Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


De internationale situatie


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 3, 1938 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


In de laatste week van september werden we opgeschrikt door alarmerende berichten over de dreiging van een nieuwe wereldoorlog naar aanleiding van het “conflict” tussen de regering te Praag en de separatistische Henleinbeweging, wat in werkelijkheid een conflict bleek te zijn tussen het Duitse imperialisme enerzijds, en dat van Frankrijk, Engeland en Rusland anderzijds. Nadat half augustus de Duitse troepenbewegingen in de richting van de Tsjechische grens waren begonnen, hield de activiteit van de Sudetenduitse partij gelijke tred met de militaire voorbereidingen aan de andere kant van de grens, totdat tegen het eind van september de toestand rijp was voor een gewelddadige annexatie van het Sudetengebied door Duitsland. Wanneer de annexatie van Sudeten-Duitsland op een andere wijze is verlopen dan die van Oostenrijk, dan is dat in de allereerste plaats een gevolg van de enorme belangen die de vroegere geallieerden in de Tsjechoslowaakse gebieden hadden.

De kapitaalsbelangen in Tsjecho-Slowakije

Toen de “commissie van vier” die in 1919 de wereld verdeelde, de Tsjechen als beloning voor hun hulp gedurende de wereldoorlog, eerst als anti-Duitse en later als anticommunistische vrijkorpsen, de nationale zelfstandigheid verschafte, was deze beloning niet geheel zonder voordelen voor de betrokken kapitaalsgroepen. In de jaren 1922-1924 ging Tsjecho-Slowakije twee grote internationale leningen aan, tot een totaalbedrag van £20 miljoen (ƒ240 miljoen volgens de toenmalige koers), die voornamelijk in Amerika, Engeland en Nederland werd geplaatst. Nu nog is de n.r.c. vol lof over de nauwgezetheid waarmee Praag de rente van 8% tot op dit ogenblik toe heeft betaald, welke rente dus een jaarlijks voordeel van een kleine 20 miljoen gulden betekende. In 1932 nam de regering van Praag in Frankrijk een lening op van 500 miljoen francs (ongeveer 50 miljoen gulden), die in 1937 “zonder bezwaren werd verlengd”. De buitenlandse staatsschuld van Tsjecho-Slowakije bedraagt ongeveer 8 miljard Tsjechische Kronen (ƒ500 miljoen) waarvan de helft in Amerika is geplaatst. Het ligt voor de hand, dat waar zulke financiële belangen op het spel staan, de westerse mogendheden niet zonder meer konden toestemmen in een afstand van een belangrijk gedeelte van de industrie- en grondstoffengebieden aan Duitsland, waardoor de kredietwaardigheid van de Tsjechische staat zeer zou worden geschokt.

Direct na de oorlog richtte de Franse Banque-de Paris et des Pays Bas een filiaal voor Centraal-Europa op, de Banque des Pays de l’Europe Centrale. Langs deze weg kreeg zij uitgebreide betrekkingen met Roemenië en Hongarije, maar ook met Tsjecho-Slowakije. Deze bank die voor Tsjecho-Slowakije de Bank für Handel und Industrie oprichtte, controleert aldaar een belangrijk industrieel concern, waarvan de meeste bedrijven in het Sudetenland zijn gelegen. (waaronder als belangrijkste de Erste Bruexer Eisengiesserei).

