwijze voortkomt uit een verschil in klassenpositie. Natuurlijk niet in individuele gevallen, maar wel als men de verschillende opvattingen als maatschappelijke verschijnselen beziet. In alle vroegere perioden van klassenstrijd kan men dit bevestigd vinden. Men hoeft bijvoorbeeld slechts te denken aan het verschil in denkwijze tussen een havenarbeider, een diamantbewerker en een kantoorbediende. Ook binnen de arbeidersklasse bepaalt de rol die men in het productieproces speelt de denkwijze.

Wanneer we dan ook spreken van opheffing der tegenstellingen tussen de arbeiders als eerste voorwaarde voor de organisatie van een proletarische macht, dan gaat het hier niet om opheffing van het verschil in denkwijze. Dit laatste kan slechts het resultaat zijn wanneer het verschil in de economische positie is opgeheven. De economische gelijkheid van de arbeiders is een eerste voorwaarde voor het groeien van een arbeidersmacht. Concreet ziet dit er zo uit, dat de voorrechten van de arbeidersaristocratie worden opgeheven, dat de vakorganisaties (voor zover ze nog bestaan), die de geestelijke en materiële meerderheid (10) van deze aristocratie over de andere arbeiders handhaven, worden ontbonden, dat de arbeiders in de bedrijven hun bedrijfsorganisaties vormen om gezamenlijk, als eenheid over de te nemen maatregelen te beslissen. De door het kapitalisme uit de productie gestoten arbeiders moeten weer in het productieproces worden opgenomen – eenheid van actie tussen werkende en werkloze delen van het proletariaat zou anders niet tot stand kunnen komen. Het scheppen van een economische gelijkheid van de arbeiders moet het eerste werk zijn van de revolutie, wil de macht van de arbeidersklasse zich kunnen vestigen.

De drijfkracht van de revolutie zal natuurlijk gelegen zijn in de proletarische centra, Mijn- en industrie-districten, grootbedrijven in de steden vormen de voornaamste centra van proletarische macht. Hier klopt het hart van de productie, hier zijn de arbeiders in grote producerende eenheden bijeen om georganiseerd te kunnen optreden. Hiertegenover zullen allerlei onbetekenende bedrijfjes, overblijfselen van de klein-kapitalistische periode, geen rol spelen. Zij zullen waarschijnlijk door de daarin werkende arbeiders aan hun lot worden overgelaten, wanneer dit zonder schade voor de voortgang van de productie mogelijk is. In ieder geval spelen zij bij de organisatie van de productie geen rol. Op deze wijze worden de belangrijkste productiecentra tegelijkertijd de centra van proletarische machtsvorming.

De economische gelijkheid van de arbeiders is geen morele eis, al zal hij ongetwijfeld ook als zodanig gesteld worden. Maar hij zal als zodanig alleen inslaan omdat elke economische ongelijkheid de eenheid van de arbeidersklasse bedreigt, zijn strijdkracht verzwakt en daarom de macht van de klasse in gevaar brengt.

Behalve het opheffen van de economische ongelijkheid binnen de arbeidersklasse is ook het scherp scheiden van het proletariaat en zijn vroegere onderdrukkers een noodzakelijke voorwaarde voor het slagen van de proletarische revolutie. Het proletarische regime is niet “democratisch” in de zin van het burgerlijke, het erkent niet de “gelijke rechten van alle mensen”, uitbuiters en uitgebuitenen, het kan slechts rechten toekennen aan één groep van mensen, namelijk aan diegenen, die een maatschappelijk noodzakelijke functie vervullen, het moet alle parasietendom opruimen. Ook dit is geen morele eis, maar een noodzakelijkheid voor het totstandkoming van macht. Zolang men aan een groep van mensen het recht toekent om te leven zonder te produceren zolang laat men de mogelijkheid open van contrarevolutionaire machtsvorming.

Hoe het proletariaat er in kan slagen de organisatie van een burgerlijke macht te beletten, kunnen we afleiden uit de maatregelen die de arbeiders in Catalonië in de eerste dagen van de Spaanse revolutie namen. Zonder dat het geld werd afgeschaft, namen zij het besluit, dat slechts mocht worden verkocht op vertoon van een bewijs dat de koper werkzaam was als arbeider in een bedrijf, als miliciano, of dat hij om bijzondere reden (lichamelijke ongeschiktheid) van de arbeid was vrijgesteld. In Catalonië werd deze maatregel zeer spoedig weer ingetrokken, doordat de arbeiders zich door hun organisaties lieten overhalen. Toch kan zij een belangrijk wapen zijn in handen van de arbeiders. Hierdoor wordt het voor de leden van de bezittende klasse onmogelijk gemaakt zich tijdelijk terug te trekken, te leven van hun vergaard bezit, en ondertussen samen te zweren om tot contrarevolutionaire actie over te gaan. Zij zijn gedwongen zich te melden bij de arbeidersraden en kunnen op deze wijze onder controle worden gesteld. Tegelijk vormt deze maatregel een eerste stap op de weg naar de organisatie van productie en distributie door middel van de arbeidstijdrekening.

