Home | Contact | Links | ||
Bron: a.a.a.p. |
De illusie van het “Volksfront”Bron: Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 7, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor In Frankrijk behoort het “Volksfront” met de “nieuwe politieke koers" alweer tot het verleden. En het is nu wel duidelijk, dat het een illusie geweest is, nu de radicaal-socialistische partij als regeringspartij zelf een fascistische politiek doorzet, daarbij steunende op de geheel rechtse partijen. Voor de politieke naïevelingen moge het daardoor duidelijk geworden zijn, dat de politiek van de Franse regering niet bepaald wordt door de belangen van het “Volk”, maar door de noodzakelijkheden voor de winstvorming van het Franse kapitaal. Nadat de grote wereldcrisis in 1931 in Frankrijk doorbrak, bedrijven tot stilstand kwamen of ingekrompen werden, kortom, toen de productie voor het kapitaal minder winstgevend werd, kwamen ook in Frankrijk de fascistische organisaties op. Gefinancierd door het grootkapitaal, hadden ze tot doel, met politiek geweld de hinderpalen uit de weg te ruimen, die een verscherpte uitbuiting van de arbeiders en een massale afslachting van de kleinere producenten in de weg stonden, om zich langs deze weg weer een nieuwe winstbasis te verzekeren. Hoewel de eerste stormloop van de fascistische organisaties mislukte, zette de verlaging van het levenspeil van de massa’s zich evenals in de andere landen voorlopig als automatisch proces door langs de weg van de “devaluaties” van de betaalmiddelen. De prijzen van de noodzakelijke levensbehoeften gaan met de “devaluaties” automatisch in de hoogte, terwijl de lonen deze opwaartse beweging in langzaam tempo volgen en dan nog pas, als er voor gestreden wordt. En de Franse arbeiders hebben hun strijd voor hun levenspeil gestreden. Dat het daarbij niet ging om de verbetering van het levenspeil van enkele beroepen, maar om een verweer van de gehele klasse, blijkt wel hieruit, dat gedurende 1936 ongeveer vijf miljoen arbeiders hebben gestaakt. In de maand juli waren er zelfs 1½ miljoen gelijk in staking met bedrijfsbezetting. Onder deze druk week de bezittende klasse achteruit, wat in de nieuwe loonregeling, de vakantieregeling en de erkenning van bedrijfsafgevaardigden tot uitdrukking kwam. De strijd van de bezittende klasse om het levenspeil van de massa’s, in het bijzonder na 1931, omlaag te drukken en het daaruit groeiende verzet van de arbeiders, vormde de ondergrond, waarop het “Volksfront” in Frankrijk zich vormde en het was tegelijk de grondslag waarop het zijn rol moest spelen. Hoe heeft het “Volksfront” zich in deze strijd gehouden? Is het nuttig geweest voor de arbeiders? Zeker is, dat de massa’s het “Volksfront” als een wapen tegen de bezittende klasse dachten te hanteren. De arbeiders-partijen en vakverenigingen, die in de vroegere periode als vertegenwoordigers van de arbeidersbelangen waren gegroeid, zouden ook nu de belangen van de massa’s tegenover de kapitalisten moeten verdedigen. Wel was het voor velen duidelijk, dat deze oude arbeidersbeweging in bepaalde gevallen de arbeidersbelangen had verwaarloosd en meer op de verdediger van de kapitaalbelangen geleek, maar men zag dit niet als noodzakelijk gevolg van de functie, die de oude arbeidersbeweging in de huidige maatschappij heeft. Voor zover de oude arbeidersbeweging tekort zou schieten in het behartigen van de arbeidersbelangen, zou zo door de druk van de in politieke gisting verkerende massa en door de strijd op economisch terrein wel in het goede spoor gebracht worden tegen het kapitaal. De Franse Kamerverkiezingen van 1936 en de daarop volgende massastakingen waren de duidelijke uitdrukking van deze stuwing “van onderen op”. Zo werd het “Volksfront” onder de druk van de gistende massa naar voren geschoven. Zijn taak zou zijn, de eisen van de arbeiders door te voeren. Het “Volksfront” stond daarmee