Van veel groter betekenis nog zijn de belangen van Schneider-Creusot, die tezamen met de Union Parisienne en de Zivnostenska Banka, de grootste industriële onderneming van Tsjecho-Slowakije, de Skoda-Werke controleert. De Skoda-Werke behoren naast Krupp en Creusot tot de grootste oorlogsindustrieën van het vasteland; er werken 50.000 arbeiders. Zij zijn gelegen te Pilsen, op de grens van het Sudetengebied, en zullen na de bezetting hiervan door Duitse troepen direct onder de monden der Duitse kanonnen komen te staan, hoewel zij volgens de tegenwoordige plannen Tsjechisch zullen blijven. De op één na belangrijkste onderneming van Creusot, de Berg- und Hüttenwerksgesellschaft ligt aan de Silezische grens, gedeeltelijk in het district van Ostrau waar, volgens het oorspronkelijke plan, een volksstemming zal worden gehouden, gedeeltelijk in het gebied dat nu door Polen wordt bezet. Een derde onderneming van Creusot, de stikstoffabrieken van de Societé Européenne de l'ammoniaque, ligt eveneens in het, gebied van Ostrau. (n.r.c., 5 oktober 1938, avondblad).

De opbrengst van de annexatie

In hetzelfde blad vinden we een statistiek betreffende de industrie in het Sudetengebied, die is ontleend aan de Daily Telegraph. Hij geeft aan welk gedeelte van de Tsjechische industrie zich bevindt in het gebied met een voor 51% Duitse bevolking, dat dus onmiddellijk aan Duitsland moet worden afgestaan.

 Aantal bedrijven
(procenten)
Aantal arbeiders
(procenten)
Kolenmijnen51%36%
Bruinkool⅞ van de productie (14 miljoen ton van 16)
Metaalindustrie39%21%
Glasindustrie55%63%
Textielindustrie49%53%
Kledingindustrie25%22%
Aardewerk26%36%
Porseleinongeveer 100%
Leerindustrie30%26%
Papierindustrie37%25%
Chemische industrie35% 

Van deze industrieën leverde alleen reeds de porselein-, glas- en bijouterieindustrie een jaarlijks bedrag van £10.00.000 (ƒ90.000.000) aan deviezen op, die dus nu door Duitsland in de wacht worden gesleept. In de n.r.c. van 6 oktober (ochtendblad) vinden we nog andere cijfers ontleend aan de “Deutsche Volkswirtschaft” die een nog veel sterker beeld geven van de verliezen die Tsjecho-Slowakije door de gebiedsafstand lijdt.

Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven dat de textielindustrie bijna geheel in het Sudetengebied is gelegen en voor 80% Duits is. De totale waarde van de productie bedroeg vóór de crisis 12 miljard kronen (ƒ750.000.000) per jaar, waarvan twee derde naar het buitenland werd uitgevoerd. De chemische industrie zou bijna geheel aan Duitsland komen. Hetzelfde geldt voor de ook zeer belangrijke houtindustrie.

Volgens Het Volk van 6 oktober ( avondblad), zal bijna de gehele bruinkolenvoorraad aan Duitsland komen (voor 98%) en een veel kleiner deel van de steenkoolgebieden.

In de in het Sudetengebied gelegen katoenindustrie werkten 500.000 mensen. De belangrijkheid van deze industrie volgt onder andere daaruit, dat hij over 3 miljoen spoelen beschikt. (Duitsland 11 miljoen). De “veroverde” wolindustrie beschikt over 1 miljoen spoelen (Duitsland 11 miljoen). De totale waarde van de uitvoer in katoen en wol bedroeg in 1937 27 miljoen gulden.

Al de genoemde cijfers zijn natuurlijk niet meer dan heel ruwe en vaak tegenstrijdige ramingen. Maar toch geven ze een indruk van de economische betekenis van de annexatie, zowel voor Duitsland als voor Tsjecho-Slowakije en zijn schuldeisers.

Op financieel gebied maakt Duitsland volgens de n.r.c. van 6 oktober (avondblad) aanspraak op terugbetaling van het aandeel van de Sudeten-Duitse spaarbanken in de Tsjechische binnenlandse schuld tot een totaalbedrag van 6 miljard kronen (ƒ375 miljoen).

