Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


Klassenbeweging IV (Slot)


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 4, 1938 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


In het vorige artikel hebben we gezien, hoe de revolutionaire bedrijfsorganisaties steeds verder ineen schrompelden, tot ze tenslotte niet veel meer waren dan kleine kernen in verschillende bedrijven. Praktisch rustte de a.a.u. niet meer op de organisatorische grondslag van de bedrijven, maar was ze volgens de woondistricten opgebouwd, zoals dat ook bij de partijen het geval is.


De “georganiseerde klasse”

De samensmelting van de a.a.u. en de a.a.u.-e tot de Kommunistische Arbeiter Union was echter geenszins alleen het doorvoeren van een organisatorische maatregel.

Het betekende feitelijk het zich rekenschap geven van de geleidelijke verandering die zich ten opzichte van de beginselen van de Unionsbeweging had voltrokken. Deze samensmelting bracht tot uiting dat zich een wezenlijke verandering had voltrokken in de opvatting van wat de georganiseerde klasse is. Vroeger meende de a.a.u., dat zij de arbeidersklasse zou organiseren en dat de miljoenen arbeiders allen lid zouden worden van de a.a.u. Maar in de loop van de jaren had ze voortdurend propaganda gevoerd, dat de arbeiders in wilde bewegingen overal zelf hun eigen strijd moesten organiseren door alle comités van actie onderling te verbinden, waarmee ze dan als georganiseerde klasse optraden, terwijl ze toch helemaal niet tot de a.a.u. behoorden. Met andere woorden: het strijden als georganiseerde klasse werd niet meer afhankelijk gesteld van een vaste, van te voren opgebouwde organisatie.

Deze veranderde opvatting van “de georganiseerde klasse” werkte op allerlei gebied door. Zo in de eerste plaats in de opvatting omtrent de “dictatuur van het proletariaat”. Omdat de “georganiseerde klasse” niet meer samenviel met het lidmaatschap van de a.a.u. kon de a.a.u. ook niet meer het orgaan van de klassendictatuur zijn. En het hele vraagstuk uit de beginperiode van de radenbeweging, of de a.a.u. of de k.a.p.d. de meeste macht zou hebben bij de organisatie van de dictatuur van het proletariaat was daarmee vervallen. In de nieuwere opvattingen zouden geen van beiden de dictatuur uitoefenen, maar deze zou berusten bij de brede strijdende massa’s, die alle strijdfuncties zelf zouden uitoefenen, zonder lid van de a.a.u.-e. te zijn. De betekenis van de a.a.u., of dan later van de k.a.u. was dan, alleen het voeren van communistische propaganda binnen de strijdende massa, het voortstuwen van de strijd door het tonen een klare, doelbewuste weg en, zeker niet het minst, door de a.a.u. met z’n revolutionaire ervaring van de klassenstrijd overal praktisch in de strijd kon meewerken. Maar dat is juist de functie, die vroeger vooral aan de k.a.p.d. werd toegedacht. 0ok in de functie van de dictatuur. Want zoals men vroeger overtuigd was, dat de k.a.p.d. alleen de dictatuur niet kon uitoefenen, maar wel samen met de A.A.U., zo was men nu tot de opvatting gekomen, dat de strijdende massa alleen de dictatuur niet zou kunnen organiseren, maar wel tezamen met de a.a.u. (k.a.u.).

De communistische maatschappij

De verandering in de opvatting van wat de georganiseerde klasse is, was echter van veel verder strekkende betekenis. Het bracht een gehele herziening van de gangbare opvattingen over de communistische maatschappij met zich mee. Toen men bij het begin van de Unionsbeweging in Duitsland nog de overtuiging had, dat de a.a.u. de massa-organisatie van het proletariaat zou worden, zag men in de a.a.u. niet alleen het orgaan van de dictatuur, maar tevens de organisatie voor de samenvatting van het communistisch bedrijfsleven. Duidelijk blijkt dit bijvoorbeeld uit de verklaring van de a.a.u.-e. in 1923, dat deze organisatie toen al in staat was, 6% van de bedrijven “over te nemen”. Het kwam er maar op aan, de organisatie steeds verder uit te breiden, tot ze in staat zou zijn alle, of de grote meerderheid der bedrijven “over te nemen”. En daarmee waren dan de revolutionaire bedrijfsorganisaties de leiders van het maatschappelijk bedrijfsleven, waarvan de centrale samenkoppeling in de a.a.u. zou liggen.

