Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Pressedienst

Bron: a.a.a.p.


De arbeidersklasse en de revolutie


Bron:   Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, 2e jrg., nr. 4, 1940 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor Rätekommunismus , met medewerking van de Association Archives Antonie Pannekoek.


I.

In alle revoluties van de 19e eeuw, de burgerlijke revoluties, hebben de arbeiders een belangrijke rol gespeeld. Zij vormden met de kleine burgers de grote massa van de bevolking van de hoofdsteden. Zij hadden te lijden onder de maatschappelijke ontwikkeling, ze waren veelal vervuld van diepe ontevredenheid en de schuld daarvan kreeg het heersende systeem, de heersende klasse, die baas was over de regering. Was er een aanleiding die tot een uitbarsting leidde, dan vormden deze arbeiders, meest handwerkers uit kleinbedrijf, de kern van verzet, trokken gewapend tegen de troepen op, vochten, op de barricaden en gaven zó zware, of zelfs vernietigende stoten aan het regeringsstelsel.

Zo was het al gegaan in de grote Franse revolutie van 1789-1793, zo ging het in 1830, in Parijs en Brussel, in 1848 in Parijs, Berlijn en Wenen. Dan was steeds de maatschappij rijp geworden voor een nieuwe heersende klasse of klassengroep (in 1830 in plaats van het herstelde grondbezit de geld-bourgeoisie, in 1848 in plaats van de geld-bourgeoisie, door de intussen opgekomen industrie, de industriële bourgeoisie). Die stond dan klaar de macht in handen te nemen. De arbeiders hadden dat niet bedoeld, ze wilden zelf beter worden en praatten wat over democratie en volksregering. Maar zij wisten niet, precies hóe en intussen werd in stille besprekingen en op de stadhuizen een nieuwe regering in elkaar gezet, met wat hocus-pocus en hoera erbij, en de arbeiders konden naar huis gaan en aan hun werk. Zolang ze als een willende, georganiseerde massa, bovendien gewapend, tezamen stonden, waren ze een macht, eerst gevleid, dan gevreesd door de nieuwe klasse; zodra ze weer aan het werk waren, waren ze machteloze verstrooide enkelingen tegenover het georganiseerde bestuursapparaat, dat nu weer in werking trad, nu ten dienste van de nieuwe klasse.

Er ligt op het eerste gezicht iets vreemds in, dat telkens opnieuw “het volk”, zoals het toen heette, de meerderheid, zich weer terug liet dringen tot machteloze onderworpenheid onder een heersende minderheid. Daarom zou het ook naïef zijn om ook nu maar eenvoudig te vertrouwen op de “meerderheid” van de arbeiders, als waarborg dat ze het zullen winnen. Men dient juist in die vroegere revoluties na te gaan, hoe het kwam, dat de arbeiders na het zaakje voor de nieuwe heersers opgeknapt te hebben, weer de ouden knechten werden.

Men kan zeggen: de maatschappij, het economisch leven, was voor iets anders nog niet rijp. Maar dat is een mystieke formule, die alleen achteraf iets zegt. Wat hier als werkelijkheid achter zit is dit, dat de arbeiders nog onzeker waren, verdeeld, onklaar over wat ze wilden of moesten, terwijl de bourgeoisie heel precies voelde of wist wat ze wou. Beslissend waren de geestelijke krachten, die de economische ontwikkeling in elk van de klassen opriep, en ze daardoor sterk of zwak maakte. De arbeiders zagen nog heel veel terug naar vroegere tijden, waren slechts gedeeltelijk vóór al het nieuwe. De bourgeoisie was er geheel voor; zij kon aantonen, dat wat zij wilde de vooruitgang was, de opheffing van de oude belemmeringen en onderdrukkingen. Zij had bovendien het geld, de pers, de openbare mening, door haar kranten bewerkt; haar zienswijze werd door tal van bekwame schrijvers en redenaars verkondigd. Tegen die georganiseerde macht konden de weinige woordvoerders van de arbeiders niet op. Geen wonder dat de massa’s zich door mooie leuzen, woorden en schijn in de war lieten brengen. Wat de bourgeoisie verkondigde waren de mooie leuzen van de eenheid en samenwerking van het gehele volk, broederlijk voor dezelfde vrijheid tegen de reactionaire onderdrukkers optrekkend. Hoe kon daartegenover de leer van de verdeeldheid van dat volk, van de klassenstrijd tussen hen die praktisch als strijdgenoten tegen dezelfde vijand moesten optreden, ingang vinden bij de massa’s?