De strategische betekenis van Tsjecho-Slowakije

Maar behalve dat er voor Frankrijk, Amerika, Engeland en Nederland reusachtige financiële en economische belangen in Tsjecho-Slowakije op het spel staan, is ook de strategische stelling van het land voor hen van grote betekenis. Frankrijk en Engeland hebben grote belangen in de Balkan en Duitsland probeert ook daarheen door te dringen. Tsjecho-Slowakije vormde zowel militair als economisch een bolwerk tegen de Duitse expansie. De Tsjechische Maginot-linie, gebouwd met Frans kapitaal en onder Franse leiding gaat nu zonder slag of stoot in Duitse handen over. Daardoor wordt Tsjecho-Slowakije als militair bolwerk zo goed als uitgeschakeld. De beide andere staten van de kleine Entente, Joegoslavië en Roemenië barricaderen weliswaar nog steeds de weg, maar het is de vraag in hoeverre deze staten onder de nieuwe van houdingen voor Frankrijk betrouwbaar zullen blijken.

Alles tezamen betekent de afstand van het Sudetengebied aan Duitsland voor de Tsjechische staat en daarmee voor zijn schuldeisers een jaarlijks verlies dat alleen in honderden miljoenen guldens is te meten. De militaire positie van Engeland en Frankrijk worden er belangrijk door verzwakt, en de consequenties hiervan ten opzichte van de Balkan en tenslotte zelfs ten opzichte van de Engelse koloniën zijn tot nu toe nog duister.

Waarom de oorlog uitbleef

Wanneer men zich goed rekenschap geeft van deze situatie, wordt de houding van Frankrijk en Engeland bijna onbegrijpelijk. Waarom hebben ze deze ontzaglijke verliezen aanvaard, terwijl ze naar alle schijn in een oorlog tegen Duitsland toch de beste kansen hadden, zelfs al zou Duitsland Italië, Polen, Japan en een paar kleine staten als bondgenoot hebben gehad? Stellig is één van de voornaamste redenen die, waarop Roosevelt doelde in zijn “vredesboodschap”: dat een nieuwe wereldoorlog dreigde met als resultaat de “vernietiging van gehele maatschappelijk stelsels”.

De internationale bourgeoisie weet heel goed dat aan het eind van een nieuwe wereldoorlog de proletarische revolutie dreigt. Ook al zou het mogelijk zijn deze af te dammen of in een soort staatskapitalisme te doen uitmonden, dan nog zou hij de onteigening betekenen van het grootste gedeelte der burgerlijke klasse. Een overwinning van de Entente over Hitler-Duitsland zou voor de overwinnende bourgeoisie wel eens dodelijk kunnen zijn, omdat de revolutie, die stellig in Duitsland zou uitbreken, niet aan de Duitse grenzen halt zou houden. Vandaar dat de “democratische” wereldmachten dodelijk bevreesd zijn voor een nederlaag van Duitsland, hetzij dan een militaire, hetzij een economische, en dat ze ieder ogenblik bereid zijn om Duitsland van een dreigende ineenstorting te redden.

Maar zeker is dat niet de gehele verklaring. We weten tenslotte wel dat de kapitalisten niet uit vrije wil tussen oorlog en vrede kunnen kiezen, maar dat de economische noodzakelijkheden hen op een bepaalde weg dwingen. En zo zouden ze nooit tot een overeenkomst zijn gekomen, als de voorwaarden hiervoor niet reeds in de verhoudingen tussen de kapitalen onderling waren gelegen.

Het Engelse kapitaal vormt geen eenheid tegenover het Duitse kapitaal; het bestaat uit verschillenden kapitaalsgroepen met verschillende belangen.

Duitsland is voor een groot deel op Engeland en zijn koloniën aangewezen voor de levering van grondstoffen, maar dat wil zeggen dat de Engelse grondstoffentrusts op hun beurt weer afhankelijk zijn van de gang van zaken in Duitsland. Hoe harder de Duitse industrie – vooral ook de oorlogsindustrie – draait, hoe meer de Engelse grondstoffenkapitalisten kunnen verdienen. Maar dat betekent, dat deze kapitalisten zich moeten verzetten tegen een gang van zaken waarbij de Duitse industrie in een rechtstreekse oorlog met Engeland wordt gewikkeld, terwijl ze ook het economisch bankroet van Duitsland moeten trachten te voorkomen. Zeker zijn het deze groepen die nu, in de persoon van hun voorman Chamberlain, als vredesengel paraderen.

