Home | Contact | Links | ||
Bron: a.a.a.p. |
De Tweede WereldoorlogBron: Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, 2e jrg., nr. 2, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor De Tweede Wereldoorlog is een feit. Opnieuw zullen miljoenen mensenlevens worden opgeofferd aan de belangen van het kapitaal. De Tweede Wereldoorlog, evenals de eerste, is de oorlog van het kapitaal. Ook al herhaalt men honderdmaal de leuze van “strijd tegen het fascisme” en “voor de democratie”, ook al beweert de sociaaldemocratische pers dat het handhaven van deze democratie een arbeidersbelang is en in deze oorlog dus ook de belangen van de arbeidersklasse worden verdedigd – de feiten bewijzen het tegendeel. De arbeiders hebben geen belang bij het handhaven van de “democratie” als in het oude Polen, waar de arbeiders werden uitgebuit tot aan de rand van de honger, pogroms werden georganiseerd, stakingen met mitrailleurs bedwongen en de strijders voor de vrijheid van de arbeidersklasse in concentratiekampen werden mishandeld. Evenmin hebben ze belang bij handhaving van wat men in Frankrijk democratie noemt: bij het doen creperen van duizenden Spaanse strijders in concentratiekampen (lees: mestvaalten), die moeten dienen om hen te pressen naar Spanje terug te keren, waar ze zullen worden vermoord, of zich te laten inlijven in het Franse vreemdelingenlegioen, waar ze een bestaan zullen leiden als beesten en geschikt worden gemaakt om de Marokkaanse bevolking neer te knallen, als die in verzet komt tegen de uitmergeling door het koloniale bewind. En ook hebben de arbeiders geen belang bij de wetten op de arbeidstijdverlenging, de loonsverlaging, de binding aan het bedrijf of het verplichte transport naar andere bedrijven, het stakingsverbod en meer dergelijke maatregelen, die het “democratische” Frankrijk met veel succes van het fascistische Duitsland heeft afgekeken. Geen enkel belang bindt ook de arbeidersklasse aan de Britse “democratie” de uitvinder der concentratiekampen, die nog steeds een schrikbewind in de koloniën handhaaft, dat de vergelijking met het Franse of Nederlandse kan doorstaan. Niets doet deze democratie om de ellende te verzachten van de miljoenen textiel-proletariërs in de zogenaamde “noodlijdende districten”, terwijl ze stakingen evengoed weet te wurgen als ieder andere bourgeoisie, en in Zuid-Afrika een kleurlingen-wetgeving doorvoert, die met die van Neurenberg (1) tegen de joden kan wedijveren. Even weinig als de leuzen van de “democratie” staan ook de andere oorlogsleuzen in verband met de werkelijke belangen van de arbeidersklasse. De onafhankelijkheid van de natie, waarin zij slechts de onderdrukte en uitgebuite klasse vormt, is voor haar zonder betekenis. Even twijfelachtig is het geluk der “bevrijde” Duitse minderheden, die nu hun laatste “levensruimte” ter vergroting van de nationaalsocialistische “levensruimte” moeten afstaan, die van hun huis worden weggehaald en naar onbekende streken gebracht, waar zij hun “vrijheid” mogen genieten onder de slagen van de Hitlerknoet, waar zij kanonnen krijgen in plaats van boter en waar zij straks met hun Duitse makkers de “levensruimte” binnen de grenzen van de concentratiekampen zullen mogen delen, als zij niet bereid zijn zich alles willoos te laten welgevallen. Voor de Duitse arbeiders is ook de bevrijding uit de “omsingeling” van de buitenlandse machten van weinig betekenis, zolang zij zelf worden omsingeld door s.s.-beulen (2) en binnenlandse spionnen. Voor zover de leuzen van “democratie”, “onafhankelijkheid”, “levensruimte”, “vrijheid”, nog iets anders inhouden dan demagogie, kunnen zij slechts betrekking hebben op de voorrechten die de bezittende klasse voor zichzelf tracht te handhaven. Voor haar zijn die woorden nog iets meer dan holle klanken. Handhaving van de democratie betekent voor de Franse en Engelse bourgeoisie niet de verdediging van de burgerlijke vrijheid die de arbeidersklasse zich tijdens de ontwikkeling van het kapitalisme heeft veroverd, in dit opzicht verschilt de democratische bourgeoisie niet van de fascistische. Handhaving van de democratie betekent voor haar slechts, dat het kapitaal niet of zo weinig mogelijk in zijn bewegingsvrijheid wordt belemmerd, dat het zelf zijn uitbuitingsobjecten mag uitzoeken, en zelf over de voortgebrachte winst mag beschikken, zonder beperkende regelingen van boven af. Dit is het “burgerlijk ideaal van democratie en vrijheid”, en dit vormt inderdaad een van de belangrijke strijdpunten in deze oorlog. Voor de arbeiders maakt het echter geen verschil, uitbuiting is uitbuiting. Precies zo is het gesteld met de Duitse eis van “levensruimte”, hier gaat het slechts om expansiemogelijkheden voor het Duitse kapitaal, die de Duitse arbeidersklasse volkomen onverschillig kunnen laten. Om duidelijk te kunnen aantonen, dat het slechts gaat om de naakte winstbelangen van het kapitaal, en dat niet gevochten wordt voor de schoonklinkende leuzen, zullen we op de werkelijke oorzaken van de oorlog dieper in moeten gaan. De oorzaken van de Tweede WereldoorlogDe moderne organisatie van het Duitse kapitaalDe mogelijkheid van een Tweede Wereldoorlog heeft aangetoond, dat wat velen nog niet