Home | Contact | Links | ||
Bron: a.a.a.p. |
De nieuwe machtsvorming van de arbeidersBron: Radencommunisme : Marxistisch maandschrift voor zelfstandige klassebeweging, 2e jrg., nr. 1, 1939 / Groep van Internationale Communisten. – Bron originelen: i.i.s.g. , Amsterdam, Collectie Henk Canne Meijer. – Getranscribeerd en uitgegeven voor De wortel van de oorlogHet is tegenwoordig bijna algemeen in het bewustzijn van de arbeidende massa’s doorgedrongen, dat oorlogen ontstaan uit de onderlinge strijd van de kapitalisten om de verdeling van de afzetmarkten en grondstofgebieden. En de oorlog die op 1 september 1939 is uitgebroken, maakt daarop geen uitzondering. De Duitsers spreken openlijk uit, dat het hen gaat om “'levensruimte” voor hun ontzaglijke fabriekscomplexen. De westerse kapitaalmachten kunnen deze “levensruimte” echter niet toestaan omdat daarbij hun eigen afzetmarkten en grondstofgebieden in de knel komen. De strijd loopt dus duidelijk over de kapitaalbelangen van de verschillende kapitalistengroepen. De Franse, de Engelse, de Amerikaanse, de Hollandse kapitaalmachten stellen het voor, alsof de Duitse kapitalisten de eigenlijke schuld aan deze oorlog dragen, omdat deze hun economische en militaire macht telkens opnieuw uitbreiden en daarbij verschillende kleinere landen onder hun uitbuitingsgebied brengen. Ze tonen zich onverzadelijk en treden steeds “agressiever” op tegen de andere kapitaalmachten. De arbeiders mogen zich echter niet op het pad laten dringen de Duitse kapitalisten alléén voor deze oorlog verantwoordelijk te stellen. In 1918 hebben de “democratische” kapitalisten grote stukken van het Duitse rijk afgenomen en bij hun eigen uitbuitingsgebied gevoegd. Wat is natuurlijker, dan dat de Duitse kapitalisten proberen deze gebieden terug te kapen! De kapitaalmachten zijn alle tezamen één grote troep imperialistische rovers, die elkaar telkens opnieuw grote gebieden trachten te betwisten. De één is niet meer of minder schuldig dan de ander. Deze onderlinge roof behoort tot het systeem, waarmee ze hun winsten maken. Frankrijk en Engeland beschikken over grote koloniale gebieden, die ze stellig niet met het stembiljet veroverd hebben (Engeland beheerst ¼ gedeelte van de aarde). De “democratische” kapitalisten hebben in 1918 alle koloniën van de Duitse roofridders weggepikt en dus spreekt het vanzelf, dat die zich proberen schadeloos te stellen, zodra ze de kans kunnen waarnemen. Daarom is het wereldkapitalisme als economisch systeem verantwoordelijk voor deze oorlog, en niet één of ander land afzonderlijk. De kapitalisten van de “democratisch” landen proberen het voor te stellen, alsof Hitler de drijvende kracht tot de oorlog is. Ze zeggen dat Hitler alle klassen van de Duitse bevolking onder zijn juk brengt met zijn nationaalsocialistisch partij, en ze in de oorlog jaagt. Daarom zegt Chamberlain (1): “De oorlog, die we zijn begonnen, is niet gericht tegen het Duitse volk, hij richt zich slechts tegen het nationaalsocialistisch regime”. Engeland stelt het voor, alsof het strijdt tegen de dictatoriale staatsvorm in Duitsland, om in dit land weer de democratie te vestigen. Wat is daarvan waar? Volgens het Verdrag van Versailles (2) moet de Duitse bourgeoisie jaarlijks duizenden miljoenen goudmark afstaan van de winsten, die ze uit de Duitse arbeidersmassa’s perst. Vanaf 1919 heeft de Duitse bourgeoisie zo 34.500 miljoen goudmark betaald. En deze betalingen zullen volgens het verdrag lopen tot het jaar 1985 (3). Geen wonder, dat ze proberen er onder uit te komen. Tot het jaar 1929 konden de betalingen, zij het door kunst en vliegwerk voldaan worden. Toen kwam de grote wereldcrisis, die Duitsland volkomen ontwrichtte. Want Duitsland is, meer dan enig ander land, aangewezen