Home | Contact | Links | ||
Bron: a.a.a.p. |
Spaanse vluchtelingen!Bron: Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 10, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor De internationale Commission pour l’aide aux réfugiés Espagnols (1) kwam begin maart 1939 met haar eerste Bulletin d’information, waaraan wij het volgend bericht omtrent de concentratiekampen in Perpignan ontlenen. De concentratiekampen die de Franse regering voor de Spaanse vluchtelingen liet inrichten, zijn uitgestrekte velden, die met prikkeldraad zijn omgeven. Het leven in deze kampen speelt zich af onder mishandeling, honger en onophoudelijke regen zonder een dak boven het hoofd. Genoemd informatiebulletin toont aan, dat deze mensen moeten leven als kudden vee, dat hun gezondheid door allerlei ziekten bedreigd wordt. Vrouwen noch kinderen worden in deze kampen ontzien. Vrouwen als bijvoorbeeld Maria Manonelles, die zwanger is en kort voor haar bevalling staat, haar éénjarig dochtertje bij zich, moeten op een hoop stro slapen. Kinderen van tien en twaalf jaar, in het concentratiekamp opgesloten, slapen zonder dekens in regen en kou, zonder dat zij iets hebben om zich toe te dekken of te beschutten. Een Spanjaard die Perpignan bereikt heeft, bericht ons: De Catalaanse regering riep ons bijeen in Centre Catalan, om ons een klein bedrag en een spoorkaartje te geven naar Parijs. Terwijl wij voor het bureau stonden te wachten, zagen wij binnen politieagenten. Een van hen zei tegen mij met luide stem: “Alle Spanjaarden, die in dit lokaal zijn, zijn gearresteerd!” Enigen van ons wilden zich niet laten arresteren en vluchtten op de daken van er naast staande huizen; maar de politieagenten volgden ons en namen ons daar te pakken. Wij bevonden ons in een groep van tweehonderd personen en werden onder goede bewaking naar het politiebureau en vandaar in vrachtauto’s naar het concentratiekamp Las Harras (Perpignan) gebracht. In het kamp kwamen wij om negen uur ’s-avonds aan. Het was een donkere en regenachtige nacht. Wij gingen door een grote ijzeren deur, die bewaakt werd door een legioen-soldaat met het geweer op de schouder. Men schreef onze namen op en verklaarde ons, dat wij in arrest waren. Wij lieten onze passen zien, maar onze papieren interesseerden hen niet. Wij waren Spaanse anti-fascisten en dit enigst vergrijp was genoeg om ons vast te houden. Wij vroegen waar wij zouden slapen. De bewakers begonnen te lachen en zeiden: “Hier, onder de vrije hemel”. Het was koud, het regende. Wij vroegen: “Geeft U ons geen dekens, om ons toe te dekken?” In plaats van antwoord te geven, leverde men ons over aan de legioensoldaten, die ons met kolfslagen uit elkander dreven, terwijl zij schreeuwden: “Verdergaan, verdergaan!” Dat was iedere keer het gebruikelijke antwoord, wanneer een van ons iets vroeg. Ik begreep, dat het beter was te zwijgen: géén dekens te verlangen, geen stuk brood te eten, géén dak boven het hoofd om zich tegen kou en regen te beschermen. Ik besloot te zwijgen en mij te oriënteren. Zo begon ik het kamp te doorkruisen. Elke tien passen stond een soldaat op wacht, het geweer op de schouder. Uitgeput door vermoeidheid probeerden honderden mensen in de regen te slapen onder de bomen, of zij drukten zich tegen de muren aan, die om het kamp stonden. In het midden van het veld vond ik een oude loods. Aan elke kant stonden twee of drie barakken en een stuk verder probeerden mensen in de regen te slapen. Nog verder weg was het prikkeldraad en elke tien meter stond er een soldaat. Als ik een van hen naderde, werd ik met geweerslagen en geschreeuw: “doorlopen, doorlopen!” ontvangen. Het regende. Ik had honger en was koud. Waar slapen? Hoe de nacht doorbrengen? Ik vroeg een groep mensen, die zich onder een boom beschutten: “Is het geoorloofd die barakken of die loods in te gaan?” In gedrukte stemming werd mij geantwoord: “Nee, zij zijn overvol”. Ik gaf