Anderzijds zijn er de kapitaalsgroepen van de textiel-, machine- en verdere verbruikswarenindustrieën, die een verdere groei van de Duitse industrie hebben te vrezen. Zij zijn het die voornamelijk bedreigd worden als Duitsland zijn macht uitbreidt in de richting van de Balkan en de Engelse koloniën, en zij zijn het die blijkbaar in Engeland de nederlaag hebben geleden tegen het grondstoffenkapitaal. Het is misschien niet toevallig, dat de Duitse annexaties vrijwel de gehele textielindustrie omvatten, en juist ophouden bij Pilsen, waar het domein van Schneider-Creusot begint. Wat de toekomst is van Moravisch Ostrau, gelegen aan het drielandenpunt van Tsjecho-Slowakije, Duitsland en Polen, en waar Creusot zeer belangrijke fabrieken heeft, zal nog moeten blijken.

Men kan dus niet anders zeggen dan dat de Franse en Engelse kapitaalsgroepen geen eenheid kunnen vormen in hun strijd tegen de Duitse expansie. Belangrijke groeperingen ondervinden hiervan geen directe schade, terwijl andere er dodelijk door worden getroffen. Dat verklaart enerzijds de scherpe tegenstelling tussen de voor- en tegenstanders van oorlog en vrede, anderzijds de scherpe zwaai die de Franse en Engelse politiek af en toe noemt. Het is de overwinning van de ene kapitaalsgroep over de politiek van de andere, een overwinning, die mede wordt mogelijk gemaakt door de politieke machtsverhoudingen op het Europese vasteland.

De strijd tussen demoratie en fascisme is bij deze beschouwingen geheel op de achtergrond geraakt. En inderdaad moet men er Volksdagblad voor heten, om te menen dat (of het te doen voorkomen alsof) de strijd tussen de verschillen de kapitaalsgroeperingen iets te maken heeft met opvattingen over dictatuur en democratie. Wanneer het waar is dat in Frankrijk een andere regeringsvorm is dan in Duitsland, en wel één die aan het proletariaat meer “vrijheden” biedt (zolang het die tenminste niet gebruikt om voor zijn eigen belangen te vechten, want dan worden ze zo gauw mogelijk opgedoekt), dan heeft dat heel andere oorzaken dan de “democratische” opvattingen van de heersende klasse.

Het is een oude marxistische waarheid, dat de politieke onderdrukkingsvormen een product zijn van de economische verhoudingen. Een Marxist, die wil onderzoeken, waarop de zogenaamde tegenstelling tussen “democratie” en “fascisme” berust, moet daarom beginnen met de economische grondslagen van het fascisme en de democratie bloot te leggen.

De economische dictatuur van het grootkapitaal

Economisch betekent het fascisme niets anders dan een zeer ver doorgevoerde controle van het in de staat georganiseerde grootkapitaal over de productie en de distributie. De vrijheid van de kleine producent wordt aan banden gelegd of liever vernietigd. Hem wordt voorgeschreven hoeveel arbeiders hij in dienst mag hebben, en hoeveel loon hij moet betalen, hij kan geen arbeiders in dienst nemen zonder toestemming van de staat. De prijzen van de grondstoffen en van het product, de hoeveelheid van beide, de kwaliteit, de wijze van verkoop, alles wordt door de staat geregeld en gecontroleerd. En omdat het de grote kapitaalsmaatschappijen zijn dia een dwingende invloed uitoefenen op de staat, is het grootkapitaal dat door het fascisme heerst.

