Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


Frankrijk na München


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 4, 1938 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


Frankrijk’s imperialisme

Uit de verschillende persberichten, die na München verschenen, bleek dat de binnen- en buitenlandse politiek van Frankrijk een andere koers zou inslaan.

Het was de politiek, die zich in het algemeen kenmerkt door opvoering van de productie (vooral oorlogsproductie), verandering van de 40-urige werkweek in de 45-urige, verhoging van de belastingen, het verbreken van het Volksfront met een vrij sterke tendens tot het verbieden van de Communistisch Partij.

Uit de, zoals de kranten het noemen, “hartstochtelijk redevoeringen” die op het congres van de radicaal-socialisten gehouden zijn, bleek de veranderde politiek ingegeven te zijn, doordat de bewapening niet voldoende zou zijn geweest, door het verkeren in een noodtoestand van de Franse schatkist en doordat de p.c.f. (*) het de regering-Daladier gedurende de mobilisatiedagen moeilijk had gemaakt. Daladier sprak op het congres als volgt:

“Een partij kan zeggen, dat zij altijd voorstandster van onverzoenlijkheid is geweest, ook al zou deze tot een oorlog hebben geleid en dat zij de onderhandelingen heeft afgekeurd. Dit is de communistische partij, die dit door haar algehele oppositie overigens heeft getoond door haar stemmingen in het parlement en haar dagelijkse beledigingen in het land. De heftigheid en onverzoenlijkheid van deze partij hebben mijn optreden verlamd. […] Toen zij hun banvloek slingerden tegen de regering waartegenover wij stonden bij onze onderhandelingen, werden deze hierdoor niet in gevaar gebracht en werd een oorlog er niet door verhaast?”
(Het Volk, 28 oktober 1938).

Uit dit citaat van Daladier’s rede blijkt overduidelijke dat de houding van de p.c.f. hem daarom niet van pas kwam, doordat hijzelf of de kapitaalgroepen uit wier naam hij sprak, geen oorlog tegen het Duitse imperialisme wilde. Dit komt ook overigens overeen met de berichten, dat het Daladier zou zijn geweest, die het initiatief nam om de conferentie van München bij elkaar te roepen.

En al mag dan ook reeds voor München het Volksfront aan “Engelse ziekte” hebben geleden, juist is, wat de nationalistische journalist H. De Kerillis schreef:

“Wat verontrustend is, is dat oorlogsverklaring van Daladier aan het bolsjewisme verband lijkt te houden met zijn grote onderneming van de zg. Frans-Duitse toenadering. Hetgeen ons (dat zijn de nationalistische Fransen, p.i.c.) wantrouwend maakt is het feit, dat het anti-communisme van de heer Daladier (die lange tijd de meest vooruitstrevende van de grote radicale leiders is geweest) terstond na München komt en dat men er een ideologische voldoening van Hitler achter voelt met het oog op andere doeleinden.”
(Algemeen Handelsblad, 31 oktober).

Wat echter de andere doeleinden van Hitler zijn, komt men verder niet te weten. Men kan echter van een nationalist als H. de Kerillis is, niet anders verwachten, dan dat hij de gehele Daladierse politiek ziet als een capituleren voor Hitler. Vandaar de grote voldoening waarmee tegenwoordig dan ook o.a. “Het Volk” de artikelen van deze journalist citeert.

Echter wordt “de” politiek en nog minder “de” economie alleen door Hitler, dat is het Duitse grootkapitaal gemaakt. De politiek tussen beide landen is de resultante van de politiek-economische krachten van het Franse en Duitse kapitaal.

Om een inzicht in de Franse politiek te krijgen, om de maatregelen van de Franse regering te kunnen begrijpen, moet dus de werkzaamheid van het Franse en Duitse kapitaal in hun onderlinge betrekking worden onderzocht.

Verschil tussen Frans en Duits kapitaal

In verband met dit artikel heeft het weinig zin op de overeenkomsten te wijzen. Dat het aan dezelfde wet van rentabiliteit onderhevig is, behoeft geen betoog. Trouwens aan het eind van dit artikel komt dit in de maatregelen die het Franse kapitaal neemt, nog wel naar voren.

Als we hier echter allereerst op het verschil wijzen, dan hebben we op het oog, de verschillende wijze waarop het kapitaal is belegd.

