Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


Trotski en het radencommunisme


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, nr. 1, 1938 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


I. Het vraagstuk

Onder de richtingen, die onder de revolutionair gezinde arbeiders invloed hebben, is het Trotskisme eigenlijk de enige met wie ernstig over beginselen te debatteren is.

De c.p., de stalinistische “Communistische Partij”, beperkt zich meestal tot persoonlijke verdachtmaking, handtastelijk geweld waar het er de macht toe heeft, en parlementsgeknoei om een schijntje van macht te krijgen; principiële, zakelijke discussie is met hen niet mogelijk.

De Trotskisten beroemen er zich op, dat zij de zuivere leer en tactiek van Lenin voortzetten, die door Stalin verlaten is. Zij zijn enkel nog maar oppositie en hebben nog geen macht; zij rekenen op de geestelijke kracht van het bolsjewisme, dat de Russische revolutie tot stand bracht; daar hebben zij alle reden om zakelijk, met argumenten te strijden. Daarom komt de tegenstelling tussen het radencommunisme en het bolsjewisme tegenwoordig praktisch voor de dag in de tegenstelling tussen radencommunisten en Trotskisten.

Hun tegenstelling is een tegenstelling van beginselen, waarover men ernstig kan discussiëren; en zulk een discussie kan niet anders dan tot verheldering leiden.

Daarom knopen we hier aan, bij een zinsnede, waarin Trotski zijn tegenstelling tot de beginselen van het radencommunisme op duidelijke wijze tot uitdrukking brengt.

Wij vinden die in een artikel van Trotski over “Bolsjewisme en Stalinisme”, afgedrukt in De Enige Weg, orgaan der groep Bolsjewiki-Leninisten, van 13 en 27 april en 11  mei 1938.

Daar zegt hij, (in het tweede van deze nummers), in aansluiting op, en ter weerlegging van de kritiek die Gorter en anderen op de tactiek van Lenin hadden uitgesproken:

“Het proletariaat kan niet anders aan de macht komen dan in de persoon van zijn voorhoede. Reeds de noodzakelijkheid van een staatsmacht zelf komt soort uit het ontoereikende cultuur-niveau van de massa en uit haar ongelijkvormigheid. In de tot partij georganiseerde voorhoede kristalliseert zich het vrijheidsstreven der massa’s. Zonder vertrouwen van massa in de voorhoede, zonder ondersteuning van de voorhoede door de klasse, kan van machtsverovering geen sprake zijn. In deze zin zijn de proletarische revolutie en de dictatuur zaak van de gehele klasse doch niet anders dan onder leiding van de voorhoede. De sowjets zijn slechts de georganiseerde vorm de verbinding tussen voorhoede en klasse. Deze vorm een revolutionaire inhoud geven, kan slechts de partij. Dat is door de positieve ervaring van de Oktoberrevolutie en door de negatieve ervaring van andere landen (Duitsland, Oostenrijk en tenslotte Spanje) bewezen. Niemand heeft, niet alle in de praktijk getoond, maar ook slechts geprobeerd op papier duidelijk uiteen te zetten, hoe het proletariaat de macht veroveren kan zonder politieke leiding van een partij, die weet wat ze wil.”

Hier komt dus de grond, opvatting van Trotski en het leninisme duidelijk te voorschijn: Er is een scherp onderscheid tussen de kleine minderheid van bekwame en bewuste voorgangers, de “voorhoede”, de partij enerzijds, en de grote massa van de arbeiders anderzijds. In de strijd en daarna hebben zij elk een zeer verschillende plaats en zeer verschillende functies:

Deze voorhoede moet de strijd uitdenken, het programma vaststellen, moet weten wat zij wil en hoe het gaan zal, de massa moet volgen, vertrouwen hebben, gehoorzamen, en door haar aantal kracht aan de acties geven. En dat het alleen op deze manier, door deze verhouding van bewuste georganiseerde voorhoede en onbewuste massa van volgelingen kan gaan en moet gaan, wordt dan bewezen door het voorbeeld van Rusland (en de mislukking in andere landen).

II. Rusland en West-Europa

Maar kan de Russische revolutie inderdaad als voorbeeld dienen voor de arbeidersklasse in West-Europa en Amerika.