wilden geloven toch een feit is: het Duitse kapitaal heeft zich door zijn fascistische organisatievorm een wereldmacht weten te veroveren. De verwachte ineenstorting van het regime is uitgebleven. Ondanks alle voorspellingen uit het buitenland blijkt het tot steeds nieuwe krachtproeven in staat. Waarin bestaat die geweldige macht van het Duitse kapitaal? Alles in de tegenwoordige maatschappij, ook de Duitse kapitaalsmacht, is gebaseerd op de uitbuiting van de arbeidersklasse. Hoe scherper de uitbuiting, hoe machtiger het kapitaal, want zijn grote winsten stellen het in staat met andere kapitaalsgroepen een vernietigende concurrentiestrijd aan te binden. Wanneer we zoeken naar de grondslagen van de macht het van fascistisch regime in Duitsland, dan zullen we die vinden in de grenzeloze uitbuiting van de arbeidersklasse. Maar deze kracht is tegelijk zijn zwakte. Nog steeds is waar, wat Marx honderd jaar geleden schreef, dat de bourgeoisie zelf de machten oproept, die haar zullen wegvagen. De mateloze verscherping van de uitbuiting brengt een mateloze verscherping teweeg van de haat en verbittering van de arbeiders tegen het regime, vergroot hun onwil langer hier onder te leven, te werken en vermoord te worden, roept krachten in hen wakker die straks het regime ten val zullen brengen. Maar voorlopig zijn deze krachten nog onderworpen, kunnen zij nog niet uitgroeien boven de onderdrukking door het geweldsapparaat, die zich moet verscherpen bij ieder toename van de economische ellende en van het verzet hiertegen. Verscherping van de uitbuiting alleen is echter niet genoeg om een verslagen kapitaal opnieuw tot de macht te brengen. Nodig is organisatie van de uitbuiting. De winsten, die geperst worden uit het proletariaat, mogen niet verloren gaan in een nutteloze concurrentiestrijd, mogen niet gebruikt worden om kleine, onbelangrijke bedrijfjes op de been te houden. Zij moeten voor het kapitaal zo productief mogelijk worden gemaakt, en zo rationeel mogelijk worden besteed. Dit te organiseren is de economische taak van de staat. Door een zesjarig groeiproces is de fascistische staat geworden tot de economische dictator. Zij monopoliseert de in- en uitvoer en kan daardoor beslissen welke producten moeten worden ingevoerd of uitgevoerd, met welke landen ze moeten worden verruild en tegen welke andere producten. Het gehele geldwezen brengt zij onder haar beheer, waardoor zij evenveel verschillende valuta’s kan scheppen als voor de behartiging van de kapitaalsbelangen nodig is. Hierin heeft zij een nieuw middel om de “export te dirigeren”. Door al deze maatregelen hoeft zij tegelijkertijd de controle over de distributie en het verbruik van grondstoffen. Zij beslist wát, wáár en hoevéél moet worden geproduceerd, geeft het bevel tot oprichting van geheel nieuwe industrieën, regelt de prijzen, verdeelt de winsten, schrijft gedwongen leningen uit. Kortom, de Duitse staat controleert het gehele economische leven in al zijn geledingen, en al blijven de afzonderlijke kapitalisten ook eigenaar van hun kapitaal, beschikken kunnen zij hierover slechts op de wijze waarop de staat dat voorschrijft. Het Duitse kapitaal is door deze organisatie van de uitbuiting en van alles wat ermee in verband staat, tot een eenheid gesmeed, die in staat is het hoofd te bieden aan omvangrijkere kapitaalsgroepen, misschien over meer hulpbronnen beschikken, maar die nog niet in staat waren deze “organisatie tot het uiterste” door te voeren. Hoe komt het, dat de schijnbaar zoveel machtiger kapitaalsgroepen in deze ontwikkeling achter bleven? De centralisatie van de gehele economische macht in handen van de staat, de centrale organisatie van de productie en van de uitbuiting, de beperking van de bewegingsvrijheid van de afzonderlijke kapitalisten, gaat noodzakelijk gepaard met geweldige gedwongen kapitaalsverplaatsingen, de vernietiging van gehele delen van het bedrijfsleven en de oprichting van geheel nieuwe. Dergelijke ingrijpende veranderingen brengen steeds grote moeilijkheden en onkosten met zich mee en zij beperken de winstmogelijkheden van de afzonderlijke kapitalisten in het belang van het geheel door de beperking van zijn vrijheid van handeldrijven en kapitaalexploitatie. Het is nu niet meer in dezelfde mate mogelijk te profiteren van een bijzondere gelegenheid, van een toevallig gunstige positie van het bedrijf, de centrale organisatie nivelleert alle kansen en winsten. Vandaar dat de bourgeoisie slechts in geval van uiterste noodzaak zijn toevlucht tot dergelijke maatregelen neemt en dan nog hierin niet verder gaat dan absoluut onvermijdelijk is. Slechts in die landen waar het vrije kapitalisme tot een volkomen bankroet moest leiden, vond de fascistische organisatie van de economie ingang. In Engeland en Frankrijk, waar de bourgeoisie beschikt over een ontzaglijk, gemakkelijk uit te buiten reservoir van arbeidskracht in de koloniën, waren deze maatregelen nog niet direct noodzakelijk. Wel gaat hier de bevolking der koloniën gebukt onder een zwaar en geraffineerd uitbuitingssysteem, gepaard aan meedogenloze politieke onderdrukking, maar de centrale organisatie van de economie door de staat behoefde hier nog niet tot zijn uiterste