voor een onmogelijke taak. Het doorvoeren van de eisen van de massa’s betekende onherroepelijk een verder afbreken van de winstmogelijkheden van het kapitaal. En toen op het moment, dat de Volksfrontpartijen nog bezig waren de regeermacht over te nemen, de massa’s in beweging kwamen om loonsverhogingen, enzovoort, door te drijven, beantwoordden de kapitalisten dit terstond met kapitaalvlucht. Ze trachtten hun bezittingen naar veiliger oorden over te brengen. De Volksfrontpartijen stonden hier machteloos tegenover. Zeer zeker zou het voorkomen kunnen worden, door de bezitters de beschikking over hun kapitalen te ontnemen, maar de radicaal-socialistische partij, een voornaam deel van het “Volksfront”, maakte dit in geen geval mee. Hier openbaart zich direct de diepe kloof, die door het “Volksfront” zelf heen liep; een kloof, die altijd bestaat tussen de belangen van de kleine bezitters (radicaal-socialistische partij) en van de arbeiders. Wel kunnen de partijen van kleine burgers, sociaaldemocraten en Stalinisten een front formeren, maar de belangen van hen, die ze vertegenwoordigen staan tegenover elkaar. Dat is nu gebleken en dat zal altijd blijken, zodra de levensbelangen van de arbeiders een aantasting van het kapitaalbezit eisen. Daarom kunnen Volksfronten alleen tot ontgoochelingen van de arbeiders voeren. Maar ook de vertegenwoordigers van de zogenaamde arbeidersorganisaties kunnen het kapitaalbezit niet aantasten. Ze zijn gegroeid als de bemiddelaars tussen de arbeiders en de bezittende klasse, ze staan tussen de twee fronten. Vanaf het ogenblik, dat ze de regeringsmacht in handen hebben, zijn ze ook officieel voor het in stand houden der kapitalistische productie verantwoordelijk. Ze moesten dus allereerst er voor zorgen, dat de vrede tussen kapitaal en arbeid werd hersteld. Dit trachtte ze te volbrengen, niet door de gewapende macht, maar door middel van hun invloed, die ze door hun organisaties, hun pers, hun redenaars, enzovoort, op de massa hebben. En dit is hen gelukt. De Volksfrontregering, waarbij de vakverenigingen, vervulde in Frankrijk dus dezelfde rol als de Duitse zogenaamde arbeidersbeweging in 1918-1919 speelde. De vertegenwoordiger van het Duitse grootkapitaal, dr.Silverberg, verklaarde toen, dat alleen de Duitse vakbonden in staat waren geweest de alles overstelpende vloedgolf van socialiseringen in te dammen. En zijn dankbaarheid tegenover deze “arbeidersorganisaties” ging zelfs zover, dat hij verklaarde dat de vakverenigingen uitgevonden zouden moeten worden, indien ze nog niet bestonden. En niet geringer was de dankbaarheid van de Duitse grootindustrieel Hugo Stinnes, die één van zijn zeeschepen “Legien” doopte (voorzitter van de Duitse vakbeweging). Het opvangen van de massabeweging, om deze binnen de banen van de kapitalistische uitbuiting terug te brengen, dat was de werkelijke functie van de Franse Volksfrontregering. Ze moest de massa-beweging baas blijven en voornamelijk er voor zorgen, dat de arbeiders niet tot meer revolutionaire maatregelen zouden overgaan. Het gehele apparaat der Volksfrontpartijen, communisten en vakverenigingen incluis, werkten daartoe op volle kracht. In zeer korte tijd werd toen door de vakverenigingen en de ondernemersbonden nieuwe arbeidsovereenkomsten gesloten en weer kwam het gehele apparaat in beweging, nu om de arbeiders te bewegen de nieuwe overeenkomsten te erkennen. De Volksfrontregering gaf daarna deze overeenkomsten een wettig karakter en daarmee was toen de gevaarlijke massabeweging bedwongen. Het is naar onze mening dus volkomen onjuist, als sommige stromingen in de arbeidersbeweging menen, dat de sociaaldemocraten, de Stalinisten en de vakverenigingen, te “angstig” zijn om het kapitaal aan te tasten. Integendeel: ze zijn helemaal niet “angstig”. Of als er hier van “angst” sprake is, dan is het geen angst voor het kapitaal maar angst voor de