Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.

Pressedienst

Bron: Wikipedia 


Het Communistisch Manifest


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 1, 1938 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


Aan Karl Marx en Friedrich Engels werd in november 1847 op het congres van de Bond van Communisten opgedragen dit manifest te schrijven. Zij hebben dit op meesterlijke wijze gedaan, – het Communistisch Manifest is door de gehele volgende periode een lichtend signaal geweest in de strijd der arbeidersklasse voor haar bevrijding van kapitalistische uitbuiting en onderdrukking. Dit geldt voornamelijk voor de wijze waarop de ontwikkelingsgang van de kapitalistische maatschappij wordt gekenschetst.

“Alle geschiedenis tot heden is een geschiedenis van klassenstrijd” – met deze uitspraak begint het Manifest en het laat zien uit welke bron deze klassenstrijd wordt gevoed: uit de materiële levens- en productieverhoudingen in de maatschappij.

Hiervan uitgaande geeft het een meesterlijke uiteenzetting van de maatschappelijke ontwikkeling van het feodale tijdperk naar het kapitalisme, maar voornamelijk van het kapitalisme of de burgerlijke maatschappij zelf.

Meesterlijk – niet alleen door de schitterende stijl waarin het is geschreven, maar voornamelijk door de wijze waarop de maatschappelijke ontwikkeling wordt ontleed. De materiële krachten waardoor de mensen worden gedreven zijn er in blootgelegd, en hierdoor krijgt het Manifest zijn wetenschappelijk karakter tegenover de talrijke fantasieën van burgerlijke geschiedschrijvers. Zo was Marx in staat de wetmatigheid in de maatschappelijke ontwikkeling op te sporen; het socialisme kwam daardoor voor het eerst op een stevige basis te staan; het werd van Utopie tot Wetenschap.

In het Communistisch Manifest komt de historisch materialistische denkwijze dus voor het eerst openlijk tot uitdrukking.

Een omwenteling in het denken van de mensen op maatschappelijk gebied werd hierdoor ingeluid; een omwenteling in het denken, die niet los is te maken van de omwenteling in het handelen van de mensen. Ook hierdoor kondigt het Manifest de groeiende maatschappelijke omwenteling aan. Op hetzelfde ogenblik, dat de proletarische klasse zich voor het eerst in een grote massabeweging doet gelden, worden de theoretische wapens gesmeed die haar in haar strijd zullen helpen, en die haar uiteindelijke overwinning aankondigen. Het leven van Marx was aan dit doel gewijd; hij heeft aan de strijd naar het communisme wetenschappelijke vorm gegeven en het Communistisch Manifest is hiervan het eerste schitterende document. Hiermee trad de revolutionaire maatschappijwetenschap, in het strijdperk; nu negentig jaar later wordt er feller om het Marxisme gestreden dan ooit.

Naarmate het gevaar van de proletarische revolutie duidelijker wordt en dreigender, trekt de heersende klasse van de gehele wereld feller tegen het Marxisme te velde. Hoe wankeler haar heerserspositie wordt hoe minder zij in staat is de maatschappelijke oorzaken die de wereldrevolutie zullen voortbrengen te beteugelen met des te meer haat vervolgt zij alles wat in verband met het Marxisme staat of schijnt te staan. Des te meer reden voor de arbeidersklasse om er zich mee bekend te maken.

De arbeidersklasse heeft in haar bevrijdingsstrijd het Marxisme nodig. Zoals de technische opbouw van het kapitalisme niet mogelijk is zonder de gegevens van de natuurwetenschap, zo is de organische opbouw van het communisme niet mogelijk zonder wat ons de maatschappijwetenschap te zeggen heeft. Uit het geheel van het Marxisme was dat in de eerste plaats hot blootleggen van de structuur van het kapitalisme, van de uitbuiting, van de klassenstrijd en de ontwikkelingstendensen in het kapitalisme. Dit gaf aan de arbeiders in hun spontaan ontwakende klassenstrijd vaste grond onder de voeten.