Is het Duitse kapitaal hoofdzakelijk belegd in Duitsland zelf en is de gehele meerwaardeproductie gericht op het steeds sterker maken van het Duitse industrie-apparaat, in Frankrijk was voor de oorlog een geweldig deel van de meerwaarde belegd in vreemde landen. De kleine zelfstandige producenten belegden hun winst bij de Banque de France, die op deze wijze de beschikking kreeg over geweldige kapitalen, en al naarmate het voordeliger was, deze uitleenden aan andere staten of ze belegden in industrieën in het buitenland. In tegenstelling dus met Duitsland, waar de meerwaarde voor het overwegend gedeelte direct geaccumuleerd werd in de Duitse bedrijven zien we in Frankrijk het kleine zelfstandige bedrijf niet uitgroeien tot de ondernemingen zoals we die uit Duitsland kennen. Vandaar dan ook in Frankrijk niet die vernieuwingen in de industrie als in Duitsland. De Duitse industrie kon dus gemakkelijker dan tegen Engeland, de Franse industrie overvleugelen. Wel werd ook reeds voor de oorlog een “renouvéllement économique” (economische vernieuwing) gepropageerd, maar ze kwam hoofdzakelijk voort uit de arbeidersbeweging, doordat de arbeiders in de kleine bedrijven geweldig uitgebuit werden. Feitelijk kwam dit neer op een economische vernieuwing voor die delen van de bourgeoisie die een kapitaal-tekort hadden, om met succes te kunnen concurreren op de wereldmarkt. Maar tegen de ontwikkelde Engelse en Duitse industrie kon men niet op. Daardoor bleef de belegging in kapitaal-arme landen, die een hogere rente opbrachten dan de zwakke Franse industrie voordeliger.

Zo kreeg men in Frankrijk de toestand dat ongeveer 60 miljard francs in het buitenland waren belegd, terwijl dit voor Duitsland 20 miljard [francs] en voor Engeland met zijn geweldige koloniën 3 miljard pond sterling was (72 miljard [francs]). Vóór 1914 zei men in het parlement en de pers van Frankrijk:

“Frankrijk is de bankier van de wereld. Frankrijk is overal crediteur (schuldeiser) en is nergens debiteur (schuldenaar). Daardoor was het tegoed van de Franse bezitters in het buitenland niet het gevolg van uitgevoerde goederen, zoals bijvoorbeeld in Duitsland en Engeland, maar bestond het uit de rente van de geleende kapitalen.”
(Zie: Frankrijk en Duitsland als economisch-geografisch gebied, Deel II, blz. 47-48).

Op deze wijze was naast een zwak proletariaat een vrij sterke middenklasse van renteniers ontstaan, wier algemene vertegenwoordiger, de staat, een dusdanige politiek moest voeren, dat het Franse kapitaal beschermd moest worden in die gebieden, waarop de Duitse expansie zich begon te richten. En dat ras ook op de Balkan, Oostenrijk-Hongarije en Turkije, waarbij dan de grote doorbraak mogelijk meest worden gemaakt door de aanleg van de Bagdad-spoorlijn.

De Duitse dreiging in de Balkan was voor Frankrijk de algemene reden, om haar belangen in de wereldoorlog van 1914-1918 uit te vechten.

Na de oorlog werd vooral op aandrijven van Frankrijk om Duitsland een barrière van landen gevormd. De bedoeling is nu duidelijk. Om de gebieden waar voor de oorlog veel kapitaal belegd was, moest na de oorlog een ring worden gelegd om het leenkapitaal te beschermen. Maar dit was niet anders mogelijk dan door nog meer kapitaal in Oost-Europa te investeren. Hier hebben we nu onder andere een overeenkomst van het Duitse en Franse kapitaal. Beide moeten accumuleren. De één om het industrie-kapitaal, de ánder om het leenkapitaal winstgevend te houden.

Met de economische onderwerping van Tsjecho-Slowakije aan Duitsland is een der plaatsen van de ring doorbroken. Het Duitse imperialisme heeft door de bezetting van Oostenrijk en het Sudetengebied echter niet alleen het gehele Tsjechië aan zich economisch onderworpen, maar tegelijkertijd een nieuwe springplank, een nieuwe uitgangsstelling naar het Oosten verkregen. Dit blijkt nu acht eraf. Weliswaar is de Duitse expansie op de Balkan niet van de laatste maanden, maar vooral na de diverse geweldloze veroveringen is uit de verschillende reizen van Funk de bedoelingen en de expansie-richtingen het Duitse imperialisme helder en doorzichtig. Uit verschillende cijfers laat Freies Deutschland (13 oktober 1938) zien dat Frankrijk en Italië wat de handel betreft bijna volledig uitgeschakeld zijn in de Balkan en alleen Engeland nog als ernstige concurrent van Duitsland is overgebleven.