Juist op het punt van de communistische ordening van het bedrijfsleven heerste de grootste onzekerheid en verwarring, Dit is heel begrijpelijk, omdat de opvattingen van wat we als communistische ordening zien, niet ontstaat uit een wetenschappelijke ontleding van de economie, maar een afspiegeling is van de opvattingen omtrent de dagelijkse klassenstrijd. Men kan aan de structuur van een organisatie in grote trekken zien, welke opvattingen de leden over de communistische ordening hebben. Zolang de massa’s de grote centrale bonden en partijen als hun “leiders” zien, zolang zien ze ook de communistische ordening als een van bovenaf geleide maatschappij. Zolang de massa’s nog niet hun eigen strijd leiden, zolang zien ze de communistische ordening ook nog niet als hun eigen functie. Praktisch bestaan er voor hen dan nog geen problemen omtrent het communistisch bedrijfsleven, omdat het centrale problemen betreft, die tot het terrein van de “topleiding” behoren.

Toen nu in de revolutionaire massabeweging bedrijfsorganisaties ontstonden, die een zeer grote zelfstandigheid hadden en veel meer “federatief” verbonden waren, kon men het communisme ook niet meer zien als een uitsluitend centraal geleide maatschappij. Ook in het beheer van het communistisch bedrijfsleven zou grote zelfstandigheid ingeruimd moeten worden aan deze bedrijfsorganisaties. Uit de voorwaarden van de klassenstrijd ontwikkelde zich zo een meer “federatief” of “vrij” communisme als strijddoel.

Maar hoe moest dat er uit zien? Hier ontstond bij de Unionisten zelf een conflict in eigen opvattingen Het hele productie-apparaat werkt feitelijk als een ontzaglijke fabriek, waarvan de verschillende werkplaatsen over het land, over de wereld zijn verspreid. Het hele bedrijfsleven is enorm gespecialiseerd en alle bedrijven zijn volkomen op elkaar aangewezen. Hoe was het mogelijk al die bedrijven organisch te verbinden, als het beschikkingsrecht over de bedrijven niet in een centraal beschikkingsapparaat berustte? Kon er eigenlijk wel sprake zijn van “vrij” communisme? Een belangrijke stroming in de Unionsbeweging ontkende dit zeer beslist. En in 1923 gaf de k.a.p.d. dan ook een brochure uit Das Werden einer neuen Gesellschaft (*), dat het communisme centraal moest worden opgebouwd, “hoe gecentraliseerder, des te beter”. Feitelijk was dit de oude opvatting, zoals deze uit de vroegere verhoudingen was gegroeid.

De Duitse radenbeweging kon dus voorlopig geen zelfstandige opvattingen ontwikkelen omtrent het maatschappelijk beheer van het bedrijfsleven. Men behielp zich met de bolsjewistische opvatting, waarin het centrale apparaat het maatschappelijk stofwisselingsproces regelt, dus het “volksinkomen” distribueert, wat echter in volkomen tegenstelling stond tot de grote zelfstandigheid van de bedrijfsorganisaties. En zolang de discussies zich bewogen op de onvruchtbare grondslag of er meer of minder “centralisme” of “federalisme” moest zijn, zo lang kon er ook geen vooruitgang in het vraagstuk komen. Het communistisch bedrijfsleven is immers geen organisatorische kwestie van centralisme of federalisme, maar het is het doorvoeren van andere beginselen voorde goederenbeweging in de maatschappij en voor de verdeling van het maatschappelijk product. Met andere woorden het gaat om het karakter van de nieuwe rechtsverhoudingen, zowel voor de afzonderlijke bedrijven als voor het recht van iedere arbeider op zijn aandeel in de maatschappelijke rijkdom.