consequentie te worden doorgevoerd. De Duitse kapitaalsorganisatieDe Duitse industrie is voornamelijk “verwerkende” industrie. De grondstoffen, meestal komende uit andere landen, worden daar verwerkt en omgezet in industrieproducten van allerlei soort. Zonder grondstoffen kan de Duitse industrie niet werken. Maar het is algemeen bekend, dat Duitsland – vooral het Duitsland van na Versailles (3) – niet over voldoende grondstoffen kon beschikken. Zo is dan ook de Duitse politiek van na de oorlog één voortdurende poging zich deze noodzakelijke grondstoffen te verschaffen. Eerst langs de “normale” kapitalistische weg, door ze te kopen op de wereldmarkt; de Duitse industrieproducten waren dan in werkelijkheid de middelen waarmee deze grondstoffen konden worden betaald. Toen de crisis uitbrak, waarin alle landen hun markten voor de Duitse waren sloten en de geldelijke verplichtingen van Duitsland tot ongekende hoogte stegen door de terugvordering der na-oorlogskredieten, werd deze wijze van betaling onmogelijk. De Duitse bourgeoisie moest een nieuwe weg inslaan, wilde zijn niet voor een volkomen bankroet komen te staan. De weer oplaaiende proletarische acties, die het volg waren van de ellende, die het kapitaalsbankroet voor de arbeidersklasse meebracht, dreven de bezittende klasse des te meer tot handelen. Zij begon haar macht te organiseren vóór die haar geheel zou ontglippen. Tegenover het proletariaat organiseerde zij haar macht in de s.a.-troepen (4), samengesteld uit middenstanders, die vreesden in het proletariaat te worden gestoten, en jonge, onbewuste, meest werkloze arbeiders die niets te verliezen hadden. Tegenover het buitenland organiseerde zij haar macht in een nieuw opgebouwd leger. Begin 1933 was haar binnenlandse macht zover georganiseerd, dat zij de dictatuur kon uitroepen, en nu kon de organisatie van de macht tegenover het buitenlandse kapitaal en de organisatie van de productie en uitbuiting pas goed beginnen. Langzamerhand bouwde de bourgeoisie haar macht op, maakte zij de staat meer en meer tot de alleenvertegenwoordiger van haar belangen. Zo wist zij zich te bevrijden uit de knellende druk van het Verdrag van Versailles, en wist zij opnieuw met haar producten bepaalde gebieden binnen te dringen. Eén van de middelen hiertoe was het stelsel van economische verdragen, mogelijk gemaakt door het monopoliseren van de buitenlandse handel door de staat. De staat trad op als vertegenwoordiger van het gehele Duitse kapitaal. Zij had niet slechts één product aan te bieden, zoals de vroegere “vrije” kapitalist, maar vertegenwoordigde alle in Duitsland vervaardigde en voor de uitvoer bestemde producten. Omgekeerd kon zij ook ieder hulpmiddel, nodig voor de Duitse industrie, aannemen. Zó was zij in staat een directe goederenruil met het buitenland te organiseren, waarbij de ruilverhouding bij verdrag werd bepaald en het niet nodig was over goud en deviezen te beschikken om de import gaande te houden. Deze wijze van handeldrijven was voor Duitsland, dat geen internationaal betaalmiddel tot zijn beschikking had, de enig mogelijke. Het is dan ook een illusie te menen, dat Duitsland van deze ruilmethode afstand zou kunnen doen. Dit zou slechts mogelijk zijn, als het een onbeperkt afzetgebied voor zijn producten ter beschikking werd gesteld, waar het de deviezen en het goud, nodig voor de import, zou kunnen krijgen. Het monopoliseren van de buitenlandse handel door de staat was dan ook een noodzakelijke maatregel, omdat slechts hierdoor de rechtstreekse goederentransacties mogelijk werden gemaakt. Het gevolg was echter dat de staat alle toe- en afvoerkanalen van het Duitse bedrijfsleven onder haar beheer kreeg. Zo kreeg zij de feitelijke controle over het gehele Duitse bedrijfsleven, dat zij dwong de productie en het grondstoffenverbruik zó te regelen, als met het belang van de kapitalistische klasse als geheel in overeenstemming word geacht. Op deze wijze echter verloren de afzonderlijke Duitse kapitalisten steeds meer het beschikkingsrecht over hun kapitaal. Wel behielden zij hun bezit, maar zij konden dit niet meer beheren zoals zij dat wilden. De staat greep in alle onderdelen van hun beheer in. En deze beperking van het vrije beschikkingsrecht over het particulier kapitaal werd sterker, naarmate de functies van de staat – bewapening, verdeling van de grondstoffen en deviezen, regeling van de export – in omvang en belangrijkheid toenemen. Tenslotte kan bijna geen enkele maatregel meer door de kapitalisten zelfstandig worden genomen, alles gebeurt onder controle of zelfs ouder dwang van de staat. In dezelfde mate echter, waarin de kapitalisten het vrije beschikkingsrecht over hun kapitaal verliezen, wordt het behoud ervan steeds meer afhankelijk van het bestuur van de staat. Alle ruilmiddelen, alle kapitalistische schuldbewijzen behouden slechts zólang hun waarde als ze door de staat kunnen worden gegarandeerd, dat wil zeggen zolang de georganiseerde productie voortgang vindt. Want slechts zolang kunnen ze worden gebruikt om nieuwe productiemiddelen en grondstoffen, ter vervanging van de gebruikte te verwerven. Daar iedere kapitalist noodgedwongen zijn productie moet leiden in de richting