Daartoe zijn de verschillen, nu hier en toen daar, veel te groot.

In Rusland regeerde een barbaars Tsarisme door middel van een troepje ruwe en onwetende beambten over een reusachtig boerenvolk. Slechts een klein percentage van de bevolking was arbeiders, opgehoopt in enkele steden met grote fabrieken. Deze arbeiders waren nog half boers, door honger van het land gedreven naar de fabriek, waar zo dan begonnen vatbaar te worden voor gezamenlijk optreden in stakingen en demonstraties.

Tegen het Tsarisme werd reeds tientallen van jaren een heldhaftige strijd gevoerd door de intellectuelen, die snakten naar West-Europese toestanden, waarbij ze dan een vrije en geachte plaats in een zich ontwikkelende kapitalistische maatschappij konden innemen. Uit deze revolutionaire intellectuelen kwam de bolsjewistische partij voort, die uit het westen de theorie van Marx over kapitalisme en klassenstrijd had overgenomen, deze onder de arbeiders propageerde, de leiding nam in hun strijd en ze tot een macht tot omverwerping van het Tsarisme maakte.

Hier is dus reeds de eerste grote tegenstelling in het aantal.

In de landen van het grootkapitalisme vormt de arbeidersklasse de grote massa van de bevolking. Hier komt dus haar doel en taak daarop neer, haar eigen organisatievorm te vinden, opdat zij industrie en grootbedrijf, die zijzelf onderhaar handen hoeft, als een planmatig geheel beheersen kan.

In Rusland was de arbeidersklasse zelf, in vergelijking met de grote boerenmassa, een kleine groep. Daarom reeds kan het geval van Rusland geen voorbeeld voor grootkapitalistische landen zijn.

En datzelfde geldt voor het doel. Wat in Rusland het doel moest zijn, de omverwerping van het Tsarisme, kwam overeen met wat reeds eeuwen geleden in West-Europa was gebeurd; het verlangen ging uit naar een toestand van politieke en geestelijke, burgerlijke vrijheid, die in West-Europa en Amerika al lang verwezenlijkt was. In deze landen heeft de industriële ontwikkeling haar hoogste graad van technische volkomenheid bereikt; en daardoor is overgang naar het communisme mogelijk.

Het doel is dus hier vernietiging van het aan het einde van zijn ontwikkeling gekomen kapitalisme. Rusland stond aan het allereerste begin van deze ontwikkeling; een revolutie kan daar alleen leiden tot een opheffing van de barbaars-primitieve verstarring en tot het openen van de weg voor deze ontwikkeling.

Hoe kan iemand er toe komen, de voorwaarden die voor dit laatste nodig zijn, op te willen leggen aan de overgang van het technisch hoogontwikkelde grootkapitalisme naar het communisme?

Dat is niet enkel een kwestie van werktuigen, maar vooral van mensen.

Een productiewijze bestaat uit techniek én mensen, klassen; wat wij behoeften en noodzakelijkheden van ontwikkeling der techniek noemen, wordt bewust als gedachten en wil in deze klassen.

Dat in het Rusland van toen en in het Westen van nu, ten gevolge van de verschillende technische ontwikkeling, deze mensen, deze klassen geheel verschillend zijn, dat is de hoofdzaak waarop het hier aankomt.

In Rusland was zo goed als geen bourgeoisie; het land bevond zich nog in een vóór-burgerlijk stadium van ontwikkeling. De arbeiders hadden geen bourgeoisie te bevechten en te overwinnen, alleen een vermolmde staatsmacht te vernietigen, die door de oorlog in elkaar zakte.

In West-Europa en Amerika daarentegen heerst de bourgeoisie, een klasse zo machtig als er nooit een geweest is. Zij is meester over alle productiemiddelen, die door de hoogontwikkelde techniek tot een machtig wereld-apparaat gegroeid zijn, dat nog elke dag volmaakter wordt.

Zij is meester over alle rijkdommen der wereld; waarmee ze alles kan kopen en alles kan onderwerpen.