Vooral de opbouw van het Russische staatskapitalisme heeft ons veel geleerd. Wat maakt het voor ons als loonarbeiders voor verschil, of we door de concerns en monopolie-kapitalistenorden uitgebuit of door de leiders van de staatsindustrie? Voor de miljoenenmassa van de loonarbeiders komt het er op aan de uitbuiting op te heffen, dit is de loonverhouding zelf te doorbreken. De loonverhouding wil zeggen, dat het aandeel van de arbeider niet bepaald wordt door de productiviteit van de arbeid, maar dat hij zoveel “loon” van de staatsleiders krijgt, als deze gelieven te geven, of zoveel als de arbeiders door strijd van deze leiders weten af te dwingen. De loonverhouding houdt daarom tegelijk in, dat de massa’s weer opnieuw beheerst worden door een boven hen geplaatste macht. En daarom is het kernvraagstuk van de communistische omvorming: welk economische veranderingen, welke verandering in de rechtsverhoudingen, moet de arbeidersklasse in de revolutie doorvoeren om de macht in handen te kunnen houden? Hoe moet de politieke overwinning van de arbeiders zich economisch verankeren? Wat zijn de economische voorwaarden voor de opheffing van de loonarbeid?

De “Grondbeginselen”

Het onderzoek naar deze vraagstukken werd ingeleid door het boek van de g.i.c., Grondbeginselen van de communistische productie en distributie dat in 1930 door de a.a.u. in het Duits werd uit gegeven (Hollands 1931; 2e druk 1935). We kunnen er hier niet nader op ingaan. Alleen willen we er van zeggen, dat als noodzakelijke voorwaarde verlangd wordt, dat alle arbeiders gelijke rechten hebben op de maatschappelijke voorraden. Dat is dus een opheffing van de “loonverschillen”. Verder dat het noodzakelijk is, de berekeningen in productie en distributie niet meer in “geld” te doen plaatsvinden, maar in arbeidsuren. Aan alle goederen moet worden uitgedrukt, hoeveel maatschappelijke arbeid ze bevatten. Daarmee zijn dan “kapitaal” en “rentabiliteit” verhuisd naar het museum van oudheden: in de nieuwe maatschappij zijn ze onbekend.

De Grondbeginselen bedoelen niet een of ander “plan”, hoe de maatschappij het mooiste en “rechtvaardigste” kan worden ingericht, maar ze zijn de regelrechte resultaten van de praktische klassenstrijd, zoals deze zich nu reeds aarzelend en sporadisch gaat ontwikkelen. De Grondbeginselen verbinden de praktische klassenstrijd van de dag en de strijd om de macht tot organische eenheid, tot nieuwe maatschappijbeschouwing. Ze vormen niet anders dan de economische uitdrukking van wat zich politiek bezig is te voltrekken. Want ondanks alles is het communisme ook nu nog bezig te groeien. Zeker wie alleen in partijen denkt, die kan in de huidige toestand der arbeidersklasse niet veel lichtpunten ontdekken. Maar wie denkt in klassen, ziet duidelijk, dat de arbeidersklasse steeds meer een weg wordt opgedreven zij het willens of onwillens, bewust of onbewust, die een groei naar het communisme in zich sluit.

Alle grote en zelfs bijna alle kleinere bewegingen van de arbeidersklasse hadden het karakter van zogenaamde “wilde bewegingen”. De officiële arbeidersbeweging kan en wil geen bewegingen van de arbeiders meer leiden. Ze leeft nog zo lang ze de arbeiders nog van strijd voor hun levensbelangen kan afhouden, of zo lang ze deze bewegingen nog kan verwarren en kapot breken. Wordt de strijd van de arbeiders in de “wilde bewegingen” machtiger, zodat ook de politieke partijen en de vakverenigingen ze niet meer kunnen splijten, dan is deze “arbeidersbeweging” voor het kapitaal van geen nut meer en dan doekt het kapitaal ze op.