Verder was het de leer van de, door de technische vooruitgang voortgedreven ontwikkeling van de maatschappij, vanuit vroegere primitieve productiewijzen door het kapitalisme heen, naar het communisme. Daaruit ontstond het vertrouwen en de zekerheid, dat de strijd tenslotte naar de overwinning, de bevrijding moest leiden. Dat was vooral van betekenis toen de arbeidersklasse, nog weinig talrijk het eerst de ongelijke strijd begon, en de massa's tot dusver zonder hoop en versuft, nog wakker moesten worden geschud.

“Wanneer de arbeidersklasse talrijker en machtiger wordt en de maatschappij vol wordt van de proletarische klassenstrijd, dan wordt een ander deel van het Marxisme meer en meer de hoofdzaak. Het is dan nodig, dat de arbeiders weten, niet alleen dat, maar vooral hoe ze te strijden hebben, hoe zij hun zwakte moeten overwinnen, hoe ze tot kracht en eenheid kunnen komen. Hun economische toestand, hun plaats als uitgebuiten in het productieproces zou het hen gemakkelijk genoeg moeten maken om tot eenheid, tot gemeenschappelijk grijpen naar de macht over de productie te komen. Wat ze daarvan afhoudt is – naast de materiële machtsmiddelen van de bourgeoisie – de Macht van de ideeënsystemen van het verleden, de gehele geweldige geestelijke macht van de burgerlijke wereld. De geest van de arbeiders is als het ware door een dichte mist aanvat, vastgehouden, verstikt onder ideologieën, waardoor ze verward raken, uit elkaar worden gedreven en onzeker gemaakt. Deze te overwinnen, dat is het eigenlijke, langdurige proces van het opbouwen van de arbeidersmacht, tot aan de revolutie.”
(Uit: Lenin als Philosoph, uitgave g.i.c., 1938 (*))

De onvergankelijke waarde van het Communistisch Manifest berust daarop, dat daarin voor het eerst de Marxistische Maatschappijwetenschap in het strijdperk trad. Om nu te begrijpen, tot welke conclusie ten opzichte van het handelend optreden van de arbeidersklasse Marx zelf in die tijd kwam, moeten we ons de toestanden van toen voor ogen houden.

Negentig jaar geleden stond Europa aan de vooravond van een revolutionaire beweging, waarin het proletariaat met eigen eisen naar voren kwam.

Vóór die tijd reeds had het proletariaat in geweldige opstanden zijn kracht laten zien en de bourgeoisie met angst vervuld. De opstand in Engeland, de Chartistenbeweging van ongeveer 1820 tot&nbp;1850, de opstand in Lyon van 1831, deed de bourgeoisie van Frankrijk openlijk in haar krant, de Journal des Debats het volgende schrijven:

“Er is geen reden voor de dingen te verbergen, want wat helpt stilzwijgen? De opstand van Lyon heeft een belangrijk geheim blootgelegd: de strijd binnen de maatschappij tussen de klasse van de bezitters en de klasse van de bezitlozen […] Iedere fabrikant leeft in zijn fabriek als de plantagebezitter onder zijn slaven, als één enkeling tegen honderd.”
“Naast de middenstand is een proletarische bevolking die in een toestand van opwinding verkeert, die niet weet wat zij wil, waarheen zij marcheert, wat haar belang eist. Het gaat haar slecht. Zij wil een verandering. Dat is een gevaar voor de moderne (bedoeld is de kapitalistische) maatschappij; hier zullen misschien nieuwe barbaren opstaan die deze maatschappij vernietigen […]. Het gaat hier niet om de republiek, niet om de monarchie, maar het gaat hier om de redding van de maatschappij.”

Zo schreef de bourgeoisie reeds in 1831, toen zij nog nauwelijks de kracht had gevoeld, die haar bestaan bedreigde. Maar dat een macht zich begon te ontwikkelen, dát had zij geleerd uit de opstand der Engelse massa’s, die de strijd aanbonden tegen de ellende die het kapitalisme over hen bracht. Uit deze klassenstrijd leerde de bourgeoisie dat het proletariaat uit die tijd, ondanks haar onwetendheid en twijfel aan eigen kracht, toch met bewonderenswaardige moed en energie kon strijden voor haar belangen.

En in de opstand der Lyonse textielarbeiders was de kracht die de arbeiders ontwikkelden zo groot, dat alle burgerlijke elementen, die anders nogal “democratisch” waren, van angst nu ijverden om de strengste maatregelen tegen deze “barbaren” te nemen.

