Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


Duitsland in de crisis van 1929


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 10, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


Het Duitse bankroet

In geen land ter wereld werkte de crisis van 1929 zo verwoestend en tegelijk zo “genezend” als in Duitsland. Wel zakte het bedrijfsleven in Amerika nog verder ineen dan in Duitsland, wel was het aantal werklozen in Amerika nog veel groter dan in Duitsland, maar Amerika had geen last van buitenlandse schuldeisers, terwijl Duitsland enorme betalingen in het buitenland had te doen.

Na de Eerste Wereldoorlog werd Duitsland bij het Verdrag van Versailles (1) ontwapend, een hele rij “onafhankelijke”, kleine staten werd in het leven geroepen, die onderling genoeg zouden krakelen, om Frankrijk de overheersende positie op het vaste land van Europa te verzekeren en toen kon de grote uitplundering van de Duitse arbeidersklasse beginnen. Deze bestond in de eerste plaats uit het opbrengen van een geweldig bedrag aan “oorlogsschulden”. De eerste betalingen werkten echter al dadelijk ontwrichtend op het hele Duitse bedrijfsleven, doordat er een ongekende inflatie uit voortsproot. De Duitse mark verloor praktisch iedere waarde. Van een verdere betaling van oorlogsschulden kon op deze voorwaarden geen sprake zijn en dus besloten de overwinnaars Duitsland eerst weer op de been te helpen, om daarna nieuwe aderlatingen te kunnen toepassen. De zieke moest eerst weer wat op krachten komen.

De overwinnaars besloten dus de mark opnieuw te stabiliseren. waartoe Amerika Duitsland een lening gaf van 800 miljoen mark (Dawes-lening (2)), haar ook daarna bleek het onmogelijk, om jaarlijks de miljarden uit de normale middelen op te brengen, zodat Duitsland telkens opnieuw leningen moest aangaan, om de oorlogsschulden te voldoen. De moeilijkheden leidden tot een nieuwe herziening van de betaling van de oorlogsschulden, zodat in 1930 het Young-plan (3) z’n beslag kreeg, Duitsland moest jaarlijks de som van 1.600 miljoen mark als oorlogsschuld betalen.

Het Young-plan is echter bij een plan gebleven, want de crisis mankte de uitvoering onmogelijk. Over de hele wereld kraakten de banken en stortten ze ineen. De Franse, de Engelse, de Amerikaanse, de Nederlandse, de Zwitserse banken begonnen allemaal hun kortlopende kredieten op te vragen. Er voltrok zich een enorme goudverplaatsing, waarbij meer dan de helft van het goud der wereld in Amerika en Frankrijk terecht kwam, zodat het “rotsvaste” Engelse pond zich niet kon handhaven.

In Duitsland werkten deze krediet-opzeggingen catastrofaal. De meeste staatsleningen waren leningen op korte termijn en daarnaast liepen de particuliere schulden der ondernemers, die in 1937 de som van 17.000 miljoen bereikt hadden, waarvan 12.000 miljoen op korte termijn. Nu was dit op zichzelf niet zo ernstig, maar de crisis had grote schade toegebracht aan de buitenlandse handel van Duitsland. Alle landen sloten hun grenzen door invoerrechten of contingenteringen, zodat de vorderingen op het buitenland snel terugliepen. Toen de buitenlandse banken dan ook begonnen met het opvragen der kortlopende kredieten, was het liedje gauw gezongen. In de tijd van tien dagen werd bij de Duitse banken 2.000 miljoen door het buitenland opgevraagd en tegen een dergelijke stormloop waren ze niet bestand. Er kon geen sprake zijn van een verdere betaling van de oorlogsschulden en evenmin van een regelmatige afwikkeling van de leningen.