Zij bestaat niet enkel uit een handjevol grootkapitalisten: Achter de grote financiers en monopolisten, die het economisch leven beheersen, staat een miljoenenklasse van kleinere zelfstandige ondernemers, vol energie worstelend om door uitbuiting van arbeiders en door concurrentiestrijd met elkaar, naar boven te komen en rijk te worden.

En het is niet enkel door deze stoffelijke macht, dat de bourgeoisie heerst. In de eeuwen van haar opkomst en heerschappij is een geestes- en gedachteleven, een burgerlijke cultuur opgegroeid, die de gehele maatschappij doordringt. Deze gedachtewereld wordt door school en pers aan ieder ingeprent en is zo tot een algemene denkwijze geworden: zo bijvoorbeeld dat een ieder voor zich zelf moet zorgen en zijn geluk opbouwen, dat armoede de straf is voor luiheid of onbekwaamheid, dat verdienste omhoog voert tot de leidende plaatsen. Dat deze burgerlijke geest ook het grootste deel der arbeidersklasse nog in hoge mate vervuld, is haar voornaamste bron van zwakte en onrijpheid.

Kan iemand in ernst geloven, dat een minderheidsgroep, een “voorhoede”, een partij van nog zo vurige en bekwame revolutionairen, in staat zou zijn deze klasse te overwinnen?

Dat Russische leiders dat konden geloven is alleen daardoor begrijpelijk, dat ze het hele probleem niet zagen. Zij meenden dat het in West-Europa om hetzelfde ging als in Rusland: een paar vorsten, militaire en adellijke klieken en grootfinanciers uit de weg ruimen, die door het gehele volk gehaat werden, en dan zichzelf als betere regering in hun plaats zetten.

De Russische Bolsjewiki kenden de innerlijke structuur van West-Europa, het wezenlijke karakter van de bourgeoisie en haar diepgewortelde geestelijke macht niet.

Zij wisten niet, hoezeer hun eigen leer van de voorhoede, die de massa leiden en beheersen moet, tot de burgerlijke denkwijze behoort.

En de jonge West-Europese arbeiders en intellectuelen, die door de Russische revolutie gewekt en in geestdrift ontstoken, zich bij de Communistische Partij aansloten, zij waren er zich evenmin van bewust; zij namen aan dat die voortreffelijke revolutionairen, die het machtigste keizerschap van Europa vernietigd hadden, nu ook de wereldrevolutie wel konden doorvoeren.

Thans, twintig jaar later, zien we wat daarvan terecht is gekomen; wij hebben nu de proef op de som van de Bolsjewistische tactiek: de bourgeoisie machtiger, de arbeiders machtelozer dan ooit tevoren. Des te merkwaardiger, dat nu nog steeds een der oude bolsjewistische leiders dezelfde bolsjewistische tactiek blijft aanbevelen.

Er is maar één macht, die in staat is de bourgeoisie te overwinnen: de arbeidersklasse!

Zij is nog niet sterk genoeg, zeker; anders had ze al overwonnen. Maar dat zij zal groeien in kracht tot ze zal overwinnen, dat erkennen wij in de vermogens, die in haar liggen, die door de maatschappij in haar gegroeid zijn en die de maatschappelijke ontwikkeling verder zal doen groeien.

De arbeiders in West-Europa en Amerika zijn niet, als de Russische bij de revolutie, pas uit de primitieve wereld van dorps-communisme losgekomen, nog vol van de barbaarse onwetendheid én de bijgelovige denkwijze van vóórburgerlijke tijden. Zij zijn het product van meerdere eeuwen burgerlijke ontwikkeling, waarin hun vaderen als zelfstandige kleine boeren en burgers, een leerschool van krachtig individualisme doorlopen hebben.

Daarna, door de opkomst van het kapitalisme verarmd, eronder geconcurreerd, in de stad en in de fabriek gedreven, diep neer getrapt, hebben ze, geleerd te strijden in gemeenschap, het eerste begin van hun communistische opvoeding. De machine, het grootbedrijf, drilt hen tot georganiseerd handelen; het oude individualisme wordt niet uitgeroeid, maar leert zich als deel in het geheel voegen en de persoonlijke eigenzinnigheid en de persoonlijke vrees te overwinnen.