die door de economische ontwikkeling-in-zijn-geheel wordt voorgeschreven, en door de staat wordt gereglementeerd en gecontroleerd, betekent het eventueel wegvallen van de regeling door de staat tegelijk het wegvallen van de basis waarop tot daar aan toe de productie in de afzonderlijke bedrijven werd gegrondvest. Daardoor is het de Duitse kapitalisten onmogelijk zich uit de staatscontrole los te werken, hoe lastig deze ook voor ieder afzonderlijk kan zijn. Maar niet alleen de in Duitsland wonende kapitalisten zijn afhankelijk geworden van de nationaalsocialistische staat. Elke kapitalist in het buitenland, die met Duitsland handel wil drijven, moet zich onderwerpen aan de regelingen van de Duitse regering. De betaling kan slechts daardoor plaats vinden, dat Duitsland in staat wordt gesteld goederen naar het betrokken land te exporteren, tenzij de buitenlandse kapitalist genoegen neemt met een betaling in valuta, die niet uit Duitsland mag worden uitgevoerd. Een land, dat een omvangrijke handel met Duitsland heeft, kan deze slechts voortzetten, als het een regering instelt, die bereid is regelingen met het Duitse rijk te treffen en onder meer de afzet van Duitse producten op zijn grondgebied te waarborgen. Hierdoor worden de in dit land wonende kapitalisten gedwongen zich aan de regelingen van deze regering en daardoor indirect van de Duitse, te onderwerpen. Op deze wijze wordt door het Duitse systeem van handeldrijven een deel van de omringende wereld steeds meer onder controle van de nationaalsocialistische staat gebracht. Waar de economische penetratie zich in belangrijke mate doorzet, of waar deze om de een of andere reden door het nationaalsocialistische regime wordt nagestreefd, worden regeringen gevormd die min of meer afhankelijk zijn van de Duitse staat en die de haar gegeven richtlijnen moeten naleven. Zo breidt ook de politieke controle van het Duitse nationaalsocialisme over het buitenland zich uit. Zonder deze economische penetratie is de expansiepolitiek van het Duitse nationaalsocialisme niet te verklaren. De politieke expansie, de verovering van naburige landen is de noodzakelijke voltooiing van dit proces van economische en politieke doordringing. Dit is de “dynamiek” van het Duitse fascisme, dat zich naar buiten uitbreidt in dezelfde mate als het zich naar binnen verscherpt. Want de expansie en de verdieping staan met elkaar in wisselwerking, een vergroting van de ene brengt steeds weer een vergroting van de andere mee. Iedere daad van expansie maakt het nodig het geweldsapparaat te versterken en uit te breiden, maakt daardoor een verder regelen van, een verder ingrijpen in de binnenlandse productie noodzakelijk. Omgekeerd gaat iedere uitbreiding van de controlemaatregelen ten aanzien van de binnenlandse productie noodzakelijk samen met een uitbreiding van de maatregelen ten aanzien van de buitenlandse handel en daardoor met een vergroting van de controle over de afhankelijke buitenlandse staten. Het nationaalsocialisme is een systeem, dat zichzelf voortdurend op vergrote trap reproduceert. De fascistische ontwikkeling kan niet stil houden, niet terug gaan, maar stuwt zichzelf in steeds versneld tempo voorwaarts. Hierin schuilt de voornaamste bedreiging voor de landen waar het vrije kapitalisme nog heerst. De vrije beweging van de kapitalen maakt het hen onmogelijk grootscheepse economische betrekkingen met Duitsland aan te knopen. De Engelse staat kan de clearing-regelingen (5) met Duitsland aangaan, maar zij kan de afzet van Duitse producten op haar grondgebied niet waarborgen, zolang zij haar eigen kapitalisten niet kan verbieden tegen de Duitse waren te concurreren. Dat betekent dat in laatste instantie Engelse kapitalist die vóór de oorlog met Duitsland handel wilde drijven, óf de betaling van zijn geleverde goederen afhankelijk zag stellen van de stand van de handelsbalans, óf genoegen moest nemen met een betaling valuta die slechts in Duitsland konden worden besteed. Een verandering in deze toestand zou slechts mogelijk zijn door het invoeren van een ingrijpende controle van de Engelse staat over het Britse bedrijfsleven, dat wil zeggen door het begin van een fascistische ontwikkeling ook in Engeland. Maar hiertegen verzetten zich de belangen van verscheidene Engelse kapitaalsgroepen. Vandaar dat de politiek van “samenwerking van het Derde Rijk” op den duur dood moest lopen. Ondertussen bracht de “dynamiek” van het Duitse systeem steeds nieuwe gebieden onder zijn controle. Het Britse en Franse kapitaal in deze, gebieden was belegd werd hierdoor feitelijk onteigend. Het kwam te staan onder de dwangmaatregelen, van de nationaalsocialistische staat, mocht niet naar het buitenland worden uitgevoerd. Iedere annexatie, iedere voortschrijdende economische doordringing van de zijde van Duitsland betekende voor de Franse en Engelse kapitalen een schadepost of op zijn minst een dreiging van verdere verliezen. Zelfs de eigen koloniën bleven voor de Duitse penetratie niet gespaard. Een leerzaam voorbeeld is Zuid-Afrika, dat vóór enige jaren onderhandelingen aanknoopte met de Duitse staat over de ruil van Afrikaanse tegen Duitse waren. Een verwezenlijking van deze politiek had een