Bovendien, wat deze bourgeoisie wilde, was toch ook het toekomstig geluk voor allen, niet door een onmogelijke fantastische toekomstwereld dadelijk in te voeren, maar door solide, dadelijk praktisch uitvoerbare verbetering, waarop dan later het algemene geluk zou volgen. Wat in werkelijkheid dan kwam, was dat de nieuwe klasse zich steeds vaster in het zadel zette en dat de maatschappij zich in de richting van haar grotere macht ontwikkelde.

II.

De twintigste eeuw is de eeuw van de arbeidersrevoluties. Het begon in Rusland.

Nu waren de omstandigheden in allerlei opzicht anders dan bij de 19e eeuwse revoluties in West-Europa. De arbeiders, die in Rusland als kracht van de revolutie optraden waren arbeiders van de grootindustrie, in reuzenfabrieken met moderne machinerie en personeel van vele duizenden samenbracht. Het regeringssysteem, dat elke staking bloedig onderdrukte, was hun meest direkte vijand, die ze moesten zien te vernietigen. De tsaar was de bondgenoot en agent van het buitenlands kapitaal, dat de fabrieken dreef, meest met buitenlandse ingenieurs, en dat bovendien door belastingen de boeren uitzoog. De arbeiders werden opgevoed door socialistische propaganda, die vooral van de bolsjewistische partij, een organisatie van meest intellectuele, toegewijde revolutionairen, uitging. Reeds in 1905 hadden ze door hun massastakingen het tsarisme hard aangetast; nu in 1917 zakte dit onder de oorlog machteloos ineen. Reeds in 1905 hadden ze hun organisatorische kracht in hun sovjets gevonden, zelfbepaling in alle actie van onderop, door de personele, die door middel van raden-delegaties zich tot een grote eenheid samenvoegen. Deze organisatie ontstond ook weer in 1917, vormde weer hun innerlijke kracht in de strijd en werd naar de boerendorpen en naar het leger uitgebreid. De bolsjewistische partij zette als haar politieke lijn door, dat geen samenwerking met groepen of partijen van de bourgeoisie plaats vond, die trouwens klein en zwak was. De bourgeoisie was de vijand en werd uitgeworpen; de arbeidersklasse met de boeren werd de heersende klasse. De partij (nu c.p.) organiseerde het bestuur van het land; maar de kracht in kritieke dagen ging nog steeds van de arbeiders uit.

Zo bij Kornilov (*)’s aanval tegen Petersburg, toen de partijleiders geen uitweg zagen, maar de arbeiders spontaan de verdediging organiseerden, met wapens en met propaganda.