De kleine middenstand wordt geleidelijk onteigend. De. kleine baasjes kunnen de concurrentie onder de nieuwe voorwaarden niet meer volhouden. Middenstanders worden als doodgewone proletariërs opgeroepen voorde arbeidsdienstplicht en moeten hun bedrijfje in de steek laten. Een drukkende belasting doet veel andere kleinere ondernemingen te gronde gaan. Langzaam maar zeker wordt de ellende, die onder het “democratische” regiem voornamelijk de werkloze arbeiders treft, genivelleerd en over de hele klassen van arbeiders en middenstand verdeeld.

Waardoor is deze economische onderdrukking nodig geworden? De voor het grootkapitaal beschikbare winsten, die in verhouding tot het kapitaal steeds kleiner werden, moesten door een meer rationele productie op peil gehouden worden, allerlei kleine bedrijfjes die de gemiddelde productiviteit naar de laagte brachten moesten worden vernietigd. En tegen het buitenland moest het Duitse kapitaal zich organiseren om te voorkomen, dat de in de Duitse industrie voortgebrachte winsten naar het buitenland wegvloeiden.

Het verzet dat tegen deze politiek ontstond van de kant van proletariaat en middenstanders, en van het buitenlandse kapitaal moest dan worden gebroken door een ontzaglijk machtsapparaat, dat op zijn beurt weer een groot aandeel van de winsten verslond. Verdere vergroting van de macht van de staat werd daardoor nodig, en zo nam de Duitse politiek de ontwikkeling die we zagen, een ontwikkeling: naar steeds groter “krachtvertoon” tegenover binnen- en buitenland.

Het fascisme is dus geen product van de hersenen van een fanatieke gek, het is het noodzakelijke gevolg van de economische ontwikkeling van Duitsland, van het inkrimpen van de winsten opgebracht door de “nationale” industrie. Maar juist deze ontwikkeling heeft de overeenkomstige in het buitenland versneld; iedere verdere machtsuitbreiding van Duitsland dwong de andere landen tot verdere bewapening; iedere economische overwinning van Duitsland betekende een financiële schadepost voor de concurrerende kapitaalsgroepen. Dit had tot gevolg dat deze ook de uitbuiting moesten verscherpen, en de winstproductie verder organiseren. De landbouwcrisiswetgeving voor Nederland is een voorbeeld van de onderwerping van de kleine producent aan de staat, hij heeft een zuiver fascistisch karakter. In de bodemproductiewet, die sinds eind december deel uitmaakt van de Nederlandse oorlogswetgeving, zijn deze maatregelen nog verscherpt.

De verdere machtsontplooiing van het Duitse kapitalisme verscherpt in landen als Engeland de tegenstellingen tussen het grondstoffenkapitaal en het verbruikswarenkapitaal, en waar het tenslotte om levenskwesties gaat zal de overwinnende kapitaalsgroep de andere met geweld naar zijn wil doen buigen, tenzij de beide groepen zich tot een groter concern aaneensluiten. In beide gevallen betekent het een verscherping van de economische dictatuur van het grootkapitaal, een groeien van het fascisme.

De democratische dictatuur

Dat het fascisme in deze landen zich onder andere politieke verhoudingen doorzet dan in Duitsland, is niet van wezenlijke betekenis. In Frankrijk en Engeland is het parlement van even weinig betekenis als in Duitsland. De overeenkomst van München, die over oorlog of vrede en over een nieuwe verdeling van Europa besliste, gebeurde buiten alle parlementen om. De Franse regeringen verkrijgen de ene volmacht na de andere om op financieel en economisch terrein te doen wat ze willen. De parlementen zijn niet meer dan een schijnvertoning, die de rechtstreekse dictatuur van het grootkapitaal versluiert. Het is waar, dat de onteigening van de kleine bezitters in Frankrijk en Engeland nog niet zo ver is voortgeschreden als in Duitsland. Het verzet van de middenklassen is nog niet gebroken. De “democratische” staatsvorm in die landen laat dan ook nog enige ruimte voor “medezeggenschap” van de kleine bezitters en zelfs van de arbeidersklasse, waardoor de dictatuur van het grootkapitaal iets wordt verzacht. Vandaar, dat grote gedeelten van deze groepen de “democratie” als een laatste houvast tegen de aanvallen van de industriemagnaten trachten te verdedigen.