gedeeltelijke doorbreking van de overeenkomst van Ottawa betekend, een doorbreken van de politiek van “zelfvoorziening” van het Britse rijk. Hoe belangrijk deze stroming, die samenwerking met Duitsland wilde, in Zuid-Afrika was, kan men afmeten aan de strijd die gevoerd werd door Smuts (6) en Hertzog (7) in het Afrikaanse parlement, en die besliste over het deelnemen van Zuid-Afrika in de oorlog. Het bleek dat de richting, vertegenwoordigd door Hertzog, die de “neutraliteit” wilde, en voortzetting van de handel met Duitsland wenste, bijna de helft van de parlementsleden om zich verzamelde. Dat is slechts mogelijk doordat de bourgeoisie deze richting sterk aanhing. De “dynamiek van het nationaalsocialisme”; zoals we die hier hebben uiteengezet, was dan ook de reden, dat Roosevelt (8) verklaarde, dat de Duitse methode van handeldrijven met gesloten beurzen, door wederzijdse verdragen, de voornaamste bedreiging vormde voor de overige kapitalistische wereld. Moge het waar zijn, dat de politieke expansie van het Derde Rijk de direct zichtbare aanleiding voor de Tweede Wereldoorlog is geworden, de diepere kracht is gelegen in het Duitse economische systeem, dat de gehele privaat-kapitalistische wereld dreigt te ontwrichten. Strijd tegen deze Duitse ontwikkeling is slechts te voeren door machtsontplooiing; machtsontplooiing, die de “onafhankelijke staten”, dominions en koloniën ervan moet afhouden relaties met Duitsland aan te gaan. Slechts op deze wijze is te verhinderen, dat ze verloren gaan voor het Frans-Brits-Amerikaanse kapitaal, dat in de privaat-kapitalistische uitbuiting van deze gebieden zijn kracht vindt. Tenzij deze kapitaalsgroepen ertoe zouden kunnen komen dezelfde organisatievorm als de Duitse te ontwikkelen. Maar daartoe moeten belangrijke weerstanden worden overwonnen. In dit licht moeten we de politieke gebeurtenissen van de laatste jaren bekijken. De annexatie van Oostenrijk, Memel, Sudetenland, Bohemen, Moravië en Slowakije door Duitsland waren de meer zichtbare ontwikkelingsfasen in de Duitse economische expansie. Van niet minder betekenis waren de Duitse handelsverdragen met Joegoslavië, Roemenië en Turkije, de onderhandelingen met Zuid-Afrika, de betrekkingen met Mexico en Zuid-Amerika. Al deze gebeurtenissen en ontwikkelingen groeiden steeds meer uit tot een bedreiging van de Brits-Frans-Amerikaanse wereldmacht. Het handels- en niet-aanvalsverdrag met Rusland was de voortzetting van deze ontwikkeling, die kwam op het moment waarop het voor het Engelse kapitaal nodig werd de Duitse expansie een halt toe te roepen. Het Duits-Russische pactDe Duitse economische doordringing richt zich voornamelijk op twee doeleinden: het verkrijgen van grondstoffen en afzetgebieden voor de industrieproducten. Daardoor was hij voornamelijk gericht op de landen waar nog geen voltooide industrieel-kapitalistische ontwikkeling was: de Balkan, Zuid-Amerika, Mexico, China, de verschillende koloniale gebieden. Deze penetratie bracht Duitsland in meerdere of mindere mate in tegenstelling tot de staten, die deze gebieden als hun uitbuitingsterrein hadden verworven. Daarnaast was er echter nog een ander gebied waarheen expansie mogelijk was: het Russische rijk. Tot daar aan toe had het de schijn, alsof Duitsland door zijn voortschrijdende ontwikkeling ook meer en meer in tegenstelling tot Rusland zou geraken. En het is niet onwaarschijnlijk, dat de Engelse politiek, die de Duitse expansie naar het Oosten de vrije hand liet, met deze mogelijkheid ernstig rekening hield. Het is echter anders gelopen. Naarmate de onverzoenlijkheid van de tegenstelling tussen de beide kapitalistische systemen, die in Duitsland en in Engeland heersen, duidelijker naar voren kwam, groeide de noodzaak voor de Duitse politiek zich meer en meer op Rusland te gaan oriënteren. Het is moeilijk uit te maken of de oorlogsverklaring van Engeland aan Duitsland als een gevolg van het Duits-Russische pact is te beschouwen, of dat men omgekeerd het tot stand komen van dit pact moet verklaren uit de verwachting van een conflict tussen Engeland en Duitsland. Zeker is echter, dat er een nauw verband bestaat tussen beide gebeurtenissen. Reeds vóór het tot stand komen van het Duits-Russische pact was de toestand zo, dat het Engelse wereldrijk door de Duitse expansie zwaar werd bedreigd. Niet alleen de directe veroveringen van Duitsland deden belangrijke posities voor Engeland verloren gaan, de handelsbetrekkingen die Duitsland over de hele wereld aanknoopte en de veranderingen in regime die hiervan in verschillende landen het gevolg waren, dreigden het Engelse wereldrijk uiteen te scheuren. Dit betekende, dat voor Engeland de noodzaak ontstond de uitbreiding van de Duitse handelsbetrekkingen met alle middelen tegen te gaan. Het enig doeltreffende middel daartoe was de oorlog, waardoor Duitsland kon worden geblokkeerd, zijn schepen aangehouden en zijn handel met Britse koloniën en dominions afgesneden. In de handelsoorlog, die Engeland voert tegen Duitsland, kan men dan ook een middel zien om de Britse uitbuitingsgebieden tegen de Duitse expansie te beschermen en ze zo voor het Engelse imperium te behouden. Het tot stand komen van het Duits-Russische