De partij organiseerde het bestuur, en ook weldra de oorlog tegen de witte legers, nam daartoe de bekwaamste arbeiders uit de fabrieken, voegde al wat er bruikbaar was van het oude beambtendom en de vroegere officieren aan zich toe en werd gaandeweg tot nieuwe regering. De sovjets verloren hun beslissende plaats en werden contactorganisaties, voor verbinding tussen regering en massa’s. Hier komt weer de geestelijke gesteldheid van de klassen als uitvloeisel van de economische toestand naar voren. Wel waren de strijdtroepen van de revolutie groot-industriële arbeiders geweest, maar deze groot-industrieën waren slechts eilandjes in een oceaan van primitief boerenbedrijf; Rusland stond nog slechts aan het begin van een industriële ontwikkeling, en de massa’s waren vol van primitieve voor-kapitalistische werk- en denkwijzen. De nieuwe regering deed alles om de industrie planmatig en snel te ontwikkelen door bewuste centrale leiding; de bekwaamste jonge koppen uit de boeren en arbeiders gingen studeren op de talloze nieuwe scholen, werden technici, landbouwkundigen, modern ontwikkelde productieleiders. Zij voegden zich in het grote lichaam van de bureaucratie, de leiders van staat en maatschappij, die zich verhieven boven de grote massa van de ongeschoolde arbeiders.

Op een zekere dag in een der volgende jaren gebeurde het dat in Moskou grote winkels geopend werden, waar achter grote spiegelruiten kostbare eetwaren en lekkernijen stonden uitgestald, die men in alle vorige jaren van armoede en schaarste niet, tenminste niet in het openbaar had gezien. En danszalen werden geopend, waar in rijke toiletten heren en dames verschenen, de hoge ambtenaren, de leiders van grote bureaus, directeuren van grote fabrieken en dergelijke, met verbazing aangestaard door de haveloze zwervers op straat met verwonderde verontwaardiging door toegewijde partijgenoten. De nieuwe bourgeoisie! – zo ging het van mond tot mond.

Het was natuurlijk helemaal niet een nieuwe bourgeoisie. Maar het was een nieuwe heersende klasse!

Altijd als er een nieuwe heersende klasse optreedt, noemt de ontnuchterde revolutionair, om zijn kritiek te uiten, die klasse met de naam van de vroegere heersende klasse.

Zo werden in de Franse revolutie de rijke bourgeois met de naam “nieuwe aristocratie” bestempeld.

Zo nu in Rusland. Het was de opgekomen bureaucratie, die zich nu als nieuwe heersende klasse in het openbaar durfde vertonen. Tot nog toe had ze in arbeidersplunje rondgelopen, om geen argwaan te wekken en had ze slechts in stilte van haar hogere levensstandaard geprofiteerd. Nu voelde ze zich gevestigd, onaantastbaar en sterk genoeg om ook in het openbaar te tonen wat ze was.

Van de bourgeoisie onderscheidt deze bureaucratie zich doordat ze niet persoonlijk, maar collectief, gezamenlijk beschikt over de productiemiddelen. In naam is de staat de eigenaar, maar de staat zijn zij, de ambtenaren gezamenlijk, die over de staatsmacht beschikken. Zoals alle meerwaarde in West-Europa in handen van de bourgeoisie komt, zo vloeit het in het Russische staatskapitalisme in de zakken van de staat. Zoals de leden van de bourgeoisie met elkaar streden en strijden, door bekwaamheid, door sluwheid, door geluk, over de verdeling van het totale product, en elk op kosten van de ander het grootste deel zoekt te krijgen, zo strijden de leden van de bureaucratie met elkaar, door kunde, door intrige, door sluwheid, om de beste en hoogste plaatsen en het grootste aandeel. Waarom de bourgeoisie in deze strijd behoefte heeft aan vele vrijheden, politieke en geestelijke, terwijl de bureaucratie omgekeerd politieke en geestelijke onvrijheid in de hoogste mate nodig heeft en doorvoert, daarop kunnen wij hier niet uitvoeriger ingaan.

Maar mag de nieuwe heersende klasse zich als zodanig in haar volle macht tonen, ze wil zich nog niet als zodanig proclameren. Zij houdt vast aan de oude namen, vormen een schijn, opdat de nu onderworpen massa’s aan de oude illusies vasthouden. Zo liet Napoleon indertijd munten slaan met het randschrift: République Française, Napoléon Empereur. De geliefde naam republiek moest blijven, ook nadat hij zich keizer gemaakt had. En zo blijft Rusland in naam de “arbeidersstaat” de “unie van socialistische Sovjetrepublieken”, het land waar “de dictatuur van het proletariaat” is doorgevoerd, en de “communistische partij” heerst. De nuttigheid van deze camouflage, die alleen door een volledig ontbreken van elke vrije uiting mogelijk is, is ook voor de buitenlandse politiek volkomen duidelijk.