mij niet gewonnen en ging erheen. Men kon niet naar binnen, het was er vol met gewonden en zieken. Ik ging midden door het kamp terug. Iedere keer als ik in de buurt van een van de bewakers kwam, die daar groot en zwart stonden, werd ik met het geweer bedreigt en men schreeuwde mij toe: “Doorlopen, doorlopen”. Ik dacht bij mijzelf: “Wanneer er mensen van mijn partij hier zijn, zullen ze mij minstens bij hen onder de dekens nemen”. Ik begon met luide stem namen te roepen. Iemand antwoordde mij vanuit het grote magazijn dat op een oude kerk geleek. Ik rende naar de deur. Het was onmogelijk binnen te komen. Honderden en honderden mensen lagen samengeperst op de grond, op een weinig stro. Achteraan, in een hoek gesmakt, bevonden zich een dozijn kameraden van mij. Naar hen toe te gaan betekende voor mij, wat te eten, en voor alles wat warmte te krijgen. Ik besloot er heen te gaan en moest over veel benen lopen. Op de heftige protesten, die ik daardoor opriep, antwoordden mijn kameraden, die mij in verdediging namen. Zij gaven mij wat te eten en boden mij aan tussen hen in te slapen. Zo zou ik de nacht doorgebracht hebben, als iemand ons niet gezegd had, dat er een deur open en “beslist” zonder bewaking was. Wij stonden op en gingen naar buiten. Maar ons ontsnapping mislukte en we moesten de nacht in de regen doorbrengen. In de vroege morgen schreeuwden de bewakers: “Opstaan, opstaan!” en dreven ons naar het midden van het kamp. Vandaar brachten zij ons onder goede bewaking naar het station. Iets later ontvluchtte ik. Mijn vrijheid was echter van korte duur. Drie uur later was ik opnieuw gegrepen en in het kamp teruggebracht. Om drie uur in de middag kregen we een droog stuk brood en een sardientje: dat was het rantsoen voor de gehele dag! De politieagent, die het ons gaf, schold ons uit op de volgende manier: “Dat zijn die dapperen, die voor Franco zijn gevlucht, de dieven en moordenaars van weerloze burgers”. Toen we hierop antwoord gaven, dreef hij ons naar een hoek om ons brutaal te ranselen. Ondanks dit alles is het concentratiekamp van La Havas volgens alle verkregen, informaties het beste kamp in de Oost-Pyreneën. Ik had gelegenheid met vluchtelingen uit alle andere kampen te spreken. Daar is het leven nog veel harder dan in het kamp Le Havas. Meer honger, meer kou, groter mishandelingen. Elke dag sterven vele van honger en kou. Anderen, gewonden of zieken die uit Spanje zijn gekomen sterven, omdat zij geen verpleging vinden. In alle kampen slaapt men onder de blote hemel en in die aan de kust, op het zand aan het strand. Als rantsoen iedere dag een stuk droog brood en soms niet anders, afgezien van het geschreeuw der bewakers en geweerkolf-stoten. De internationale commissie voor hulp aan spaanse vluchtelingen, waaronder zich o.a. James Marton, Fenner Brockway (2), Henk Sneevliet (3), Ignazio Silone (4), Marceau Pivert (5) bevinden, helpt alle vluchtelingen uit de Spaanse arbeidersbeweging, die niet bij de partijcommunistische of anarchistische hulporganisaties terecht kunnen, bijv. linkssocialisten, p.o.u.m., strijders van de internationale brigade, leden van Duitse en Italiaanse emigrantenorganisaties enz. Deze commissie verzamelt geld en kledingstukken en probeert, door middel van een internationale actie, hulp te brengen; zij heeft tot op dit ogenblik, afgezien van haar directe hulpdienst, drie bierenkolonies (6) ingericht, om tenminste enige vluchtelingen een bestaansmogelijkheid te verschaffen. Redactionele aantekeningen1. Commission pour l’aide aux réfugiés Espagnols: Commissie van hulp aan Spaanse vluchtelingen. 2. Fenner Brockway (1888-1988). 3. Henk Sneevliet (1883-1942). 4. Ignazio Silone (1900-1978). 5. Marceau Pivert (1895-1958). Als uw abonnement is afgelopen, stort dan voor de volgende tien nummers 70 cent op postgiro 316 779 ( J. Meijer, Chasséstraat 11, Amsterdam West). Compiled by Vico, 17 September 2021 |
|