De organisatie van de macht van de arbeiders in de bedrijven

De machtsorganisatie door de arbeidersklasse kan slechts langs natuurlijke weg tot stand komen op grondslag van de organisatie in de bedrijven. Tot doel heeft zij de organisatie van de productie, tot middel van het gelijkmaken van alle arbeiders in economisch opzicht en het afscheiden en onder de controle stellen van de leden van de bourgeoisie die niet op normale wijze in de productie kunnen worden opgenomen. Natuurlijk zal ook de gewapende macht van de arbeiders op dezelfde grondslag moeten berusten.

In de bedrijven waar de arbeiders gezamenlijk produceren, of in proletarische districten als mijndistricten, Rührgebied, beleggen zij vergaderingen om de problemen van het ogenblik te bespreken. Hier wordt overlegd over de maatregelen die nodig zijn voor de voortgang van de productie en de handhaving van de macht. Van hieruit worden ook de acties ondernomen. Van hieruit worden afgevaardigden gestuurd naar andere bedrijven en naar de arbeidersraden om de mening van de producenten te vertegenwoordigen. Van hieruit trekken de arbeiders als het nodig is op, om een contrarevolutionaire poging die zich hier of daar voordoet de kop in te drukken. Moeten bepaalde werkzaamheden gemeenschappelijk door een groter aantal arbeiders worden verricht, – verdediging tegen geregelde aanvallen van contrarevolutionaire troepen die zich in het buitenland hebben verzameld, of het verrichten van op zichzelf staande werkzaamheden die buiten de normale productie vallen – dan zenden deze bedrijven arbeids- of strijdploegen, die via het bedrijf van wapenen, levens- en arbeidsmiddelen worden voorzien. Want de bedrijven zijn de werkelijke centra van de proletarische macht, hier moeten de wapenen, de levensmiddelenvoorraden zijn, opdat het werkelijk de georganiseerde producenten zijn die hierover beschikken en opdat geen vijandige macht zich ervan mester kan maken.

De algemene regeling van de productie, distributie en machtsorganisatie

Ook al zijn de afzonderlijke bedrijven en productiegebieden de centra van proletarische macht, als op zichzelf staande onafhankelijke eenheden kunnen ze toch niets uitrichten. Een communistische organisatie is slechts mogelijk als er een algemene regeling tot stand komt, als er een vast verband wordt gelegd tussen de afzonderlijke productie-eenheden en als de productie planmatig wordt georganiseerd.

Deze gemeenschappelijke organisatie zal vanaf de eerste dag van de revolutie moeten worden tot stand gebracht, omdat zonder haar een voortzetting der productie niet mogelijk is – het onderlinge verband tussen de arbeiders zou worden verbroken, er zou geen verband meer bestaan tussen productie en consumptie, het hele maatschappelijk leven zou een chaos worden, waarin plunderingen en strooptochten de plaats zouden innemen van productie en distributie.

Wanneer zowel de productie als de distributie wordt geregeld door de afzonderlijke bedrijfsorganisaties – noodzakelijke waarzonder geen macht van de arbeidersklasse kan bestaan – dan zal ook de gemeenschappelijke organisatie hierop moeten berusten. In de bedrijfsvergaderingen zullen ook de algemene problemen worden besproken en vertegenwoordigers van de verschillende zienswijzen uit het bedrijf zullen worden gezonden naar de centrale bijeenkomst waar het overleg met de andere bedrijven tot stand komt. Op die manier zal men de besluiten kunnen nemen die aangeven op welke wijze de regeling moet verlopen.