pact is zeker voor een groot doel te beschouwen als een maatregel van verweer van Duitsland tegen de Engelse blokkade, die toen weliswaar nog niet was afgekondigd, maar toch ieder ogenblik was te verwachten. Door dit handelsverdrag kon Duitsland aan zijn export een andere richting gaven. In plaats van naar de Britse koloniën exporteert het nu naar Rusland. Volgens berichten uit de dagbladen gebeurt dit thans op enorm grote schaal. Gehele industries worden in Rusland neergezet, havenwerken, wegen en spoorlijnen worden aangelegd, enzovoort. In ruil voor deze kapitaalexport krijgt Duitsland uit Rusland voorraden van grondstoffen die het mogelijk maken, de economische strijd lang vol te houden. De Duitse en Russische rijkdommen vullen elkaar op deze wijze aan, en hierop berust voor een deel de kracht van het nieuwgevormde blok. Anderzijds is de “samenwerking” tussen deze beide productiegebieden ook daarop gebaseerd, dat in beide landen de binnenlandse productie volledig wordt beheerst door de staat. Juist daardoor wordt het mogelijk wederzijdse handelsverdragen af te sluiten en door de staat te doen garanderen, iets wat onder een vrij kapitalisme niet mogelijk is. Voor Engeland is de toestand door het tot stand komen van het Duits-Russische blok echter niet verbeterd. De Duitse expansie naar het Oosten is nu zeer beperkt, waardoor de dreiging in het Westen des te zwaarder wordt. De macht die thans in Oost- en Midden-Europa is gevormd, is bovendien van zodanige omvang, dat hij Engeland niet langer als de sterkere behoeft te vrezen. En zeker leeft deze nieuwe macht nog onder dezelfde noodzaak tot expansie als voorheen. Ook al kunnen Duitsland en Rusland voor een groot deel in elkaars behoeften voorzien, belangrijke grondstoffen als petroleum, katoen en rubber zijn niet, of in onvoldoende mate, beschikbaar. Het streven naar expansie in de richting naar de Engelse koloniën, die over deze grondstoffen in ruime mate beschikken zal daardoor niet minder zijn geworden. Met de verdere uitbouw van Duitse industrie, die nodig is om aan de vergrote exportaanvragen naar Rusland te voldoen, zal het zelfs toenemen. Vandaar dat Engeland’s eerste doel moet zijn: de Duits-Russische samenwerking te verbreken. Dit doet begrijpen waarom Engeland zich verzette tegen de verovering van Polen door Duitsland. Voor het goed functioneren van het Duits-Russische verdrag was het nodig de tussenliggende staten: Polen, de Baltische staten, Finland, de Balkanlanden “gelijk te schakelen”. Daartoe moesten ze van hun betrekkelijke zelfstandigheid worden beroofd, moesten ze worden gedwongen havensteden, industriegebieden af te staan, om op deze wijze tot Duitse of Russische vazalstaten te worden gemaakt. De Duitse eisen met betrekking tot Danzig (9) en de Corridor (10) hadden slechts tot doel Polen in dezelfde afhankelijke positie te brengen, waarin een jaar te voren Tsjecho-Slowakije door de afstand van het Sudetengebied was geraakt. Op deze wijze zou heel Centraal-Europa in de Duits-Russische invloedssfeer worden betrokken, waardoor de Duits-Russische betrekkingen zich eerst ongestoord zouden kunnen ontwikkelen. In de eerste fase van de oorlog heeft dit proces van onderwerping van de tussen Duitsland en Rusland gelegen staten zich verder voortgezet. Blijkbaar heeft er een verdeling plaats gevonden in een Duitse en een Russische invloedssfeer. Naarmate deze ontwikkeling zijn voltooiing nadert, kan de Duits-Russische economische samenwerking zich verder ontwikkelen en worden tegelijk nieuwe mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling in het Westen gelegd. De Tweede WereldoorlogDe Tweede Wereldoorlog is nu een feit. Door middel van het geweld der wapenen trachten Engeland en Frankrijk de Duitse expansie tegen te houden en het pact met Rusland te doorbreken. Maar het is een eigenaardige oorlog, die op het ogenblik wordt gevoerd. Iedereen is er tegenwoordig aan gewend, het begrip “oorlog” te verbinden aan geweldige gevechten met zwaar materieel, aan luchtbombardementen op grote schaal, kortom, aan het onbeperkt gebruik ven alle moderne vernietigingsmiddelen. Maar niets van dit alles geschiedt op het ogenblik. Aan het Westfront wordt slechts op beperkte schaal gevochten. Dit schijnt begrijpelijk te zijn, als men bedenkt, dat hier twee vrijwel onneembare vestinggordels tegenover elkaar liggen; een overrompeling van deze verdedigingswerken is onmogelijk en men kan hier niets anders doen dan beginnen de posities van de tegenstander te verkennen en de eigen posities geleidelijk aan te versterken. Maar ook de zo gevreesde luchtbombardementen blijven vrijwel uit. De luchtmachten beperken zich tot nu toe bijna geheel tot verkenningsvluchten en het uitstrooien van propagandabiljetten. Er is alle kans, dat hierachter meer moet worden gezocht dan een bepaalde strategie. Geen van beide partijen heeft voorlopig belang bij het ontketenen van alle krachten van een moderne oorlogsvoering, waardoor de tegenstander volkomen zou worden vernietigd. De ontwrichting van het productieapparaat die hiervan het gevolg zou zijn, de verliezen van het internationale kapitaal, en bovenal, de dreiging van een wereldrevolutie beletten een volledige