In alle hoog-industriële landen is echter gebleken, dat de arbeiders zelfstandig de strijd ingaan, waarbij ze hun organisatorische strijdeenheid op de grondslag van het bedrijf vinden. In deze strijd moeten ze zelf alle strijdfuncties vervullen, zelf alles regelen, hun strijd beheren. De bewegingen van de miljoenenmassa’s in Frankrijk, België, Amerika, de bewegingen van de tienduizenden in Polen, vormden weliswaar nog niet de aangesloten verbondenheid van het optreden als totale klasse; de acties verliepen nog te veel onafhankelijk van elkaar; de verbinding tussen de bedrijven door arbeidersraden was nog ver en ver onvoldoende. Maar het is duidelijk dat we in deze bewegingen niet te doen hebben met iets toevalligs, dat morgen weer een andere richting kan inslaan. Het optreden van dergelijke zelfstandige klassenbewegingen in alle landen toont, dat we hier te doen hebben met een nieuwe ontwikkelingslijn, die de massa’s in hun strijd hebben ingeslagen. In deze strijd leren de massa’s, dat ze alleen als vast aaneengesloten klasse alle functies zelf moeten uitoefenen, willen ze niet ten gronde gaan. En daarom is iedere strijd, die zelfstandige door de massa wordt gestreden een stuk communisme. Zo groeit de nieuwe maatschappij in de schoot der oude. Iedere zelfstandige strijd der arbeiders laat zo in het klein zien, wat hun grote kracht in het communisme is.

De Grondbeginselen trekken de consequenties uit het optreden van de arbeidersklasse als zelfstandige strijdeenheid. Is de arbeidersklasse door haar arbeidersraden aan de macht gekomen, waarbij ze in voortdurende strijd haar eigen bewegingen heeft leren beheren, dan kan ze haar macht alleen bevestigen, als ze alle functies in het maatschappelijk leven ook in handen houdt. En daarvoor is een volkomen omwenteling in de beweging van het bedrijfsleven noodzakelijk, die de arbeiders zelf zullen moeten doorvoeren. De leiding van het bedrijfsleven verloopt dan niet over de omweg van de staat, maar voltrekt zich onder hun eigen beheer en leiding. De “Grondbeginselen” laat het karakter van de nieuwe rechtsverhoudingen in het economische leven leven zien en daarom behoort het naar onze mening tot de belangrijkste vruchten van de massabewegingen na 1917.

Onze taak

Gezien van uit de ontwikkelingslijn van de nieuwe klassenbewegingen verloopt het werken van de revolutionaire arbeider binnen de arbeidersklasse langs andere gezichtspunten dan vroeger. Zo lang we meenden, dat de partij of de a.a.u. of beide tezamen, de leiding van het maatschappelijk leven op zich moesten nemen, zo lang moesten we werken aan het groot maken van een organisatie, van de a.a.u. of de k.a.p. Nu we uit de machtsverhoudingen in de maatschappij geleerd hebben, dat de arbeidersklasse alleen door zelfstandige strijd aan de macht kan komen, nu komt het er op aan de klasse sterk te maken door zonder ophouden deze zelfstandige strijd te propageren en daarin daadwerkelijk mee te werken. De Radencommunisten vormen daarom geen nieuwe “partij”, maar ze sluiten zich tot propagandakernen ineen, om het bewustzijn van de nieuwe strijd steeds dieper in de massa te doen dóórdringen. Vóór de revolutie zal het aantal van deze “werkgroepen” betrekkelijk gering zijn. In de revolutie, als de arbeiders wat armslag krijgen en er groter mogelijkheden van propaganda liggen, zullen ze waarschijnlijk zeer sterk groeien, waarbij ze echter waarschijnlijk weer het karakter van de a.a.u. aannemen. Dat is dan echter niet een a.a.u. die meent de dictatuur van het proletariaat te moeten uitoefenen voor de klasse, maar een a.a.u. als begeesterende, aanvurende, richtinggevende kern in de in arbeidersraden saamgestroomde massa’s.


Bij ons verkrijgbaar:

Grondbeginselen van de communistische productie en distributie

Omvang 160 blz. Per post 60 cent.


Redactionele aantekening

*) Waarschijnlijk bedoeld: Vom Werden der neuen Gesellschaft (Alte und neue Organisationsformen) / Karl Schröder. – Berlin : Verlag der k.a.p.d., [Juli 1920]. – 16 S.


Compiled by Vico, 5 September 2021


























Overzicht