Zo blijkt dus, dat ook in Rusland de arbeidersklasse door haar strijd een nieuwe heersende klasse in het zadel gebracht heeft.

III.

De Russische revolutie probeerde zich al spoedig, bij het ophouden van de wereldoorlog, tot wereldrevolutie uit te breiden. In alle landen groeiden felle verzetsbewegingen van de arbeiders op, en overal kwamen communistische partijen, die na een herhaald uitwerpen van opposanten, gehoorzame filialen van Moskou werden. Het uitgesproken doel was, in de kapitalistische wereld van het westen, de bourgeoisie uit de heerschappij te stoten en te onteigenen, de “dictatuur van het proletariaat” als in Rusland, dus de dictatuur van de communistische partij, te vestigen, en naar Russisch model de staat tot meester van een planmatige productie te maken.

Dat dit volkomen mislukte en moest mislukken, lag aan de volkomen onkunde van Lenin en de andere bolsjewistische leiders omtrent het innerlijke wezen van het westelijke groot-kapitalisme. Ze dachten het met de bourgeoisie, de machtige bezitters van de hele wereld, net zo te kunnen klaarspelen als met die paar personen die in Rusland een begin van een bourgeoisie voorstelden. Ze dachten de arbeiders te kunnen winnen met een afwisseling van vandaag dikke revolutionaire woorden en morgen de platste opportuniteitspolitiek.

Het kapitalisme herstelde zich gaandeweg en de Derde Internationale ging als gewone politieke partij meedoen. Haar optreden kwam tegemoet aan de behoefte van vele arbeiders aan felle woorden en radicale eisen tegen de heersende klassen, maar leerde hun niet hun eigen strijd te voeren. De communisten scholden op de sociaaldemocraten als slappe knechten van de bourgeoisie en trachtten dan de volgende dag een bondgenootschap, een “arbeidersfront” te vormen met deze “arbeidersverraders” (in werkelijkheid een verbond van twee leidersgroepen). Daar hun politiek door Moskou voorgeschreven werd, vaak als aanhangsel van binnenlandse strijd tussen groepen en personen, kwam er nooit veel van terecht.

Toen kwam Hitlers verheffing in Duitsland, de toenemende vrees in Rusland voor de Duitse macht, en ter versterking van haar bondgenootschap met Frankrijk de coalitie van de c.p. met de socialisten en de burgerlijken, het zogenaamde volksfront. Het kon nu lijken of zo gaandeweg elke revolutionaire bedoeling uit de c.p. verdween en ze dezelfde weg opging als de sociaaldemocratie, de weg naar het reformisme in dienst van het kapitaal, met alleen nog maar de wens naar kamerzetels en ten slotte ministerposten. Het ging er ook op lijken, dat ze nu gaandeweg haar oude aanhang bij de arbeidersklasse verloor (kleine fanatiek-trouwe troepjes bleven natuurlijk). Maar daar daartegenover breidde zij haar invloed uit bij de jonge intellectuelen, de studenten, de technici; tal van dikke boeken, studiewerken, tijdschriften, werden door communistische uitgevers in Parijs, Londen en New York de wereld ingezonden.