Procentueel aandeel aan de:EngelandDuitsland
Uitvoer Zuid-Slavië7,435,0
Invoer Zuid-Slavië7,842,7
Uitvoer Hongarije7,141,1
Invoer Hongarije5,344,1
Uitvoer Roemenië8,826,3
Invoer Roemenië9,637,5
Uitvoer Bulgarije13,847,3
Invoer Bulgarije4,758,2
Uitvoer Griekenland9,732,2
Invoer Griekenland10,929,6
Uitvoer Turkije7,138,5
Invoer Turkije6,243,6

In vijf jaar tijd, vanaf de machtsverovering van Hitler en de stormachtige ontwikkeling van het Duitse imperialisme is in die gebieden, waar het Franse leenkapitaal is belegd, dus een grote verandering ingetreden, door de overwegende economische positie van Duitsland op de Balkan, door het wegvallen van Tsjecho-Slowakije als bondgenoot van Frankrijk en door het terugdringen van de Franse handel op de Balkan.

Daardoor is de positie en de veiligheid van het Franse leenkapitaal in die landen veranderd en daarmee de Franse machtspositie in de Balkan.

Voor deze feitelijke machtsverschuiving in Oost-Europa is het Franse leenkapitaal dus geplaatst. Het komt er voor hem op aan om bij de veranderde verhoudingen zo voordelig mogelijk zaken te doen. En dit kan zij slechts, wanneer zij, weliswaar in het Duitse kielzog varend, ondersteund wordt door het Franse machtsapparaat en als zelfstandige kapitaalsgroep haar eisen kan stellen, die ever het algemeen betrekking hebben op de betaling en overmaking van de rente.

Door de economische en politieke onderworpenheid van Tsjecho-Slowakije, waarmede de barrière-politiek van Frankrijk is doorbreken, is de Franse bourgeoisie dus gedwongen in Oost-Europa een andere politiek te volgen. Nu moet zij zich met de Duitse bourgeoisie verstaan. Er moeten verdragen worden gesloten en afspraken worden gemaakt.

De noodzakelijkheid van zekerstelling van het leenkapitaal, die bij de veranderde verhoudingen enerzijds verhoogde bewapening ten gevolge heeft, maar anderzijds samenwerking met het Duitse kapitaal helemaal niet uitsluit, is echter niet alleen de reden waardoor de Franse politiek wordt bepaald.

Tenslotte nemen de Engelse maar ook de Franse grondstoffen-kapitalisten een belangrijke sleutelpositie in, waarvan Duitsland in aldoor sterkere mate afhankelijk wordt, doordat zij voor de voorziening van haar steeds meer ontwikkelende industrie, in stijgende mate meer grondstoffen nodig heeft.

Eén van de belangrijkste grondstoffen voor de Duitse industrie is het ijzer, dat in Lotharingen wordt gevonden. Voor de oorlog was het Lotharingse ijzergebied voor bijna 75% Duits. Thans is dit alles in handen van het Franse kapitaal. Dit gebied met bijna 2 miljoen bevolking, leverde jaarlijks 21 miljoen ton ijzererts en bijna 30% van de gehele wereld - productie van kali. Daarbij komt nog, dat ook in Oost-Europa het Franse kapitaal in sterke mate aan de grondstoffenproductie is geïnteresseerd. En als hierbij wordt gevoegd, de grondstoffen die in Frans Noord-Afrika aanwezig zijn (en Daladier sprak op het congres van “grotere ontwikkeling van de koloniën”) dan wordt het begrijpelijk hoezeer Duitsland gebaat zou zijn met het Franse grondstoffenkapitaal tot overeenkomsten te komen, waaraan het Franse grondstoffenkapitaal zelf niet minder belang heeft.

De Franse politiek wordt dan ook niet beheerst door het een of andere kapitaal, maar door de gezamenlijke belangen van het grondstoffen- en leenkapitaal, dat naar buiten als eenheid slagvaardig optreedt, ondanks dat het bij veranderde machtsverhoudingen een deel van het kapitaal zal moeten laten bloeden ten gunste van het andere.