Na die tijd van het neerslaan der eerste Lyonse opstand is het in Frankrijk niet meer “rustig”. Na een tweede opstand in 1834 kwam Parijs in beweging. En ondanks dat “het edelste bloed van Frankrijk”, zoals Heinrich Heine het noemde, op de barricaden vloeide, ondanks dit alles, ging door hongersnood en uitputting gedreven, de strijd der Franse arbeiders voort, die uiteindelijk uitliep op de z.g. Februari-revolutie van 1848.

Toch was deze revolutie geen proletarische revolutie.

In werkelijkheid streden de arbeiders voorde belangen der bourgeoisie. Zij dachten voor hun eigen belangen te vechten; maar de praktijk van de revolutie leerde hen het tegendeel.

Wat was immers het geval? In 1789 had de bourgeoisie, ondersteund door de boeren en het volk van Parijs, de oude adel en geestelijkheid uit haar heerserspositie verdreven. In 1848 echter moesten de laatste resten van deze feodale heerschappij vernietigd worden. De burgerij eiste de doorvoering van het kiesrecht, dat haar zodoende meer macht zou verschaffen in de staat. Met het staatsapparaat kon zij haar belangen beter doorzetten. Als echter de grote crisis van 1847 de toestand voor de kleine burgerij onmogelijk maakt, dan komt zij in verzet.

Zijzelf begon de opstand echter niet.

Reeds hadden de arbeiders. de straten gevuld en de strijd togen de corrupte regering aangebonden.

Als dan de regering is weggejaagd en de burgerij zich later in het staatsapparaat weet te nestelen, wordt zij de felste tegenstandster van de arbeiders. En ondanks dat het proletariaat in een reeks van revolutionaire demonstraties en barricadegevechten voor haar belangen vocht, “tegen de financiële aristocratie, de industriële bourgeoisie, de middenstand, het leger, het in de mobiele garde georganiseerde lompen-proletariaat, de geestelijkheid en de plattelands-bevolking”, tegen al deze reactionaire groepen kon het proletariaat geen stand houden. “Aan zijn zijde stond niemand”.

Niet alleen in Frankrijk stond op de dagorde het vernietigen van de laatste resten van de feodale klasse.

In Duitsland en Oostenrijk had het onbeperkt koningschap en het adellijk grondbezit de macht.

Duitsland bestond uit kleine staatjes en dit verhinderde een vrije ontwikkeling van de bourgeoisie, die door haar weinige economische macht, dus ook geen politieke macht kon uitoefenen.

In Oostenrijk heerste nog het absolutistisch regiem, die ook de ontwikkeling van de bourgeoisie remde. Maar daarmee was ook de ontwikkeling en de machtswording van de arbeiders geremd. Vandaar dat er tussen hun nog geen grote klassenbotsingen waren geweest.

Toen dan ook in Wenen bekend werd, dat in Frankrijk in februari de revolutie was uitgebroken, kwamen ook zij in verzet en sloeg daarna de beweging over naar Berlijn. Waar ook hier, uit angst voor de proletarische tendensen die uit deze opstanden bleken, verloochende de bourgeoisie niet haar klassenkarakter en ging nog liever met de oude heersers een compromis aan, dan het risico te nemen van volkomen onteigend te worden door de arbeidersklasse. Ook hier weer nestelde de bourgeoisie mét de oude machten zich in het staatsapparaat en oefende een vreselijke terreur uit op de arbeiders, die eerst de bourgeoisie hadden geholpen.

Overal had het proletariaat zijn macht getoond.

De bourgeoisie was er angstig voor. Het was het spook dat haar heerschappij bedreigde.

Vandaar dat het Communistisch Manifest met de woorden begint: “Een spook waart rond in Europa, het spook van het Communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verenigd”. Maar de arbeidersklasse was nog niet sterk genoeg om de bourgeoisie te verslaan. Het kapitalisme zelf had nog niet dat miljoenenleger proletariërs geschapen (zoals tegenwoordig), dat wél een bedreiging vormt voor de macht der heersende klasse. In die tijd echter dachten de communisten dat een proletarische revolutie uitbreken zou. Vandaar dat in het Communistisch Manifest, dat juist voor het uitbreken van de revolutie van 1848 verscheen, een tactiek stond hoe de communisten moesten handelen en welke maatregelen het overwinnende proletariaat moest nemen, om de veroverde macht te houden.