Belangrijke beslissingen zal men op deze wijze moeten nemen. Het productieapparaat zoals dit van het kapitalisme is overgenomen is voornamelijk gericht op productiemiddelen waaronder veel “ersatz” en oorlogsmiddelen. In de proletarische maatschappij zal de productie een geheel andere richting moeten krijgen. Men zal dus telkens moeten beslissen over de vraag of een bepaald bedrijf met zijn productie moet voortgaan, of het zal worden gesloten, of dat het zijn productie zal omschakelen. Vanzelfsprekend kan over deze dingen slechts beslist worden in algemene bijeenkomsten, waar zowel de belangen van de arbeidersklasse in zijn geheel ten aanzien van productie en consumptie zijn vertegenwoordigd, als de arbeiders uit het betrokken bedrijf, die de technische mogelijkheden kunnen overzien. Hoe verder het gebied van de revolutie zich uitstrekt, hoe grootser dergelijke problemen worden, de vraag of de Balkan landbouwgebied zal blijven, of zich als industriegebied zal ontwikkelen is een voorbeeld van de omvang die dergelijke vraagstukken kunnen nemen.

De beslissing over deze problemen zal in algemene discussies moeten plaats vinden. Nog onmiddellijker echter blijkt de noodzaak van een algemene regeling uit het vraagstuk van de organisatie van de distributie op grondslag van de aanwezige productiekrachten. De producten van ieder bedrijf moeten worden overgebracht naar de andere bedrijven die deze nodig hebben, de producten van de levensmiddelenindustrie moeten door middel van de bedrijfsorganisaties aan de arbeiders worden afgestaan. De vraag doet zich direct voor: op hoeveel product kan ieder bedrijf aanspraak maken? Waarheen moet het zijn eigen product zenden?

Deze vragen kunnen ongetwijfeld slechts worden opgelost als een algemene boekhouding tot stand wordt gebracht, die de productie en de behoeften van de verschillende bedrijven weerspiegelt. Ook deze boekhouding kan dus slechts gebaseerd zijn op een boekhouding in de afzonderlijke bedrijven, die direct door de arbeiders zelf wordt gevoerd. De centrale boekhouding zal één der belangrijkste taken zijn van de arbeidersraden, die in het algemeen de middelpunten zijn waar de verschillende verbindingen der bedrijven samenkomen.


Noot

*) Zie Radencommunisme, 2e jrg., nr. 2, De Tweede Wereldoorlog.


Redactionele aantekeningen

1. Entente : een aantal losse bondgenootschappen in de twintigste eeuw, met name die tussen de landen die in de Eerste Wereldoorlog tegenover keizerrijk Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk (de Centralen) stonden; de Entente is niet hetzelfde als de Geallieerden tijdens de Eerste Wereldoorlog.

2. Friedrich Ebert  (1871-1925); Duits politicus van de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (s.p.d.); in 1918 Rijkskanselier, vervolgens Rijkspresident tot zijn dood.

3. “Een maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten, en nieuwe, hogere productieverhoudingen treden nooit in de plaats, voordat de materiële bestaansvoorwaarden ervoor in de schoot van de oude maatschappij zelf zijn uitgebroed. Daarom stelt de mensheid zich altijd slechts taken, die zij kan volbrengen.” (Voorwoord tot de Bijdrage tot de kritiek op de politieke economie , 1859; m.e.w., Bd 13, p. 9).

4. Het proletariaat wordt niet tot de revolutie gedwongen, maar ertoe gedreven.

5. Philipp Scheidemann  (1865-1939); Duits sociaaldemocratisch politicus.

6. Een verwarde uitdrukking van Otto Rühle; zie: De strijd tegen het fascisme begint met de strijd tegen het bolsjewisme / Otto Rühle. – 2003 (1939).

7. Anton Ivanovitsj Denikin  (Russisch: Антон Иванович Деникин) (1872-1947); Russisch (tsaristisch) generaal en commandant van de Witten tijdens de Russische Burgeroorlog.

8. Pjotr Nikolajevitsj Wrangel  (Russisch: Барон Пётр Николаевич Врангель) (1878-1928); Russisch (tsaristisch) officier en commandant van de Witten tijdens de Russische Burgeroorlog.

9. Thyssen was een grote Duitse staalproducent, opgericht door August Thyssen; Thyssen fuseerde in de jaren 1980 met Krupp tot ThyssenKrupp a.g. ; een van de grootste technologiebedrijven van de wereld; de thuisbasis van deze beursgenoteerde organisatie bevindt zich in het Duitse Essen. Fritz Thyssen , zoon van de oprichter, sinds 1923 financier van de n.s.d.a.p., verzette zich tegen de oorlog.

10. Bedoeld: het overwicht.


Compiled by Vico, 12 October 2021


























Overzicht