Natuurlijk zijn niet allen gelijk; er zijn arbeidersgroepen die al enige eeuwen lang in dezelfde achterbuurten van oude industrie-steden uitgebuit, zó uitgemergeld en neergedrukt zijn, dat men twijfelt of zij ooit in staat zouden zijn, zichzelf te bevrijden.

Maar voor de grote massa van de tientallen miljoenen geldt, dat zij met de opkomst van het kapitalisme daarin getrokken; met en door het kapitalisme opgegroeid en opgevoed, in voortdurende strijd, zij het ook in op- en neergang, tot steeds grotere innerlijke kracht opstijgen.

Was het kapitalisme een stabiele solide productievorm, dan zouden zij zich daarin hun plaats veroveren.

Nu het kapitalisme in steeds erger crises in elkaar zakt, nu het steeds onmogelijker blijkt de productie onder leiding der bourgeoisie behoorlijk gaande te houden, zal de arbeidersklasse haar organisatie tot zulk een sterkte moeten opbouwen, dat zij zich meester van de productie kan maken.

Beschouwen wij nu nog eens de Bolsjewistische leer van Trotski, dan blijkt dat zij ontstaan is uit en behoort bij de verhoudingen, waarin bij hun revolutie, de Bolsjewiki de Russische arbeidersklasse aantroffen. Hun vergissing is, dat dij deze leer op de arbeidersklasse en de verhoudingen in de grootkapitalistische landen willen toepassen.

III. Voorhoede of achterhoede?

De tegenstelling tussen de bolsjewistische opvatting van Trotski en die van het radencommunisme bestaat daarin, dat hij de arbeidersklasse verdeelt in een bekwame leidende voorhoede en de meelopende volgende massa, terwijl wij menen, dat zij alleen overwinnen kan door als één gesloten eenheid op te treden.

Maar gaan wij daar niet te veel van de illusie van de gelijkheid van de arbeiders uit? Bestaan er tussen hen niet zó grote verschillen in aanleg, bekwaamheid, karakter dat zij onmogelijk allen tegelijk tot revolutionair inzicht en handelen kunnen komen, dus dat vanzelf een kleine keurbende moet voorgaan en leiden?

Natuurlijk is het waar, dat de arbeiders, evenals alle mensen, ongelijk in persoonlijke eigenschappen, bekwaamheden, intelligentie, moed volharding zijn. Die het vlugst van geest zijn zullen het snelst nieuwe inzichten in zich opnemen, de dappersten zullen het eerst bereid zijn tot actief optreden. Zij zullen de voorgangers zijn, aan de anderen inzicht en raad geven, ze opwekken en aansporen, in acties als leiders optreden.

Het verschil met de ontaardingsvormen van de oude arbeiders-beweging is, dat zij geen beroepsleiders zullen zijn, dat zij zich niet als leidende groep afzonderen, voor wie het “leiden” een vak wordt met eigen belangen en die “leiders” met machtsmiddelen blijven, al zijn ze in inzicht bij de anderen achter geraakt.

Elke grote arbeidersgroep, zoals het personeel van een grote onderneming, bestaat uit personen van de meest verschillende aanleg en eigenschappen. Maar zij moeten tenslotte als één lichaam, als vast verbonden eenheid optreden. Dus moeten zij hun inzicht en wil tot overeenstemming brengen; wie het beste alles overziet moet de anderen overtuigen, de vurigsten moeten meeslepen, de voorzichtigen hun vrees overwinnen; als samenvatting van de werking van de economische krachten op al deze bestanddelen van het geheel komt de daad tot stand.

Nu kan men de vraag stellen: Zou het niet beter zijn, dat de bekwaamste, verst vooruitziende personen beslisten en de anderen, die anders toch maar tegenhouden, blindelings volgden?

Maar dan moet het antwoord zijn: Het gaat in de strijd der arbeiders niet om één daad, niet om één sprong, die gewaagd moet worden en waarmee de strijd dan beslist is; het gaat om voortgezet worstelen, om volhouden en het hoofd bieden aan steeds nieuwe moeilijkheden en problemen, en daardoor rijp worden voor de taak van volkomen organisatie van de maatschappij.

Daarbij komt het aldoor en overal op de kwaliteit van ieder aan; steeds kan alleen zoveel bereikt worden als met de innerlijke kracht van de gehele klasse overeenkomt.