Het allereerst moest, zo schrijft het Communistisch Manifest,

“het proletariaat zijn politieke heerschappij gebruiken om de bourgeoisie gaandeweg al het kapitaal te ontrukken, alle productiemiddelen in de handen van de staat, d.w.z. van het als heersende klasse georganiseerde proletariaat te centraliseren […].”

In die tijd stond Marx dus nog op het standpunt dat het proletariaat “gaandeweg” de bourgeoisie moest onteigenen. En hij schrijft ook, dat de arbeiders zich geen burgerlijke, maar een proletarische staat moesten vormen.

Later is Marx op deze gedachten teruggekomen. Maar daarover straks meer.

Achteraf bezien, is het begrijpelijk, dat Marx dit schreef. In het Manifest, immers staat ook nog, hoe de communisten zich tot de bourgeoisie hebben te verhouden. Dáár waar deze in de strijd tegen het feodalisme revolutionair handelt, daar moeten – zo schrijft Marx – de arbeiders deze strijd met de bourgeoisie samen aanbinden. Hieruit blijkt dus, dat Marx zeer goed wist, dat de arbeidersklasse toentertijd nog niet zo ver was, dat zij geheel alleen reeds de maatschappij kon veranderen.

Vandaar dan ook, dat de arbeiders niet zo maar in één slag de bourgeoisie konden verslaan en onteigenen. Daarvoor was eerst de staat nodig, die in het bezit der grote bourgeoisie en feodale heren was.

Eerst moest dus de arbeidersklasse de staat veroveren, zich in die staat als heersende klasse organiseren, d.w.z. met het staats-apparaat een dictatuur uitoefenen over de bourgeoisie en langzamerhand haar onteigenen, zó dacht Marx vóór de revolutie van 1848.

Na 1848 echter, als het proletariaat bloedig wordt teruggeslagen en de bourgeoisie zich in het staatsapparaat nestelt, dan komt de tijd van lessen trekken uit de revolutie.

Maar niet eerder dan in 1871,als de Communards Parijs gedurende enkele maanden in bezit nemen en de bourgeoisie er buiten houden, dan pas formuleert Marx de kenmerken van de proletarische heerschappij, dat wil zeggen alle maatschappelijke functies, de werkende, de wetgevende en uitvoerende macht onder directe leiding van de werkers.

Dat is dus: niet meer een Staat, waarin het proletariaat op den duur tóch weer door een bureaucratie zou worden beheerst en uitgebuit. Aan het voorbeeld hoe de Communards dit deden, zo zegt Marx, kan je zien hoe de arbeiders de dictatuur zouden instellen.

Vandaar dan ook, dat in 1872, dus een jaar na het begin van de Commune van Parijs, Marx en Engels in het voorwoord van een herdruk van het Communistisch Manifest het volgende schreven:

“De Commune heeft het bewijs geleverd, dat de arbeidersklasse niet eenvoudig de staatsmachine in bezit nemen en haar voor eigen doeleinden in beweging kan brengen”.

En ook wordt in dezelfde passage gezegd, dat de praktische ondervinding uit de Februari-revolutie en uit de Commune, het program uit het Communistisch Manifest gedeeltelijk verouderd heeft. En nog later schreef Marx aan een van zijn vrienden, dat het doel van de arbeiders niet moet zijn

“de bureaucratisch-militaire machine uit de ene hand in de andere over te brengen, maar haar te breken. Dit is de voorwaarde voor iedere werkelijke volksrevolutie op het vasteland”.

Zoals iedere wetenschap haar stellingen moet herzien als nieuwe feiten haar stellingen meer of minder onjuist doen blijken, geldt dit ook voor het Marxisme. Marx zelf heeft ten opzichte van het Communistisch Manifest, zoals uit het voorgaande blijkt, volgens deze wetenschappelijke regel gehandeld. De revolutionaire klassenstrijd van 1848-1852 en de Parijse Commune van 1871 bewezen, dat het proletariaat niet samen met burgerlijke klassen, maar ook niet door het overnemen van het burgerlijk staatsapparaat zijn overwinning kan behalen, en de communistische maatschappij vestigen. Dat Marx daaruit de lessen trok spreekt voor wie het Marxisme begrijpt eigenlijk vanzelf.