De opperchirurg Amerika stelde dus met leedwezen vast, dat de Duitse patiënt aan verval van betaalkracht leed en dus eerst weer wat op de been geholpen moest worden. Zonder dat Duitsland er nog om gevraagd had, kwam Amerika reeds met het voorstel de betaling van de oorlogsschulden een jaar uit te stellen (Hoover moratorium (4)). Maar Frankrijk kon zich daarmee niet zonder meer verenigen. Frankrijk eiste, dat het “onvoorwaardelijke” deel van de oorlogsschulden, de eigenlijke “herstelbetalingen” in ieder geval moest doorgaan, wat een bedrag van 660 miljoen uitmaakte.

De overwinnaars overlegden dus opnieuw en maakten een lijst van de bezittingen en schulden van de Duitse bezittende klasse op, zoals dat bij een failliete boedel behoort (Layton-rapport). En ze constateerden, dat de patiënt ook de aderlating van die 660 miljoen niet kon doorstaan. Maar Frankrijk hield vast aan het “onvoorwaardelijke deel”, ofschoon het wel genoegen wilde nemen met een uitbetaling van 660 miljoen in spoorwegobligaties van de Duitse rijksspoorwegen, die dan onder de belanghebbenden konden verdeeld worden. Het Rijk zou deze obligaties dan binnen tien jaar terug moeten kopen. Aldus geschiedde.

Het moratorium ontsloeg Duitsland dus van de betaling van die 1.600 miljoen, die op 1 juli 1931 voldaan moest worden. Maar dat gaf toch geen verlichting, omdat het buitenland verder voortging met het opvragen van de korte kredieten. En zo waren dan de Duitse banken verplicht op 12 juli hun loketten te sluiten. De Duitse bourgeoisie was bankroet. De overwinnaars konden met hun schuldbekentenissen voor de gesloten deuren van de bankgebouwen komen. De patiënt, die volgens de berekeningen van het Amerikaanse Institute of Economics tot 1 januari 1931 de som van 34½ miljard goudmark aan oorlogsschulden had betaald, was volkomen uitgeput.

Naar machtspolitiek

De zaak was nu maar, hoe konden de overwinnaars de failliete boedel overnemen, of hoe konden ze de patiënt weer op krachten brengen, om er nieuwe miljarden uit te halen? Bij een regelmatige afwikkeling van een faillissement zou de Duitse bourgeoisie haar aandelen in fabrieken en bedrijven aan haar buitenlandse schuldeisers moeten overdragen, zoals ze de spoorwegobligaties had moeten afstaan. Ze zou praktisch onteigend worden. Daarbij zou Duitsland tot “koloniaal gebied” worden en de Duitse bourgeoisie zou de concern-beambte van het uitbuitende, buitenlandse kapitaal zijn.

Maar met een dergelijke afwikkeling van zaken viel niet te rekenen. Reeds vroeger had Frankrijk zo iets geprobeerd met de Ruhrbezetting (5) (1923). Maar dat kostte meer dan het opbracht, doordat de Duitse bourgeoisie het hele Roergebied door een staking lam legde. De ondernemers sloten de bedrijven en keerden de arbeiders een geregelde ondersteuning uit. De Duitse bourgeoisie was niet van plan, zich zonder meer te laten onteigenen. En nu, 1931, bij de krachtige ontwikkeling van de nationaalsocialistische beweging, was zij dit minder dan ooit. Jarenlang was de binnenlandse politiek beheerst door de strijd om “vervulling” van de eisen der overwinnaars, of de gewelddadige verbreking van het Verdrag van Versailles. Jarenlang had de Duitse bourgeoisie, de sociaaldemocratie en de vakbeweging daarbij, de politiek van Stresemann (6), de politiek van de “vervulling” gevolgd, zolang de bezittende klasse aan deze “vervulling” kon verdienen en haar productieapparaat kon perfectioneren. Maar nu met het bankroet de praktische onteigening dreigde nu ging ze zich oriënteren op de gewelddadige doorbreking van het Verdrag van Versailles. Daarom ligt in het jaar 1931 de tijd van de machtsontplooiing van de Duitse bourgeoisie. Ze gaat dan de grote strijd voor het behoud van haar kapitalen beginnen. Dat is geen strijd voor een afzetgoed hier, of een grondstofgebied daar. Het gaat er ook niet om, of ze hier of daar koloniën door de overwinnaars krijgt “toegewezen”. Het gaat ook niet om een gunstig handelsverdrag met een of ander land, of voordelige contingenten, waarbij de gemaakte winst toch naar de buitenlandse kapitalisten afvloeit. De Duitse bourgeoisie kan zich alleen aan de onteigening onttrekken, door zelf als nieuwe wereldmacht op het strijdtoneel te verschijnen.