Het is een strijd om het leven, om het bestaan zelf; die kan men niet voeren in goed geloof dat een ander, een knappe leider, het wel weten zal.

De wetenschap van de biologie leert dat bij een bepaalde soort (dus ook bij de mens) elke eigenschap bij de verschillende individuen in verschillende graden voorkomt, een gemiddelde graad het meest, sterkere en zwakkere graden wat minder, en de allersterkste en allerzwakste graden veel zeldzamer. De grote massa met normale intelligentie, een gemiddelde graad van inzicht, bekwaamheid, moed en andere eigenschappen bepaalt door de wijze waarop de grote economische en politieke crises op haar inwerken en zij daarop reageert, het verloop van de wereldontwikkeling.

De burgerlijke sociologie van de 19e eeuw haalt de grote mannen, de kopstukken naar voren, aan wie zij de vooruitgang voornamelijk toeschrijft; deze kleine minderheid van bovenuit stekende toppen stelt zij tegenover de grote massa van tragen, dommen, onverschilligen en onbegaafden, die passief de geschiedenis ondergaan.

Het is wel duidelijk, dat deze manier van de mensheid verdelen slechts een weerspiegeling is, en een rechtvaardiging moet zijn, van het feit, dat een minderheid als heersende klasse de grote massa onderworpen houdt en uitbuit.

De uitstekende bekwaamsten worden rijk, de onbekwame massa blijft arm. Dit is niet het eerste en enige geval, dat als uitvloeisel van een eeuwige natuurwet wordt voorgesteld, wat alleen maar een maatschappelijk, dus voorbijgaand feit is. Deze burgerlijke omvorming van het biologische feit van onderlinge verschillen tussen de mensen is ook de basis van de bolsjewistische leer – met dit verschil, dat wie voor de bourgeoisie de “besten” zijn, voor Trotski de slechtsten zijn. Ook zijn “voorhoede” van besten, die de onbekwame massa leidt en voor haar denkt, is in beginsel en kiem een nieuwe heersende klasse.

Steeds zullen onder de arbeiders, als onder elke klasse, sommigen begaafder en bekwamer zijn, zich sneller van nieuwe toestanden en noodzakelijkheden bewust worden, van wie door propaganda en voorbeeld een grote stuwende revolutionaire kracht op de anderen kan uitgaan. Wanneer dezen zich nu tot een groep, een partij verenigen, die zich steeds vaster organiseert als voorhoede tegenover massa, dan treedt bij hen steeds weer een verschil in karakter ten opzichte van de massa op. Vooral bij de leiders, die dan beroeps-revolutionairen worden; hun levensomgeving en daarmee ook hun geestelijk milieu. Maar de indruk en de onvrijheid zeer groot zijn, en zij dus veel in het geheim moeten werken, ontwikkelt zich een samenzweerdersmentaliteit, zoals dat algemeen was in de geschiedenis van de burgerlijke revoluties.

Zij zien zeer sterk de noodzakelijkheid van revolutie en praten aldoor over revolutie, de daaraan aansluitende ontwikkelingsmogelijkheden treden als een bijna tastbare realiteit voor hun geest, zij trachten de ontwikkeling te versnellen, en zien dan de onverstoorbare passiviteit van de massa’s als iets onnatuurlijks, als een achterlijkheid door minderwaardige eigenschappen.

Deze massa’s leven echter in de werkelijke wereld, ze voelen direct, instinctief de macht van het kapitaal zowel als hun eigen onrijpheid, die niet door een paar vlammende oproepen weg te nemen is, maar alleen door actie en strijd, wanneer die hun door een sterkere druk van het kapitaal opgedrongen wordt.

Zo leeft de “voorhoede” in een andere wereld dan de massa; hun verschil in denken en voelen is niet maar enkel een verschil in sterker of minder sterk de nieuwe groeiende maatschappelijke werkelijkheid bewust te worden, maar ook steeds meer de werking van een verschillende werkelijkheid.

Zulke voorhoede-revolutionairen beschouwen zichzelf als de leiders en bouwers van hun voorgestelde betere toekomstwereld; en wanneer de gehele klasse niet dadelijk volgt, is dit een reden te meer om zich zelf verheven te achten boven de traagheid en ongevoeligheid van de massa’s.