Niet voor de sociaaldemocratie van toen, en zeker niet voor die van nu, al noemde zij zich ook Marxistisch. Voornamelijk de Duitse sociaaldemocratie, die toch aan de Marx’se geschriften een grote verspreiding gaf, heeft zoals haar geschiedschrijver H. Cunow schrijft, deze veranderde doelstelling bij Marx niet eens opgemerkt – of bewust erover gezwegen, kunnen wij eraan toevoegen.

Cunow zelf is eerlijk genoeg om het feit te erkennen, maar hij verklaart de veranderde inzichten bij Marx uit zijn revolutionair temperament, dat met het opkomen en weer uitdoven van de revolutionaire strijd verschillende inzichten tot stand brengt.

De sociaaldemocratie is nooit boven de doelstellingen van het – in dit opzicht verouderde – Communistisch Manifest uitgekomen. Ze heeft zich reeds lang tot een burgerlijke hervormingsbeweging ontwikkeld, ze verloochent in de praktijk al een hele tijd de klassenstrijd en is nu bezig ook de theorie van de klassenstrijd, dat is het Marxisme af te zweren. Dat is op zichzelf reeds een positief bewijs dat ze stellingen van het Communistisch Manifest die op een samengaan van het proletariaat met burgerlijke hervormingspartijen betrekking hebben, niet meer houdbaar zijn.

Een samengaan tussen het revolutionaire proletariaat en burgerlijke klassen is niet meer mogelijk. Het burgerdom eist het opgeven van de leer van de klassenstrijd, het wil de onderwerping van de arbeidersklasse, het wil de klassenstrijd van het proletariaat zelf onderdrukken. De sociaaldemocratie heeft zich reeds onderworpen, maar de arbeidersmassa’s zelf kunnen de strijd niet opgeven; – onderwerpen helpt niet. Want al werken zij als slaven, de kapitalistische maatschappij stort hen des te zekerder in aldoor grotere crises en oorlogen, waarin de massa ten onder gaat. Dit leert het Marxisme juist, evenals dat hieraan pas een einde komt, als de communistische maatschappij haar intrede doet in plaats van het kapitalisme. Deze diepe waarheid van het Marxisme heeft de sociaaldemocratie nooit begrepen. Cunow niet die het revolutionaire temperament van Marx de schuld gaf, dat deze ten opzichte van staat en maatschappij niet evenzo dacht als Cunow zelf en de gehele sociaaldemocratie. Zo. zou de sociaaldemocratie het Marxisme beter hebben gehanteerd dan Marx zelf, bij wie het gevoel en niet het verstand, de resultaten zou hebben bepaald.

En toch kan er geen twijfel aan bestaan, dat volgende Marx’se leer het proletariaat daarom onderdrukte klasse is, omdat het van zijn arbeidsmiddelen is onteigend die tot maatschappelijk productieapparaat zijn uitgegroeid terwijl de productiemiddelen tegelijk heersersapparaat van de bezittende klasse zijn geworden, zodat het proletariaat zich alleen kan bevrijden als het de beschikking over de middelen van voortbrenging – nu gemeenschappelijk uitgeoefend, – weer in handen krijgt.

Dit is de grondstelling waarvan het Marxisme uitgaat. Iedere handeling in de strijd, iedere vorm van organisatie die de strijd naar voren brengt, iedere overwinning en nederlaag worden er naar beoordeeld, of ze het proletariaat een stap verder naar dit doel brengen.

De sociaaldemocratie heeft, toen ze zich tot burgerlijke hervormingspartij ontwikkelde, deze kern van het Marxisme verdonkeremaand, en er een “socialistische” maatschappij als doel voor in de plaats gezet, waarin de “staat” de beschikking over het maatschappelijk productieapparaat van de bourgeoisie overneemt.