Hoe ze dat zou doen, daarvan was ze zichzelf nog allerminst bewust. En ook de nationaalsocialistische partij, die in maart 1935 aan het bewind kwam, had daarvan nog geen voorstelling. De hele politieke en economische ontwikkeling van het Duitsland na 1931 wordt enkel gedragen door het besef, dat alleen militaire machtsontplooiing tegenover de deurwaarders Amerika, Frankrijk en Engeland hen voor ondergang als kapitalisten kan behoeden. Dit besef werkt niet volgens een “plan”, maar gaat de wegen, die het ogenblik biedt. Dit besef van de bezittende klasse in Duitsland bepaalt tegelijk, dat de oude politieke leiders, die in de school van de “vervullingspolitiek” groot geworden zijn, deze taak niet kunnen vervullen. De nieuwe machtsdragers moeten zo weinig mogelijk belast zijn met de tradities van de vroegere compromissen. Zodoende kon de nationaalsocialistische partij, waarvan de leden voor een goed deel uit een ander sociaal milieu komen, de concentratie van de Duitse militaire en kapitaalmacht veel beter voltrekken, dan de veel meer ervaren, traditionele politici dat konden.

Het Duitse kapitaal onder curatele

Ondertussen stonden de schuldeisers in 1931 nog voor de gesloten bankdeuren te beraadslagen, hoe ze de patiënt verder zouden kunnen villen. Rijkskanselier Brüning (7) stelde hen gerust met de verklaring, dat hij de oude “vervullingspolitiek” zou voortzetten, zover er iets te vervullen was. Ieder zou “het zijne” krijgen, als hij maar geduld had. In deze omstandigheden namen de schuldeisers van verschillende landen er genoegen mee, dat hun uitbetaling opgeschort zou worden, als regelmatig een deel zou worden afbetaald (Stilhalte-overeenkomst). Regelmatig moest een balans van de bezittingen en schulden van de Duitse bezittende klasse worden gemaakt, om te kunnen zien, of de afbetalingen inderdaad voldoende waren. Praktisch was de Duitse bezittende klasse dus onder curatele gesneld. Daarnaast waren dan onderhandelingen gaande, om de kredieten op korte termijn om te zetten in leningen lange termijn, wat natuurlijk een blijvende last op het Duitse kapitaal betekende. Brüning heeft inderdaad de oude “vervullingspolitiek” doorgezet. Van 1 augustus 1931 tot 1 januari 1932 werd nog de som van 1.200 miljoen afgelost.

In de tegenwoordige omstandigheden, bij de geringe omvang van de Duitse uitvoer, had deze “vervullingspolitiek” echter gevolgen, waarvan men de draagwijdte geenszins voorzag. Wilde Brüning de buitenlandse verplichtingen zoveel mogelijk voldoen, dan moest de regering de beschikking krijgen over alle buitenlandse betaalmiddelen, die in het Duitse rijk maar te krijgen waren. Bovendien moest de invoer van grondstoffen voor de industrie ook verder voortgaan, zodat alle buitenlandse betaalmiddelen bijeengeschraapt moesten worden en zoveel mogelijk “planmatig” worden verdeeld. Daarom bepaalde Brüning per noodverordening, dat alle ondernemers, die over meer dan 20.000 mark aan buitenlandse betaalmiddelen beschikten, deze binnen een week bij de rijksbank moesten aanbieden ter inning (juli 1931). Alle deviezen van het Duitse rijk werden zodoende in een centraal punt samengevat. Verder werd per noodverordening bepaald, dat alle exporteurs een nota van de geleverde goederen met de gemaakte prijzen bij de rijksbank moesten inleveren, zodat men daar een overzicht over de hele Duitse export kreeg. De ondernemers, die buitenlandse betalingen te verrichten hadden, konden de benodigde deviezen bij de rijksbank aanvragen en deze besliste dan of ze toegewezen werden of niet. Zo leidde de deviezencontrole tot een controle op de hele Duitse buitenlandse handel, zowel van de invoer als van de uitvoer. Zo leidde de vervullingspolitiek bij de heersende deviezennood tot de moeilijkheid van het beheersen van een belangrijk deel van het bedrijfsleven, hoewel dit zeker niet in de oorspronkelijke bedoeling lag.