Zij zien niet dat een ander proces, het proces van zelf-ontwikkeling en zelf-organisatie van de massa’s langzaam opkomt, en moet opkomen, als wezenlijke grondslag voor de nieuwe maatschappij.

Zij werken dit tegen door hun propaganda, die schijnbaar een sneller, gemakkelijker weg wijst. Zo wordt hun leer een hindernis in de nieuwe oriëntering van de arbeidersbeweging.

Mogen zij in bepaalde ogenblikken als stuwkracht dienst kunnen doen, zo verliezen zij spoedig, juist door hun burgerlijke voorhoede-theorie, voeling met wat als werkelijke revolutionaire kracht in de massa’s opgroeit. Terwijl zij een voorhoede menen te zijn, worden zij steeds meer een achterhoede, niet in staat de werkelijke beweging van de arbeidersklasse te volgen.

IV. Theorie en beweging

Volgens de Bolsjewistische leer is het niet alleen een voorhoede, die de arbeiders nodig hebben; maar ook een voorhoede van intellectuelen.

Wij lezen in een ander stuk van hetzelfde Bolsjewistisch-Leninistisch orgaan (“De r.s.a.p. en de 4e Internationale”, in De Enige Weg van 13 april 1938) het volgende:

“Lenin toonde aan dat de theoretische leer van de sociaaldemocratie geheel onafhankelijk van de spontane groei van de arbeidersbeweging ontstond, dat zij ontstond als natuurlijk en onvermijdelijk gevolg van de ideeën-ontwikkeling van het revolutionair socialistisch intellect.”
“Lenin bewees, dat de theorie van het wetenschappelijk socialisme door de meest vooruitstrevende vertegenwoordigers van het burgerlijk intellect onder de arbeiders gebracht werd en steeds weer ingedragen moeten worden, dat alzo ook de revolutionaire partij, die deze naam verdient, niet uit de spontane arbeidersstrijd ontstaat, maar bewust en planmatig geschapen moet worden.”

Dat wil dus zeggen, dat de arbeiders wel uit zichzelf weten te strijden, maar dat socialistisch doel en algemeen begrip alleen van de intellectuelen kunnen komen. De intellectuelen ontwikkelen doel en theorie uit zichzelf, zonder inwerking van de arbeidersbeweging. Zonder deze theoretische hulp van de intellectuelen zouden de arbeiders als ’t ware in mist en duisternis er op los slaan, geen doel zien, geen breder inzicht krijgen. En het is niet eens voldoende, dat Marx en Engels, ééns en voor goed de socialistische theorie ontwikkelden: deze blijft toch voor de arbeiders onbereikbaar, als niet-socialistische intellectuelen steeds opnieuw deze theorie onder hen propageren.

Er is in deze opvattingen steeds een kern van waarheid, die, omdat ze toch maar heel beperkt is, tot een schijn van waarheid wordt.

Niemand onder ons, die de grote waarde en de fundamentele betekenis van het Marxisme, de theorie van Marx en Engels, voor de arbeidersbeweging betwijfelt. En dikwijls ging ook de eerste propaganda van deze theorie van intellectuelen uit. Maar is deze theorie als een gave van buitenaf, uit de wereld van het burgerlijk intellect, tot de arbeiders gekomen?

Iedereen, die maar iets met de geestes-ontwikkeling van Marx en Engels bekend is, weet dat zij begonnen als burgerlijke revolutionairen, die daarop door de invloed van het Franse socialisme en van de Engelse arbeidersbeweging in een nieuwe richting gestuwd werden. Zonder de geweldige klassenbewegingen van de Engelse arbeiders, de massale stakingen en demonstraties verbonden met de strijd van het Chartisme, zouden zij nooit tot hun opvatting van de omwenteling van het kapitalisme door middel van de proletarische klassenstrijd hebben kunnen komen.