Praktisch betekent dit niet anders dan dat zich de bezittende klasse als staat organiseert, ze voert zo de machtsontwikkeling der bourgeoisie ten top. Toch zal het haar niet baten – het proletariaat zal slechts onnoemelijk veel grotere massa’s in de strijd moeten werpen, in ieder opzicht hoger moeten groeien om zich van de kapitalistisch staatsmacht te kunnen bevrijden.

De Russische revolutie van 1917 en in het bijzonder het feit, dat een voorhoede van het proletariaat (de bolsjewistische partij) de staatsmacht kon veroveren en houden, heeft juist ten opzichte van de bovengenoemde grondstelling van het Marxisme nieuwe lessen gebracht. De bolsjewisten zelf aanhangers van de leer van Marx hielpen mee het burgerlijk-Tsaristische staatsapparaat stuk te slaan en volgden zo de lessen op, die de Commune van 1871 had gegeven. Maar zij bouwden, met de eigen partijorganisatie als voorbeeld uit de bestaande vakorganisaties en de in de revolutie door de massa gevormde sowjets, een nieuwe staatsorganisatie op, ter onderdrukking van de overwonnen klassen, zoals in het begin werd verklaard (zie Lenin: Staat en Revolutie). Maar deze nieuw geschapen staatsorganisatie diende tegelijkertijd om zeggenschap te krijgen over de maatschappelijke productie. Het privaatbezit werd opgeheven en tot staatseigendom verklaard. De maatschappelijke verhouding van de arbeidersmassa’s tegenover deze staatsorganisatie bleef in wezen dezelfde als ze tegenover de oude kapitalistenklasse was geweest.

Ze waren en bleven loonarbeiders, ze waren en bleven proletariërs en onderdrukten. De Russische revolutie heeft het proletariaat daar, de bevrijding uit de loonarbeid, dat is het communisme, niet gebracht.

Wil men er verklaringen voor hebben, waarom de Russische revolutie dit resultaat heeft gehad, dan kan men er een hele reeks vinden, die er tenslotte allemaal op neer komen, dat de maatschappelijke toestanden in Rusland niet rijp waren voor een communistische maatschappij.

Toch kreeg het revolutionaire deel van het proletariaat de politieke, en ook, voor zover de productie geïndustrialiseerd was, de economische macht in handen.

Om deze te kunnen behouden bleef haar niets anders over dan de verdere industrialisatie van Rusland – reeds nodig uit een oogpunt van zelfbehoud, daar de ontwrichting van de productie door de oorlog en de witte terreur catastrofale hongersnoden veroorzaakte – ter hand te nemen.

Zij zette de arbeiders en boerenmassa’s aan tot een geweldige krachtsinspanning ten behoeve van deze industrialisatie van de maatschappelijke productie. Daartoe moest zij de staatsmacht verder organiseren en verstevigen. De uitbuiting van de loonarbeid en de staatskapitalistische onteigening van de landbouwproducten leveren nu het materiaal waaruit een aldoor groeiend productieapparaat dat is tegelijk een machtsapparaat ter beschikking van de staat, wordt opgebouwd.

De tot staatsapparaat geworden revolutionaire voorhoede van het proletariaat heeft daarmee de functie van heersende klasse overgenomen.

Dit staatsapparaat buit de loonarbeid uit en verproletariseert de boerenbevolking.

Het richt in de vorm van staatsbezit een ontzaglijke kapitaalsmacht op, maar het roept tegelijkertijd zijn tegenstander in het leven, die het zal overwinnen door het kapitaalskarakter van de productie te vernietigen, dus door de beschikking hierover aan de staatsbureaucratie te ontnemen en zijn arbeidsproces zelf direct en onmiddellijk te beheren.

Hiermede is aan de les van de Parijse Commune een nieuwe les toegevoegd.

De Parijse Commune leerde: de arbeidersklasse kan zichzelf niet bevrijden door alleen de politieke macht te veroveren, ze moet het burgerlijk staatsapparaat stukslaan en haar eigen machtsorganisatie opbouwen.

Maar zelfs als het burgerlijk staatsapparaat wordt stukgeslagen en het opbouwen van een nieuwe staats- en machtsorganisatie wordt overgelaten aan een revolutionaire voorhoede, zoals in Rusland, dan heeft het proletariaat het kapitaalsbezit als uitdrukking van zijn eigen onderworpenheid, alleen in nog reusachtiger gedaante dan voorheen, in het zadel geholpen.