Het bleek echter al heel gauw, dat het beheersen van de buitenlandse handel niet voldoende was om de buitenlandse betaalmiddelen te beheersen. De kapitaalvlucht deed zich gevoelen in de vorm van de verkoop van effecten. Effectenbezitters verkochten hun effecten op de Duitse beurs. De opbrengst werd dan in Duits geld op een bank gezet, waarna de bezitters dan in het buitenland aan een bankier opdracht gaven, daar voor hun rekening buitenlandse effecten te kopen. Hierdoor steeg dus weer het bedrag, dat de Duitse banken in buitenlandse betaalmiddelen moesten voldoen. Er kwam dus een nieuwe noodverordening betreffende de kapitaalvlucht. De bank-saldi, die uit de verkoop van effecten ontstaan waren, werden geblokkeerd. Ze mochten niet met het buitenland verrekend worden en konden alleen voor binnenlandse belegging worden gebruikt. Zo voerde de vervullingspolitiek bij de heersende deviezennood tot het begin van de controle op de kapitaalbelegging, wat zeker niet in de oorspronkelijke bedoeling gelegen heeft (november 1931). Zo legde de vervullingspolitiek van Brüning de grondslag voor de ontwikkeling van z’n tegenpool, de machtspolitiek, die de klauwen van de Duitse roofvogel, de Duitse adelaar, zou scherpen. Het is dan ook volkomen juist, als het Algemeen Handelsblad van 16 april 1939 dit als volgt formuleert:

“Het is uit economisch oogpunt buitengewoon interessant, na te gaan, hoe Duitsland, al sedert 1931 in de richting werd gestuurd, welke zich als een noodlot scheen te moeten doorzetten, onverschillig de regeringsvorm des lands; ja, men zou zelfs de stelling kunnen verdedigen, dat de politieke reorganisatie, welke plaats vond in 1933, voornamelijk het gevolg was van de economische ontwikkeling der daaraan voorafgaande periode. Toen Duitsland in juni 1931 tot deviezenmaatregelen overging, schiep de toenmalige regering Brüning daarmee de eerste omstandigheid, welke zou leiden tot de totalitaire economie, welke wij thans in Duitsland zien.”

(Wordt vervolgd)


Redactionele aantekeningen

1. Verdrag van Versailles .

2. Dawes-plan .

3. Young-plan .

4. Hoover Moratorium .

5. Hier stond “Roer”, dat is de Duitse “Rur”, die bij Roermond in Nederland de Maas instroomt, niet de hier bedoelde Ruhr die in Duitsland in de Rijn uitstroomt; zie: Ruhrbezetting .

6. Gustav Stresemann  (1978-1929).

7. Heinrich Brüning  (1885-1970).


Postabonnees opgelet!

Voor de meeste van onze postabonnees loopt het abonnement bij vooruitbetaling (10 nummers à 70 cent) met dit nummer af. Wie zijn abonnement wil vernieuwen gelieve opnieuw voor 10 nummers te storten op rekening van J. Meijer. Het volgend nummer wordt alleen toegezonden aan hen, die hun abonnement hebben vernieuwd.

Postgiro 316 779

Het bedrag kan ook in postzegels worden opgestuurd!


Compiled by Vico, 16 September 2021


























Overzicht