ontplooiing van alle oorlogskrachten, zolang dit nog niet uiterste noodzaak is geworden. Voorlopig biedt reeds deze “beperkte” oorlogvoering mogelijkheden voor beide partijen. Hoe minder Duitsland in het Westen gebonden is, des te beter kan het zijn economische betrekkingen met Rusland ontwikkelen. Vandaar dat Duitsland zijn actie in het Westen voorlopig beperkt tot het gebied van de zeeoorlog. Anderzijds tracht Engeland de Duitse ontwikkeling te belemmeren door middel van de blokkade, terwijl het door de druk op het Westfront Duitsland dwingt productieve krachten aan het bedrijfsleven te onttrekken en de oorlogsproductie steeds hoger op te voeren, waardoor de productie voor de export in het gedrang komt. Hoelang dit stadium van de de oorlog kan duren is niet te zeggen. Voorlopig kan men nog slechts spreken van een “economische oorlog”, die met de uiterste middelen wordt gestreden. Wanneer echter één der beide partijen hierbij te zeer in het nauw wordt gedreven, zodat zijn ondergang dreigt, of zodra één van de partijen de kans schoon ziet voor een beslissende slag, kan het karakter van de oorlog plotseling veranderen en kunnen alle militaire middelen in werken worden gesteld. Wat van dit alles zal gebeuren, zal afhangen van de machtsverhoudingen en hun verdere ontwikkeling gedurende de oorlog. De machtsverhoudingenDe kapitaalsblokken, die met elkaar in strijd gewikkeld zijn, hebben beide hun sterke en hun zwakke zijde. De sterke zijde van het Duitse kapitaalsblok is de moderne organisatie van zijn productiewijze, waarover we reeds gesproken hebben. Praktisch is de gehele Duitse industrie “gecoördineerd”, dat wil zeggen op één doel gericht, waaraan alle particuliere belangen van afzonderlijke kapitalen zijn onderworpen. In deze “coördinaties” is in alle onderdelen georganiseerd, zodat de gehele Duitse oorlogsmachine als één reusachtig raderwerk draait. Tegelijkertijd is de gehele Duitse arbeidersklasse zo volkomen onder de knoet gebracht, dat de uitbuiting tot de uiterste grenzen van het lichamelijk mogelijke kan worden opgeschroefd. Dit alles betekent een geweldige versprong tegenover het Engelse en Franse kapitaal. Dit moet nog opruiming houden onder het verzet van afzonderlijke kapitalisten, middenstanders en arbeiders, moet strijden tegen de nog levende begrippen van persoonlijke vrijheid, die zich aan staatsinmenging onttrekt, die zich verzet tegen aantasting van de individuele levensbelangen, en vooral moet de organisatie nog worden geschapen, die de samenwerking van de verschillende delen van het bedrijfsleven regelt. Zolang het Duitse productiesysteem ongestoord kan functioneren, is het geweldig sterk. Maar wordt het in zijn grondslagen aangetast, dan stort de gehele bouw ineen. Zo heeft het Duitse economische stelsel ook zijn zwakke punten waarop de Engelse bourgeoisie voornamelijk haar aanvallen richt. Om het mechanisme van de Duitse productie tot staan te brengen, is het niet nodig hem geheel en al te vernietigen, het aantasten van zijn grondslagen is voldoende om het geheel en al te ontwrichten. Die zwakke punten in de Duitse productie zijn voornamelijk de grondstoffennood, het levensmiddelengebrek en de te kleine productiecapaciteit. En juist op dit terrein is de Engelse bourgeoisie, gesteund door de Amerikaanse, zeer sterk. Door de blokkade tracht de Engelse bourgeoisie de beide eerste moeilijkheden te vergroten, en door de druk op de fronten tracht zij de Duitse productie nog zwaarder te belasten met oorlogsproductie. De maatregelen, die aan Duitse kant worden genomen om deze bezwaren uit de weg te ruimen, kunnen wel tijdelijk over de moeilijkheden heen helpen, maar hebben uiteindelijk de strekking deze op telkens grotere schaal weer opnieuw te voorschijn te roepen. De grondstoffennood trachtte Duitsland te bestrijden door het oprichten van “Ersatz”-industrieën (11) en met de goederenexport. Maar hierdoor werd het Duitse bedrijfsleven nog zwaarder belast, terwijl ook de nieuwe industrieën meer grondstoffen verbruiken. De voor de bevolking beschikbare hoeveelheid levensmiddelen werd steeds kleiner, de uitputting van de bevolking neemt steeds toe, waardoor enerzijds de productiecapaciteit daalt en anderzijds het gevaar voor revolutionaire opstanden toeneemt. De militaire expansie, waardoor nieuwe grondgebieden bij het rijk werden gevoegd, heeft wel tot gevolg dat meer arbeiders in de uitbuiting worden betrokken, maar het militaire apparaat verbruikt zelf ook een groot deel van het product van de arbeid. Op deze wijze is de oorlog bezig zich te ontwikkelen in de richting van een uitputtingsoorlog (12). Men tracht de economische kracht van de tegenstander uit te putten. Maar tenslotte komt dit neer op een steeds verder gaande uitputting van de arbeidersklasse, want zolang de winstbron nog werkt, kan er van economische uitputting geen sprake zijn. Daarom is van de oorlog geen eind te verwachten dan alleen door deze éne macht: die van de proletarische revolutie. De vrede en de revolutieDe bourgeoisie kan geen vrede sluiten. Zij kan komen tot een tijdelijk akkoord van twijfelachtige betekenis, dat de ene kapitaalsgroep aan de andere opoffert, dat de winstmogelijkheden van het kapitaal nog