Maar ondertussen gaat ook in deze landen de kapitalistische ontwikkeling verder, verscherpt zich de economische druk op het kleinbezit en worden middenstanders verproletariseerd. Naarmate deze druk groeit, naarmate het faillissement dreigender wordt, groeit do afhankelijkheid van deze groepen van het grootkapitaal. Hun verzet worst zwakker en velen lopen zelfs over naar het fascisme.

Zo zien we dan ook, hoe in Frankrijk de kleinburgerlijke radicaal-socialistische partij (Daladier) als rechtstreekse vertegenwoordiger van het monopoliekapitaal optreedt zo zien we, dat ook de sociaaldemocratie zich bij de financiële volmachten neerlegt. Zelfs de hevigste “democraten” voelen in de kritieke momenten de hopeloosheid van de strijd tegen de dictatuur van het grootkapitaal, en buigen voor zijn wil. Dat is het, wat de “communistische partij” het verraad van Daladier noemt, in werkelijkheid is het slechts de consequentie van de halfslachtige politiek die de. kleinburgerij steeds heeft gevoerd als uitvloeisel van zijn halfslachtige klassenpositie.

De arbeiders moeten deze politiek de rug toekeren. Zij hebben niets te winnen bij de verdediging van het oude regiem van uitbuiting dat “Democratie” heet en dat door de kapitalistische ontwikkeling en dode is opgeschreven. Zij hebben niets te winnen bij de verdediging van het kleine bezit dat woekert van de opbrengst van de arbeid van het proletariaat. Hun taak is niet de verdediging van een oude, rotte en vermolmde maatschappij, hun taak is het opbouwen van een nieuwe wereld. Daarom heeft de strijd tussen “democratie en fascisme” voor ons geen betekenis, voor ons gaat het om de strijd tegen het kapitalisme in zijn geheel.

Nu reeds zien we, dat als het proletariaat, door zijn klassenpositie gedrongen, in verzet komt tegen de uitbuiting, de democratische en fascistische delen van de bourgeoisie één front vormen tegen de arbeidersklasse. Ook om die reden is een strijd tegen het fascisme als zodanig vruchteloos, men kan een kwaad niet bestrijden zonder het in de wortel aan te tasten. En die wortel is het kapitalistische uitbuitingssysteem, de productie van meerwaarde uit de arbeid van het proletariaat. Op die basis groeit het fascisme evengoed als de democratie en zo worden ze als vruchten van dezelfde bodem, bedreigd door hetzelfde gevaar en staan ze zij aan zij om het te bestrijden. Zo brengt de dreiging van een proletarische revolutie het kapitaal tot een eenheid, en reeds de tegenstellingen tussen de kapitalen zelf, die via een oorlog die revolutie voorbereiden, maken het daarom des te nodiger die oorlog te voorkomen, door tot een overeenkomst te geraken.

De Duitse expansie

De tegenstellingen tussen de kapitalen zijn daarom echter nog niet verdwenen. De Duitse expansie gaat verder en moet verdergaan. Want de oorzaken, die tot deze expansie dwingen (men zie ook het artikel over de beurskrach in Duitsland) worden door de annexatie niet weggenomen. Integendeel, de behoeften van de vergrootte Duitse industrie naar grondstoffen en afzetgebieden stijgt, en tegelijk stijgt de macht van de staat, die een verder voortgaan op de ingeslagen weg mogelijk maakt.