Dat Lenin dit niet zag, lag ten eerste daaraan, dat hijzelf nooit dit kernpunt van het Marxisme – dat de ideeën door de materiële wereld, door de maatschappij met haar klassenstrijd bepaald worden – in zich heeft opgenomen, en dus kon menen dat nieuwe ideeën in de koppen van de intellectuelen konden ontstaan. En ten tweede lag het daaraan, dat hij de gehele arbeidersbeweging beoordeelde naar Rusland, waar inderdaad sinds 1900 het socialistisch intellect, gevoed met westerse theorie, aan de volkomen onwetende, maar spontaan zich verzettende arbeiders, het socialisme moest brengen.

Het ontstaan van de socialistische theorie is juist een treffend voorbeeld van de onderlinge beïnvloeding van praktijk en theorie – hoe uit de praktijk van leven en strijd nieuwe theoretische inzichten ontstaan, en hoe deze weer bevorderend op de praktijk terugwerken.

Maar men moet deze toch niet als twee geheel verschillende, tegenover elkaar staande dingen beschouwen. Met de tegenwoordig ver doorgevoerde specialisering van hersenwerk en handenwerk meent men soms dat de éne soort mensen, de intellectuelen, alleen met hun hoofd, en de andere soort, de arbeiders, alleen met hun handen kunnen werken.

Dus, op de beweging toegepast, dat de éne soort alleen met de vuist erop los slaat, en de andere soort, in een studeerkamer gezeten, alleen maar denkt en theoretiseert en “leiding geeft”.

In werkelijkheid is geen handenarbeid, waarbij niet evenzeer hersenen nodig zijn – al tracht de fabriek dit te automatiseren; en geen theoretisch werk is zonder gegevens van de praktijk mogelijk.

Ieder die in de arbeidersbeweging werkt, denkt er ook over na, vormt algemenere gedachten, die hem leiden bij zijn handelen; hij vormt en volgt een theorie; moge deze meer of minder primitief zijn.

Het is dan ook niet juist, dat de socialistische gedachte alleen van buitenaf, van de burgerlijke intellectuelen gekomen is; in de eerste helft van de 19e eeuw waren het dikwijls juist arbeiders, die in zelfstandige geschriften het communisme verkondigden. Het spreekt toch ook vanzelf, dat in een opkomende en groeiende kapitalistische maatschappij, overal, in allerlei kringen, nieuwe gedachten ontspringen, en daaronder vele communistische en socialistische.

Onder alle klassen – en niet enkel onder de intellectuelen – komen personen voor, die met helder verstand hun wereld opnemen en overdenken, regel en zin in de ontwikkeling zoeken, theorieën opstellen. Intellectuelen hebben daarbij voor, dat zij gewend zijn met abstracte algemene begrippen te werken, en dus beter algemene wijde samenhangen in de vorm van logisch opgebouwde theorieën kunnen geven en met andere theorieën vergelijken; maar daarvoor moeten zij dan ook meestal de gegevens uit de denkbeelden van anderen, niet uit eigen levenservaring halen.

Van deze gehele geestelijke beweging, die de maatschappelijke beweging vergezelt, worden later vaak alleen de einduitkomsten, de meest omvattende theorieën en haar opstellers genoemd; en zo schijnt het alsof dezen de gehele theorie uit hun kop alleen haalden, en vergeet men alle tussenliggende gedachtewerk, waaraan honderden en duizenden in allerlei graden en vormen deelnamen.

En al deze denkbeelden en ideeën-stelsels worden dan weer in de strijd gebruikt, overal vandaan gehaald, waar maar een bruikbare gedachte te vinden is; of deze van een arbeider, een schoolmeester, een geleerde afkomstig is, doet er niet toe. Daarbij zal het vaak voorkomen, dat een opkomende arbeidersbeweging een primitievere theorie toepast, die bij haar beginnend begrip past, en de veel betere volmaaktere theorie links laat liggen, die ze eerst in een later stadium ten volle zal kunnen gebruiken.

De toevallige omstandigheid dat een eeuw geleden een zo geniale kop als Marx zich in de maatschappelijke strijd wierp, in die begintijd reeds helder de toekomstige rol van de arbeidersklasse voorzag, en een zo diepgaande theorie van de maatschappij kon opbouwen, heeft gemaakt, dat in de latere tijden altijd “de theorie” als een volmaakte leer tegenover de ploeterende, moeilijk opklauterende en telkens struikelende praktijk der arbeidersbeweging gesteld werd.