enige tijd in stand houdt door een onnoemelijk verscherpte uitbuiting en ellende, maar zij kan de tegenstellingen niet uit de weg ruimen die de kapitaalswereld verscheuren, en die voortdurend, in oorlog en in vrede worden uitgevochten, met alle middelen die de bourgeoisie ten dienste staan. Ook in zogenaamde “vredestijd” neemt deze strijd geen eind, het economische wapen blijft steeds geslepen en de talloze “conflicten”, die dan hier, dan daar in de wereld optraden, bewijzen dat ook het militaire wapen in “vredestijd”, zijn rol blijft spelen. Overigens roept de bourgeoisie in haar onderlinge concurrentiestrijd krachten wakker, die zij zelf niet meer beheerst. De Engelse bourgeoisie heeft de strijd tegen het fascistisch regime in Duitsland aangebonden en moet deze volhouden tot de overwinning is behaald, omdat gebleken is, dat het fascistische Duitsland anders inde concurrentiestrijd de sterkste wordt en de andere partij vernietigt. Kan de Engelse bourgeoisie in deze strijd volstaan met de economische blokkade (die slechts mogelijk is bij een bestaande oorlogstoestand), dan zal zij niet naar andere middelen grijpen. Maar blijkt dit wapen te stomp, dan zal zij scherpere te baat moeten nemen, op gevaar af in Duitsland een massabeweging te ontketenen, die zij niet meer kan beheersen. Aan de andere kant is de Duitse bourgeoisie gedwongen het bestaande regime ten koste van alles te verdedigen, omdat slechts bij deze organisatie van de productie het voortbestaan van de kapitalistische uitbuiting in Duitsland mogelijk is. Zolang ze zich tegen de aanvallen van het Engelse kapitaal kan verweren door haar macht naar het Oosten uit te breiden, zal zij dit doen, maar wanneer dit onmogelijk wordt, wanneer haar verder voortbestaan in gevaar komt, zal zij zich naar het Westen moeten wenden op gevaar af de krachten te ontketenen, die haarzelf zullen vernietigen. Zo staan de beide kapitaalsgroepen tegenover elkaar, met de bedoeling elkaar zoveel mogelijk te sparen, om de gemeenschappelijke ramp, de proletarische revolutie te voorkomen, maar niet bij machte hun eigen systeem in bedwang te houden. De machten, die zij vrezen, zullen zijzelf tot actie moeten brengen. Dit betekent dat er voor het kapitaal geen uitweg meer is. Handhaving van zijn heerschappij is nog slechts mogelijk door de opbouw van een steeds geweldiger machtsapparaat, zowel tegen het proletariaat als tegen concurrerende kapitaalsgroepen. Dit betekent, dat de productie steeds minder kan worden gericht op de behoeften der mensen. Klassenoorlog en imperialistische oorlog, dát is nog slechts de inhoud van het kapitalisme. Vernietiging op grote schaal, dát is zijn enige middel tot handhaving. Hiertegen kan het proletariaat slechts optreden door de revolutie, die de onteigenaars onteigent, de vernietigers vernietigt en de weg vrijmaakt voor een nieuwe maatschappelijke ontwikkeling door de samenleving op communistische grondslag te regelen. Redactionele aantekeningen1. De rassenwetten van Neurenberg , ook wel anti-Joodse rassenwetten of Neurenberger (rassen)wetten genoemd, zijn drie racistische wetten die op 15 september 1935, ten tijde van het Derde Rijk, in Duitsland werden ingevoerd. 2. De Schutzstaffel (Nederlands: beschermingsafdeling), beter bekend onder de afkorting s.s., of ook wel de Duitse Zwarthemden was een organisatie binnen de Duitse nazi-partij, de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (n.s.d.a.p.). 3. Het Verdrag van Versailles (Frans: Traité de Versailles), ook Vredesverdrag van Versailles of Vrede van Versailles genoemd, was een verdrag tussen Duitsland en de Entente. 4. De Sturmabteilung (ook wel s.a. of Bruinhemden genoemd) was een door Adolf Hitler in 1921 opgerichte beschermingsdienst (knokploeg) met in eerste instantie de taak om partijvergaderingen van de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij (n.s.d.a.p.) te beschermen tegen politieke tegenstanders en als neventaak het intimideren van politieke tegenstanders. 5. Met clearing worden alle activiteiten aangeduid die optreden tussen het aangaan van een financiële transactie en de uiteindelijke verwerking daarvan (settlement). 6. Jan Christia(a)n Smuts (1870-1950) was een Zuid-Afrikaans generaal, staatsman en filosoof. 7. James Barry Munnik Hertzog (1866-1942), bekend als J.B.M. Hertzog, was een Zuid-Afrikaans generaal en politicus; hij diende als premier van de Unie van Zuid-Afrika van 1924 tot 1939. 8. Franklin Delano Roosevelt , ook bekend onder zijn initialen fdr, (1882-1945) was een Amerikaans politicus van de Democratische Partij; hij was de 32e president van de Verenigde Staten van 1933 tot 1945. 9. Danzig ; momenteel Gdańsk in Polen. 10. De Poolse Corridor is de toegang tot de Oostzee die Polen in 1919 krachtens het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog kreeg. 11. “Ersatz”-industrieën; vervaardiging van vervangingsmiddelen, surrogaat. 12. Hierover: Hoe lang kan Hitler oorlog voeren? : Het lot van Duitsland in de volgende oorlog / Fritz Sternberg; vertaald naar het manuscript door I. Carvalho met een voorwoord van Prof. J. van Gelderen. – Amsterdam : Nederlandsche Keurboekerij, 1939. Compiled by Vico, 3 October 2021 |
Overzicht |