Zo zal het Duitse kapitaal er ook in de toekomst naar streven zijn positie in de wereld te verstevigen. Dat kan op vele wijzen, door het verkrijgen van economische concessies, voordelige voorwaarden en kredieten voor levering van grondstoffen; het economisch van zich afhankelijk maken van koloniale en half-koloniale gebieden die betekenis hebben als afzetgebied, of leverancier van grondstoffen voor de productie. Zo dringt Duitsland in Zuid-Amerika in, het profiteert van het conflict tussen Engeland en Mexico, maakt goede zaken in de Japans-Chinese oorlog. In Spanje oefent het zijn militaire apparaat, om als beloning voor de verleende hulp grote hoeveelheden grondstoffen tegen voordelige prijzen naar Duitsland over te brengen. En nu ontsluit de verdeling van Tsjecho-Slowakije een nieuwe weg: de weg naar de Balkan.

Het is nu eenmaal zo, dat economische concessies, voordelige handelsverdragen en kredietbepalingen ten opzichte van vreemde landen, niet gewaarborgd zijn zonder een zekere mate van politieke invloed. Economische en politieke afhankelijkheid van een land gaan hand in hand. Zolang Frankrijk de vorming van de regeringen in Tsjecho-Slowakije in de hand had, was de betaling van de rente op zijn leningen gewaarborgd en omgekeerd zolang Tsjecho-Slowakije economisch van Frankrijk afhankelijk was, moest het Frankrijk politiek ook wel steunen. Nu heeft Duitsland Tsjecho-Slowakije zowel militair als economisch aan zich onderworpen, want de nieuwe rompstaat is voor zijn grondstoffenvoorziening geheel van Duitsland afhankelijk. Tsjecho-Slowakije is een vazalstaat van Duitsland geworden, het eerste bolwerk van de kleine Entente is vernietigd.

Tegelijkertijd wordt een aanval ondernomen op de barricade die wordt gevormd door Joegoslavië en Roemenië. De economische minister Funk reist de Balkan af. Na te Belgrado een belangrijk handelsverdrag met Joegoslavië tot stand te hebben gebracht, ging hij naar Turkije dat een krediet van 150 miljoen Mark kreeg voor bestellingen in Duitsland en het uitvoeren van werken. Ondertussen begint Duitsland met een kolonisatie van de aan Oostenrijk grenzende gebieden van Joegoslavië. Volgens de beweringen van de Rijkspropaganda wonen in dat gebied 740.000 Duitsers. Ondertussen doen hardnekkige geruchten de ronde dat Duitse agenten stelselmatig vruchtbaar land opkopen van arme Kroatische boeren in het gebied tussen Drau en Sau, dat dan door Duitsers wordt gekoloniseerd. De Duitse propaganda in dat gebied werkt op volle kracht; er zijn 200 afdelingen van de Deutsche Kulturverband in Joegoslavië. De Joegoslavische regering houdt rekening met de groeiende macht van Duitsland en gaat zich meer en meer in die richting oriënteren (n.r.c., 7 oktober, avondblad). Ook in Roemenië wordt de positie van Frankrijk verzwakt. Het bondgenootschap met Frankrijk vormt geen voldoende garantie meer voor de aanspraken van Hongarije op de randgebieden, terwijl ook Rusland als bondgenoot voor de grootgrondbezitters niet zonder gevaar is. Vandaar een versterking van de positie van Duitsland ook hier.

Het aandeel van de Frans-Engelse kapitaalsgroepen

De grondstoffenkapitalisten in Engeland kunnen aan deze Duitse expansie niets ernstigs in de weg leggen. Als Duitsland deze gelegenheid tot expansie niet zou krijgen, zou dat een nieuwe ineenstorting van zijn industrie betekenen, met alle gevolgen van dien voor de grondstoffenleveranciers. Toch moeten ze er voor oppassen dat Duitsland niet in de gelegenheid komt hun monopolie te doorbreken, en daar de Duitse expansie in de Balkan gaat in de richting van Roemenië en vooral van Mesopotamië, is het te voorzien, dat de vredelievende houding der oliemagnaten niet voor eeuwig kan zijn.