arbeidersklasse. De kwestie is deze, dat het niet hun functie is het kapitaal aan te tasten, maar dat ze als bemiddelaars tussen de twee fronten van arbeiders en kapitalisten in staan. Daarom is hun taak niet, een dergelijke strijd te verbreden en te verdiepen, tot vernietiging van het kapitalisme, maar om deze strijd zo spoedig mogelijk te bemiddelen, dat is af te sluiten, dat is binnen de banen van het kapitalisme te houden of te brengen. Daarom is het in de tegenwoordige tijd ook zulk een verregaande waanzin, te eisen, dat de vakbeweging een hier of daar uitgebroken staking “overneemt”. Het betekent in de tegenwoordige tijd niet anders, dan het vriendelijke verzoek, een dergelijke beweging zo spoedig mogelijk te vermoorden. Maar voor de Franse arbeiders had het “Volksfront” naast het vastleggen van de veroveringen door de massabeweging, nog een andere betekenis. Het “Volksfront” zou een dam moeten opwerpen tegen het vooruitdringende fascisme. De Vuurkruisers en andere fascistische bonden wilden de bewegingsvrijheid van de arbeiders, de democratische ordening, opruimen naar Duits en Italiaans voorbeeld. De strijd tegen deze bonden betekende voor de massa van de arbeiders daarom meteen een strijd voor het recht zich te mogen organiseren en voor hun belangen tegen de patroons te strijden. En dat de organisaties deze strijd voerden spreekt wel vanzelf, omdat het voor hen doodgewoon een strijd om hun bestaan was. Maar niet alleen de arbeiders streden deze strijd tegen het fascisme. Ook grote delen van de Franse bourgeoisie waren in het “anti-fascistische front”, zij het ook niet in het “Volksfront”. Als totaal was het de strijd als “nationale éénheid” tegen de buitenlandse dreiging. Volksfront en groot-bourgeoisie boden daarom tegen elkaar op, wie wel de beste vaderlander was. Zo moest de leuze van deze “nationale éénheid” een van de krachtigste argumenten worden bij het bedwingen van de massabeweging. Men mocht deze éénheid niet verzwakken door verdere stakingen. Sinds de verdeling van Tsjecho-Slowakije tracht de Franse bezittende klasse echter met de fascistische landen tot overeenstemming te komen. En daarmee is de reden voor een deelname van de radicaal-socialistische partij aan het “Volksfront” geheel vervallen: de massabewegingen zijn bedwongen en de Franse bourgeoisie voert de strijd tegen het fascisme op ander terrein. Ook in dit opzicht bleek het “Volksfront” dus een illusie. Er is door de propagandisten van de Volksfrontpolitiek, de parlementaire partijen en de vakverenigingen, veel valse hoop bij de arbeiders gewekt. En ze zullen ondanks alle nederlagen, die hierdoor geboekt moeten worden, toch doorgaan met de arbeiders tot verder samengaan met de kleine bezitters te bewegen. Dat in proberen, hen van hun eigen klassenpolitiek afstand te laten doen. Ze kunnen niet anders. Want zolang dat lukt, hebben ze in de kapitalistische maatschappij een recht van bestaan. Hebben ze hun invloed op de arbeidersmassa’s verloren, dan kan het kapitalisme zich alleen handhaven door onderdrukking van elke arbeidersbeweging. Het georganiseerde geweld is daarbij het middel. En met de democratische rechten en vrijheden worden dan tevens de arbeiderspartijen en vakverenigingen op zij geschoven. Voor de arbeiders betekent dit echter, dat ze alleen een strijd tegen het kapitaal kunnen ontwikkelen, als ze zich geheel van de kleinburgerlijke klasse losmaken. Dat is, als ze met elke Volksfrontpolitiek, die een werkelijke strijd tegen het kapitaal verhindert, breken. Hun strijd moet ieder kapitalistisch geweld trotseren en kan daarom alleen de kiemen van een proletarisch revolutie inhouden. Hun strijd kan geen strijd meer zijn voor de instandhouding van de bemiddelende organen van het kapitalisme maar voor de bewegingsvrijheid van hun eigen, zelfstandige strijdorganen, hun proletarische democratie. Compiled by Vico, 11 September 2021 |
|