Men heeft nu in de laatste maanden wel gemeend, dat Rusland’s samengaan met Hitler aan deze aanhangers van de c.p. de ogen zou openen, en zo haar laatste invloed zou doen verdwijnen. Gebleken is daarvan weinig en waarschijnlijk zal juist het tegendeel het geval zijn. Wij zien reeds hoe in de westelijke oorlog voerende landen de arbeiders door de zwaardere druk, en de scherpere uitbuiting in verzet komen en dan scherper onderdrukt worden . En daar ook de c.p.-leden scherper door dezelfde regeringen aangepakt worden, wendt zich de sympathie van de strijdende arbeiders weer in hun richting. Wanneer Rusland in scherper strijd met Engeland komt (tot nog toe trachten beide dat nog te vermijden), dan zal het gebruik maken van het wapen, dat het in de c.p. bezit. Dan zal het zichzelf opnieuw als kampioen tegen “het kapitalisme” uitdossen en de arbeiders van deze landen oproepen tot de revolutionaire klassenstrijd, tegen de macht van het kapitaal. En waar de fellere klassenstrijd toch moet uitbreken als gevolg van de oorlogsellende, zullen de c.p.-ers deze ondersteunen, zich aan het hoofd trachten te stellen, om, als de beweging een revolutionair karakter zou krijgen, deze tot een revolutie in Russische zin te maken.

Zo staan de arbeiders in hun strijd om bevrijding voor een moeilijker taak dan het eerst lijkt, als men alleen aan de twee klassen, de bezitters en de niet-bezitters denkt. De arbeiders hebben voor hun bevrijding niet enkel te strijden tegen de bourgeoisie, maar ook tegen de vijanden van de bourgeoisie.

Het is een strijd, niet tussen twee klassen, maar tussen drie, tussen de arbeiders, hun oude uitbuiters, en hen die hun nieuwe uitbuiters willen worden. Tegenover de arbeiders is het van de beide andere als het ware een spel met verdeelde rollen. De bourgeoisie wijst naar Rusland, de uitbuiting van de arbeidersmassa’s, de grote armoede, de onderdrukking en tirannie en zegt: ziedaar het communisme. En allen die daarvoor afschuw voelen blijven aan haar kant. De c.p. wijst op de zware uitbuiting hier door de bourgeoisie, wekt op tot verzet, steunt het, wordt daarbij als opruier (in de oorlog zelfs als landverrader) vervolgd, maar daarbij wordt zij populair bij de arbeiders, die zich vaster achter haar scharen. En beide groepen arbeiders worden daardoor er van terug gehouden zich de vraag voor te leggen, wat een werkelijke bevrijding van de arbeiders betekent.

Dat betekent niet, dat de strijd tegen elkaar niet ernstig gemeend en niet fel gevoerd wordt. Privaatkapitalisme en staatskapitalisme zijn twee tegengestelde vormen van uitbuiting, al ziet men in Duitsland overgangen en tussenvormen. De bourgeoisie beschouwt de communisten, die haar persoonlijk bezit wil onteigenen en aan de staat brengen, als haar gemeenste vijanden, die met alle macht bestreden moeten worden. En de c.p. beschouwt de onteigening van de bourgeoisie en het bestuur over de productie door de staatsbureaucratie onder haar leiding als de opheffing van de uitbuiting en het begin van een betere wereld. Om dat door te voeren heeft ze de arbeiders nodig en moet ze die in een revolutionaire klassenstrijd tegen de bourgeoisie voeren. Dat noemt ze dan “de proletarische revolutie”. En daarin zou dan, nu in het groot-kapitalistische West-Europa, de arbeidersklasse weer eens door haar strijd een nieuwe klasse die over haar heerst in het zadel hebben gebracht.

Dat is programma en ver doel. Maar is er werkelijk kans op dat zo iets kan gebeuren? Daartoe moeten we de klassenverhoudingen in ons modern kapitalisme wat nader beschouwen.

IV.