“De bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen het werk der arbeiders zelf zijn.” Deze uitspraak krijgt nu nog een nieuwe betekenis. Zelfs een voorhoede van het proletariaat, zoals in Rusland, destijds, kan deze taak niet van de klasse overnemen. De arbeiders moeten overal, direct en zonder omwegen de beschikking over alle machtsmiddelen, politieke en economische in handen nemen.

De revolutionaire strijd heeft de instrumenten daartoe, de arbeidersraden, reeds duidelijk naar voren gebracht. Immers, waar ook in de wereld het proletariaat zelfstandig strijdend optreedt, maakt het van deze organisaties gebruik. Het zal van de machtsontplooiing van de arbeidersklasse afhangen, of en wanneer deze strijdorganisaties tot de maatschappelijke machtsorganisaties van de proletarische heerschappij worden.

Maar als dit tot werkelijkheid wordt, moet ook dit zelfstandig en gezamenlijk optreden der arbeiders door hun raden een hogere eenheid in het maatschappelijk leven en vooral in de productie te voorschijn roepen, die de door het kapitalisme bewerkte tegenstellingen overal overwint.

Hiertoe is de maatschappijwetenschap van het Marxisme onmisbaar. Want alleen het Marxisme kan de regels blootleggen, waarnaar de maatschappelijke productie noodzakelijk moet verlopen, en schept daardoor de mogelijkheid dat de mensen door de kennis van de maatschappelijke ontwikkelingswetten en het bewuste gebruikmaken van deze wetten, de maatschappij beheersen, zoals zij in het kapitalisme door de kennis van de natuurwetten in staat werd gesteld de natuur aan zich dienstbaar te maken.

Zo zal de marxistische theorie geroepen zijn om in de toekomst een even belangrijk wapen te zijn in handen van de maatschappelijke producenten, als nu de natuurwetenschap is in handen van de ingenieurs en technici.

Zo is het Marxisme een levende wetenschap, die nog een grote toekomst heeft. En als eerste document daarvan staat daar het Communistisch Manifest, door Marx zelf veelvuldig herzien na elke nieuwe revolutionaire les, en zo zelf een levend bewijs, van de ontwikkeling en groei van het machtige theoretische wapen der arbeidersklasse.


TER LEZING AANBEVOLEN:

Bulletijn van de Bond van Internationaal Kommunisten in België
Verschijnt eens per maand. Prijs 5 cent per stuk
Bij ons te bestellen
Inhoud van het julinummer:
Spanje en de vrede in Europa
De Spaanse republikeinse leiders door henzelf geschilderd
Minister Spaak te Mechelen
De aansluiting der Moskouse vakbonden


Redaktionele Aantekeningen

*) “Als de arbeidersklasse talrijker is geworden en machtiger, en de maatschappij vol klassenstrijd, moet een ander deel van het marxisme naar voren komen. Dan is het niet meer het voornaamste te weten dat zij worden uitgebuit en moeten strijden, zij moeten weten hoe te strijden, hoe hun zwakheden te overwinnen, hoe hun eenheid en krachten te versterken. Hun economische positie is zo zonneklaar, hun uitbuiting zo duidelijk, dat hun eenheid in de strijd, hun gemeenschappelijke wil om de macht over de productie te grijpen in feite onmiddellijk tot stand zou moeten komen. Dit wordt voornamelijk verhinderd door de macht van de overgeërfde en ingegoten denkbeelden, de vervaarlijke geestelijke macht van de burgerlijke wereld, die hun geest in een dikke wolk van geloof en ideologieën hult, die ze verdeelt, verwart en onzeker maakt. {Het proces van} de “Aufklärung”, het verhelderen en overwinnen van al deze oude ideeën en ideologieën is het wezenlijke van de vorming van de arbeidersmacht en de voortgang van de revolutie. Hier is dat deel van het marxisme nodig dat wij zijn filosofie noemen, de betrekking tussen ideeën en werkelijkheid.”
(latere vertaling).

Compiled by Vico, 2 September 2021