Een ongunstige wijziging in een zo belangrijk deel als het bankkapitaal in Frankrijk is, slaat echter zodanig terug op de positie van het gehele Franse kapitaal, dat de rentabiliteit daalt. Hierdoor is de Franse bourgeoisie door middel van de staat gedwongen maatregelen te nemen, dit verlies op andere wijze te vereffenen.

Maar het kapitaal kan niet alleen verliezen vereffenen; het kan slechts leven als het steeds groter wordt, dat wil zeggen wanneer zij niet alleen de uitbuitingsschroef aandraait en weer nieuwe beleggings-gebieden zoekt, maar ook wanneer het meer grondstoffen kan afzetten.

De ontwikkeling van het Duits imperialisme met betrekking tot de Franse beleggingen in Oost-Europa was dus niet alleen de werkzame factor bij de “nieuwe koers” van Daladier.

Ook de belangen van het Franse grondstoffen-kapitaal bepaalden de Franse buitenlandse politiek. En daarmee de binnenlandse politiek.

De binnenlandse politiek

De renteniers, de Banque de France die de algemene bemiddelaar is bij de leentransacties, hebben bij de laatste aanval van het Duitse kapitaal veren moeten laten. Voor de toekomst zijn er nog meer te verwachten mits zoals boven is aangewezen er een verandering in de buitenlandse politiek komt en de bewapening vermeerderd wordt, die dan de stok achter de deur moet blijven om zo voordelig mogelijke transacties af te dwingen.

Vooral de renteniers-laag, die de sociale positie van de radicaal-socialistische partij van Daladier uitmaakt, is bij een dergelijke koersverandering ten zeerste gebaat. Vandaar de “hartstochtelijke redevoeringen” op het congres en de banvloekend die tegen de p.c.f. geslingerd worden, omdat deze, bepaald door de positie van Rusland, een politiek van gewelddadige strijd tegen Duitsland eiste. Vandaar de eis tot opvoering van de wapenfabricage, de omzetting van de 40-urige in een 45-urige werkweek; de belastingen die zullen worden verhoogd ende “offers” die het proletariaat zich zal moeten getroosten, of zoals Daladier het noemde “een grotere krachtsinspanning van alle Fransen, zowel arbeiders als werkgevers” (Het Volk, 28 oktober 1938).

Om deze vergrootte uitbuiting der arbeiders mogelijk te maken, moet elke machtsconcentratie van de arbeiders zoveel mogelijk worden gebroken. Daarnaast is het kapitaal om slagvaardig te zijn gedwongen zich nog meer dan voorheen te concentreren, hetwelk een concentratie van de politieke macht noodzakelijk maakt. Vandaar de eis van Daladier om met volmachten te regeren.

Of de ontwikkeling van het Franse kapitaal verlopen zal, zoals in de laatste regels is beschreven, hangt natuurlijk, af van de tegenkracht die het Franse proletariaat ontwikkelen kan en zal. Weigert het proletariaat Daladier of zijn opvolger de verslechteringen door te voeren, antwoordt het met stakingen en bedrijfsbezettingen, dan wordt deze strijd geheel iets anders dan de strijd van 1936, toen 2,5 millioen staakten. Toen immers was er Volksfront, waarin de radicaal-socialisten mede in de regering zaten en waren de stakingen niet direct vijandig gericht tegen de regering. In een conflict dat thans waarschijnlijk zal uitbreken, komt het Franse proletariaat tegen een grotere macht te staan. De strijd zal dan ook een meer revolutionair karakter krijgen, indien deze uitbreekt.

Is dus aan deze kant de strijd van het proletariaat zwaarder, daartegenover staat, dat de arbeiders nu moeilijker bedwongen kunnen worden met het dreigement van het Duitse fascisme in de rug, nu de Franse bourgeoisie juist met de Duitse fascisten verdragen wenst af te sluiten. Zal de strijd die uitbreken zou, zwaarder, feller en voor alles dieper zijn, ideologisch gaat de arbeidersklasse met een illusie minder de strijd tegemoet.


Redactionele aantekening

*) Parti communiste français; zie: Franse Communistische Partij .


Compiled by Vico, 5 September 2021


























Overzicht