In de laatste jaren is in steeds toenemende mate gewezen op de betekenis van de klasse van de zogenaamde intellectuelen, de nieuwe middenstand in het moderne kapitalisme. Het zijn de ingenieurs, de afdelingsleiders in de bedrijven, de technici, de chemici, die in de productie in het grootbedrijf een steeds belangrijker rol vervullen, een gevolg van het feit, dat steeds meer de wetenschap en haar toepassing in plaats van de overgeleverde arbeidsmethoden komt. Ook in de administratie; de reclame, het zakelijk beheer komen steeds meer gestudeerde personen, ook in de landbouw dringt de wetenschap en de studie in, alles een bewijs van groter doelmatigheid en beheersing van de natuur in de productie. Daarnaast nemen de vrije beroepen, de openbare diensten toe, zowel als de bemoeienis van staatsorganen met de productie. Zo komt het, waar al sinds jaren op gewezen is, dat deze intellectuelen steeds meer tot een eigen maatschappelijke klasse uitgroeien. Zij zijn wel een kleine minderheid, vergeleken met de arbeiders, maar ze nemen veel sneller toe, dus worden ze relatief steeds belangrijker in aantal. En nog meer belangrijk door de plaats, die ze als technische leiders in de productie vervullen.

Zolang hun aantal klein was, konden ze beschouwd worden als een groep van tussenpersonen, door opvoeding, afkomst en opvattingen met de bourgeoisie verbonden en voor een deel (omdat zij zelf loontrekkers waren) geneigd zich met de arbeiders te verbinden, dus socialist te worden. Naarmate hun aantal groeit, moet in hen steeds meer een eigen klassenbewustzijn optreden, bepaald door hun klassenpositie en hun klassenbelangen. Wat brengen die mee?

Zij hebben geen belang bij de handhaving van het private kapitalisme. Zij zien zichzelf als de technische leiders van de productie; waarbij de geld bezittende eigenaars alleen maar storende machten zijn, die de productie aan het belang van hun persoonlijk geldbezit dienstbaar maken en vaak helemaal stilzitten. Wat zij moeten wensen is afschaffing van de invloed van de geldbezitters en beursspeculanten op de productie, productie voor de gebruikers, voor de behoeften en verstandige en doelmatige ordening onder hun leiding, dus één of andere vorm van staatskapitalisme. Zijzelf zullen het socialisme noemen, want zij bedoelen dat het ten bate van het gehele volk komt. Ze hebben al eens uitgerekend, wat een onmetelijke vermeerdering van het product mogelijk zou zijn, als alle technische verbeteringen toegepast werden, die het privaatkapitalisme nu ongebruikt laat. Zij voelen zich daarbij als gestudeerde deskundigen boven de onwetende massa der gewone arbeiders verheven; zij zijn de leiders, nu reeds in de technische uitwerking, maar die zich geroepen voelen leiding aan de gehele maatschappij te geven. Natuurlijk nemen ze daar graag de uit de arbeidersbeweging omhooggekomen, hoewel niet gestudeerde, leiders bij zich op, daar deze zich al bekwaam in het leiden van mensen hebben getoond.

Dit klassenstandpunt komt natuurlijk nergens als een duidelijke leer en een goed omschreven programma voor de dag. Het treedt op in allerlei tendensen, vaak verward en tegenstrijdig, aan vroegere vormen aanknopend, zowel bij de intellectuelen in het algemeen als ook in allerlei linkse organen en organisaties. Zo bijvoorbeeld. in de “planeconomie” die steeds groter plaats in tijdschriften en discussies inneemt. Zo ook als kritiek op het Marxisme, dat altijd alleen over de arbeiders sprak en de belangrijkheid van deze nieuwe klasse niet zag; dat dus nu zijn oude botte klassenstrijd-tactiek zal hebben te wijzigen. In Amerika trad voor een dozijn jaren de “technocratie” op, een propaganda van enige ingenieurs en economen, die met veel talent “de heerschappij van de technici” verdedigden; het almachtige groot-kapitaal heeft door haar geleerde dienaren deze beweging weten weg te ridiculiseren. Nu verschijnt in Amerika en in Engeland een uitgebreide boeken en tijdschriftenliteratuur vanwege de c.p., niet voor arbeiders maar voor academie-mensen, bestemd om hun de theorie van het staatssocialisme, onder de naam van Marxisme uit te leggen. En men kon onlangs lezen, dat in beide landen druk bezochte studenten-meetings moties aannamen ten gunste van Rusland en tegen de oorlog in Engeland; deze academische jeugd voelt al weinig meer voor hun vaderlandse kapitaalbezitters. In de s.d.a.p. zijn al sinds jaren dié arbeiders op hun nummer gezet, die de intellectuelen in hun partij niet als voldoende echt-proletarisch, dat wil zeggen niet hun plaats en betekenis als leidende figuren erkenden.