Andere kapitaalsgroepen, die voornamelijk bij de textiel of de machinebouw zijn geïnteresseerd, worden veel directer het slachtoffer van de Duitse expansie. Blijkbaar hebben die nu de klappen gekregen, en ze zullen dat nog meer krijgen, als Duitsland koloniën (liefst zonder veel grondstoffen) zal verkrijgen.

In het algemeen zal het Frans-Engelse kapitaal er voor moeten oppassen, de controle over het overblijvende gedeelte van Tsjecho-Slowakije geheel en al te verliezen. De kern die overblijft heeft nog steeds een belangrijke industrie, zo zijn daar nog de Skoda-Werke te Pilsen, de Waffenwerke te Brünn, terwijl misschien nog belangrijke industrieën te Ostrau overblijven. Maar deze industrieën zullen niet verder kunnen werken als zo zich niet van grondstoffen kunnen voorzien, en de Tsjechische staat zal ook voldoende geld moeten hebben om zijn kapitaalsverplichtingen na te komen. Vandaar de plannen voor een nieuwe Frans-Engelse lening aan Tsjecho-Slowakije. Engeland zou £10.000.000 ineens leveren, later nog £20.000.000. Over een Franse lening van eveneens £20.000.000 wordt op het ogenblik onderhandeld. Tezamen zullen Engeland en Frankrijk waarschijnlijk dus een nieuw kapitaal van ongeveer £50.000.000 (ƒ450 miljoen) in de Tsjechische industrie steken. Natuurlijk worden die leningen bij het grote publiek ondergebracht, zodat het grootkapitaal de eventuele verliezen niet zal hebben te dragen. Wel zal het profiteren van de winsten, die met behulp van dit krediet uit de Tsjechische arbeiders zal worden geperst.

De strijd van de kapitalen zal verder voortgang vinden. De Engels-Amerikaanse grondstoffenkapitalisten, die aan de hele industriële wereld hun waren verkopen, hebben weliswaar geen belang bij een ineenstorting van de Duitse productie, maar zij moeten evenzeer voorkomen, dat de Engelse of Franse industrie door Duitsland wordt doodgeconcurreerd. Tegelijkertijd moeten zij er voor oppassen, dat het Duitse kapitaal de heerschappij over belangrijke grondstoffengebieden aan Engeland onttrekt om ze in eigen beheer te nemen, het verlies dat de oliemagnaten hebben geleden door de “nationale bevrijding” van Rusland ligt hun nog vers in het geheugen. Zo zijn aan de ene kant de belangen van Duitse en Engelse grootkapitalisten verbonden, maar evenzeer komen ze met elkaar in botsing op ander terrein. En naarmate de macht van het Duitse kapitaal groeit, groeien de tegenstellingen – evengoed als de onderlinge verbondenheid die gelegd wordt door de wederzijdse afhankelijkheid van leverancier en koper. En daarnaast verdiepen zich voortdurend de tegenstellingen met de nieuwe opkomende industriële grootmachten Rusland en Japan, die ook weer onderling in scherpe tegenstelling staan; tegelijk ontwikkelt zich de concurrentie tussen Amerika en Engeland wat zich bijvoorbeeld uit in het Mexicaanse petroleum-conflict.

Zo is het een wirwar van onderlinge tegenstellingen, die zich steeds verder toespitsen, door alle oorlog of vrede heen. Het kapitalisme zelf kan hen niet tot een oplossing brengen, omdat ze in het wezen van het stelsel zelf liggen. Geen oorlog en geen vrede, niets kan ze uit de wereld helpen, behalve de revolutie van het proletariaat, dat het eeuwige slachtoffer is van de strijd van zijn uitbuiters zo goed als van hun eensgezindheid.


Compiled by Vico, 4 September 2021


























Overzicht