Ook daardoor ontstaat de schijn, alsof de communistische theorie aan de anders hopeloos worstelende onwetende arbeidersklasse, als een geschenk uit een vreemde andere wereld aangeboden wordt.

Hierbij wordt dan uit het oog verloren, hoezeer deze theorie in haar ontstaan berustte op de praktijk van een massale arbeidersbeweging en op een rijke literatuur van daarmee verbonden nieuwe gedachten.

Als deze persoon er eens niet geweest was, zou dezelfde theorie ook ontstaan zijn, maar moeizamer, later, bij stukjes en beetjes door verschillende personen, niet zo helder en zo mooi als een samenhangend geheel.

Want aldoor houden denkende koppen zich bezig met de praktische vraagstukken van hun leven en leiden theoretische leringen af, en aldoor grijpen de arbeiders in bun strijd naar alle leringen, waaruit zij menen verheldering te kunnen putten.

Bovendien moeten wij bij dit spreken over intellectuelen twee verschillende betekenissen van dit woord goed uit elkaar houden. Wij spraken hier steeds van mensen met intellect, zoals ze onder alle klassen voorkomen.

Maar daar wordt dan mee vereenzelvigd de bijzondere klasse van de intellectuelen, die een bepaalde maatschappelijke functie vervult, en vooral in het moderne groot-kapitalisme een steeds belangrijker plaats inneemt.

In de burgerlijke revoluties speelden de intellectuelen als klasse steeds een belangrijke rol als leiders, theoretici en woordvoerders; want deze revoluties openden ook voor hen vrije baan in een zich ontwikkelend kapitalisme.

Dezelfde rol speelden ze in de Russische revolutie, en ook in dit geval streden ze voor hun eigen toekomst als leidende klasse. Deze rol wil het Bolsjewisme-Leninisme hun ook voor de proletarische revolutie toebedelen, en daartoe moet dan het betoog dienen, dat de arbeidersklasse voor haar bevrijdingsstrijd theorie nodig heeft, die haar alleen door de intellectuelen gebracht kan worden.

Van die zijde wordt aan de radencommunisten als een bekrompenheid aangerekend, dat zij de intellectuelen wantrouwend buiten willen sluiten. Daaraan is dát waar, dat het radencommunisme zeer scherp het verschil in maatschappelijk doel ziet, dat arbeiders en intellectuelen, krachtens plaats en wezen van hun klasse, zich moeten stellen; en dat het klassendoel der intellectuelen neerkomt op instandhouding van uitbuiting en klassenheerschappij.

Wat echter de plaats van de enkele personen als deelnemers aan de strijd betreft, bestaat het vraagstuk voor het radencommunisme niet. Want haar grondbeginsel is, dat de arbeiders zelf over al hun collectieve daden en strijdacties moeten beslissen.

Zouden de arbeiders, als de uitvoerende krachtige vuisten, handelen op gezag van de denkende hoofden van hun leiders, dan zou het er op aankomen, wat voor soort die leiders zijn; dus dat die gedachten niet, bijvoorbeeld bij intellectuelen, bepaald kunnen worden door andere levensomstandigheden en belangen dan de hunne.

Maar wanneer ze niet op gezag van anderen handelen: doch alleen op grond van eigen inzicht, van wat ze zelf begrijpen en beheersen, dan is het hun zaak, zich zo alzijdig mogelijk een goed begrip te vormen.

Van welke kant ook de verheldering gehaald wordt, zij zijn zelf aansprakelijk en volgen het inzicht, dat zij zich zelf verworven hebben.

Wij komen op dit vraagstuk in een volgend artikel nog nader terug.


Aan onze geestverwanten

We verzoeken onze geestverwanten te willen meewerken aan de verbreiding van Radencommunisme. Wie regelmatig enige nummers kan plaatsen, verzoeken we, ons dit op te geven.
Voor Engels-lezenden bevelen we een abonnement dan op het maandschrift Living Marxism, published by the Groups of Council Communists of America.
Omvang 30 blz. kleine druk.
Per nummer 20 cent.
Bij ons te bestellen.


Compiled by Vico, 2 September 2021


























Overzicht