In allerlei meer of minder linkse organen wordt het probleem van de “leiding” – ze noemen het ook wel de elite, de uitverkorenen – als het grote en moeilijke probleem van de revolutie behandeld; de domme massa’s alleen kunnen zich niet redden, ze zouden er hutspot van maken. Moeilijk ten eerste omdat er zovéél kandidaat-leiders zijn, en elke kapitein van een krantje van honderd lezers geen maarschalk over een miljoen proleten kan worden. Moeilijk om het conflict met de oude democratische traditie; hoe kan verhinderd worden, dat de brave leider zich tot een gemene dictator verheft?

Moeilijk om het kernprobleem: als die massa’s het nu eens verrekken (**) om zich te laten leiden?

Moeilijk omdat de massa’s onwaardige leiders kunnen kiezen en volgen, zoals in Duitsland gebleken is. En als de massa’s hun eigen leiders niet kunnen kiezen, wie moet ze dan voor hen kiezen?

Laten we dit probleem over aan wie er door gekweld worden. Wij hebben alleen vast te stellen dat in dit steeds meer naar voren schuiven van het probleem van de leiding een teken is te zien van de toenemende invloed van de klasse van de intellectuelen, die over de arbeiders wil heersen. Zij zijn de dragers van het maatschappelijk ideaal van een planmatig van boven geleide productie, het staatssocialisme. Al naar verschillen in traditie en afkomst treedt dit in de vorm van verschillende ideologieën en ietwat verschillende detail-regelingen op, als sociaaldemocratie, als partij-communisme, als, nationaalsocialisme. Niet alleen deze grotere partijorganisaties, maar ook zo goed als alle afgesplinterde kleine linkse oppositiegroepen richten zich, meer of minder bewust, naar het doel van een maatschappelijke revolutie, waarin de kracht van de arbeidersmassa’s de bourgeoisie moet overwinnen en – als een nieuwe heersende klasse – de leiders van een staatskapitalistische productie aan het roer moet brengen.

V.

Daartegenover heeft de arbeidersklasse zelf de productiemiddelen in bezit te nemen en daarmee haar bevrijding door te voeren. Dit in bezit nemen van de productiemiddelen is de inhoud van haar revolutie, tegelijk bron en wezen van haar kracht. Het wordt haar voorgeschreven door een diep gegroeid bewustzijn van economische noodzakelijkheid. Het springt in haar op, spontaan, als vanzelf, in volkomen strijd met alle tradities, waarin zij opgevoed is. Die tradities trachten haar dus tegen te houden, terug te houden van deze revolutionaire daad, of deze weer ongedaan te maken, en telkens zullen ze daarin tot op zekere hoogte slagen. De overwinning op deze oude ingeprente vooroordelen, de vernietiging van deze tradities, waarop. de machteloosheid van de arbeiders berust, is dan de voortgang van de revolutie.

Die tradities zijn van tweeërlei aard. Onder de miljoenen arbeiders die buiten de invloed van het socialisme gebleven zijn is het de kapitalistische traditie, de eerbied voor de kapitalistische orde, de eerbied voor het kapitaaleigendom, waarvan ze niet zien, dat het eigenlijk niets anders dan uitbuitingsrecht is. Bij de andere miljoenen, die door socialisme en arbeidersbeweging opgevoed zijn is het de traditie van de arbeidersbeweging, de eerbied voor het zogenaamd georganiseerd optreden, waarvan ze niet zien, dat het inderdaad leiding van boven is, dus neerkomt op beheersing door een nieuwe klasse.

De traditie betekent beheersing van de economie door de politiek. Want alleen door de politiek weet de bourgeoisie een verouderde eigendomsvorm in stand te houden, die de arbeiders verhindert de productiemiddelen naar behoren te gebruiken. En nieuwe “revolutionaire” politiek moet een nieuwe eigendomsvorm brengen die opnieuw de arbeiders en de productie samen beheerst. Wat de arbeiders hebben door te voeren is beheersing van de politiek door de economie. Op de basis van hun onmiddellijke beschikking over de productiemiddelen – eerst als doel, als inhoud van een diep in hen gegroeid rechtsbewustzijn, dan als daad, maar een daad, die zich over jaren en wellicht generaties van strijd en groei uitstrekt – groeit hun raden-organisatie, die de oude traditionele politieke vormen zal vernietigen, omdat zij in de vaste bodem van de economische ondergrond wortelt.

De vormen, die deze strijd en deze ontwikkeling zullen aannemen, en hun verloop, kunnen wij niet vooruitzien; te veel onbekende en onverwachte factoren treden daarbij op. Wel kunnen wij trachten ons rekenschap te geven van de krachten, van de klassen, hun belangen, hun strijdmiddelen, die dan tegenover elkaar staan. Het zijn steeds minderheidsgroepen, sterk door hun organisatie waar de arbeiders tegenover staan, en die ze door het organiseren van hun eigen massa’s moeten overwinnen. In de eerste plaats de staatsmacht met al haar organen, ongewapende en gewapende, waar de bourgeoisie met haar geldmacht achter staat. Wordt deze door politieke of economische catastrofes ondermijnd, dan spelen de directe klassenorganisaties een grote rol, de voornaamste rol. Dezelfde crises, die de arbeiders in beweging brengen, zullen de middenstanders nog veel erger treffen; deze kunnen niet de economie direct in handen nemen, maar wel trachten, door gewapende partijbenden te vormen tezamen met andere ontwortelden, een nieuwe heerschappij over de economie te vestigen. De arbeiders kunnen direct de economie aanvatten, door zichzelf naar bedrijven te organiseren en deze door het radensysteem tot eenheid te maken. Maar zij zullen ook daar de strijd door te vechten hebben met de intellectuele leiders, die zullen menen, dat hun technische onmisbaarheid ook hun sociaal leiderschap mee moet brengen.

Deze arbeidersmacht kan zich slechts ontwikkelen, doordat tegelijk met en in het gevolg van de praktische omvormingen de theoretische inzichten verhelderen en de oude tradities worden overwonnen. Het allereerste begin van deze verheldering beleven we nu in de propaganda van het radencommunisme, in aansluiting dan de eerste zelfstandige klassenbewegingen. Naarmate dit inzicht een groter verspreiding onder de arbeiders vindt, naar die mate zal de kracht en de zekerheid van hun komende klassenbeweging groeien.

En daardoor wordt de grondslag voor een werkelijke proletarische revolutie voor hun eigen bevrijding gelegd.


Redactionele aantekeningen

*) Lavr Georgijevitsj Kornilov  (Russisch: Лавр Георгиевич Корнилов) (1870-1918); Russisch generaal die vooral bekend werd door de naar hem genoemde mislukte staatsgreep in 1917 (de Kornilov-affaire).

**) Er stond: verdraaien, een woord dat door Israël Querido is gebruikt in de betekenis van verrekken, verdommen.


Compiled by Vico, 12 October 2021


























Overzicht