op de export van zijn producten. Van de industriële productie was 30% voor de export bestemd. Met de crisis sloten alle landen hun grenzen, en zo droogde meteen de bron op, waaruit de schulden werden voldaan. Oorlogs- en handelsschulden konden niet meer worden voldaan. De Duitse bourgeoisie was bankroet, zodat de aandelenpakketten naar de schuldeisers dreigden te verhuizen, of anders gezegd: de Duitse bourgeoisie dreigde onteigend te worden door de westerse kapitaalmachten. De Duitse bezittende klasse achtte nu de tijd gekomen om haar bezit te verdedigen. Daartoe moest ze, naast een sterke economische, een sterke militaire macht opbouwen. Dat is alleen mogelijk door een verscherpte uitbuiting van de arbeidersklasse. Dus maakte ze eerst ieder verzet tegen deze verscherpte uitbuiting onmogelijk, door de burgerlijke vrijheden, waarover de arbeiders, in de vorm van het recht tot het vormen van partijen en verenigingen, het recht om kranten uit te geven, het recht om vergaderingen te houden, of te demonstreren voor hun eisen, beschikten. De bezittende klasse voerde de totalitaire staat door. Maar daarnaast concentreerde ze het beschikkingsrecht over alle kapitalen in Duitsland in handen de staat. Wel bleef rechtskundig het privaatbezit aan productiemiddelen bestaan, maar de staat bepaalde hoe de productiemiddelen zouden worden aangewend. Zo werd het Duitse bedrijfsleven tot een ontzaglijke kapitaal-organisatie verbonden, die nu op de wereldmarkt ging opereren. De “totalitaire-economie” was het wapen, waarmee de Duitse bourgeoisie het liberale kapitalisme op de wereldmarkt ging bestoken, en waartegen zelfs de grootste monopolies en handelshuizen van het liberale kapitalisme het niet konden houden. De Duitse stoomwals van de “totalitaire economie” maakte zich meester van de handel op de Balkan, waarbij ze alle “democratische” handelshuizen uit het zadel wipte. Zo drong Duitsland door in Zuid-Afrika en Zuid-Amerika, waar het de Engelse en Amerikaanse kapitalen bedreigde. Wat is nu de zin van dit alles? Dat niet Hitler de drijvende kracht tot de oorlog, is, maar de hogere kapitaalorganisatie van het Duitse bedrijfsleven. Alleen deze totalitaire vorm van de kapitaalorganisatie stelt de Duitse kapitalistische klasse in staat als gevreesd concurrent op de wereldmarkt op te treden en haar bezit tegenover de vroegere overwinnaars te verzekeren. Het gaat er voor Engeland daarom niet om, Hitler te verjagen, of het nationaalsocialistisch regime te breken, maar het gaat erom, de hechte samenvatting van de kapitalen in Duitsland stuk te slaan. Chamberlain wil de Duitse bourgeoisie dwingen tot de liberale economie terug te keren, terwijl Engeland in snel tempo zelf een “totalitaire” kapitaalorganisatie opbouwt. Maar de Duitse bourgeoisie weet heel goed, dat haar bestaan als kapitalistische klasse juist op haar kapitaalorganisatie berust. Daarom is het onwaarschijnlijk dat deze “slappe” oorlog in een compromis wordt opgeheven. Hoe de oorlogvoerende landen gegroepeerd zullen zijn is nog vrij duister. Of België, Nederland en de Scandinavische landen neutraal kunnen blijven weten we niet, maar het is niet waarschijnlijk. Of Engeland-Frankrijk, dan wel Duitsland de Nederlanden zullen bezetten, we weten het niet. Vast staat, dat de hel losbreekt, en dat de miljoenenmassa’s van de wereld het kind van de rekening zijn. Over een paar jaar zal de kaart van de wereld er heel anders uitzien. Maar niemand kan bij benadering weten, hoe. Als de kapitalisten de nieuwe kaart zullen vaststellen, dan is het zeker, dat een vrede ontstaat, nog veel verwoestender dan die van Versailles. Verliest Duitsland, dan wordt daar de “totalitaire” economie gebroken, waarmee het in economische ontreddering terugvalt. Wint Duitsland, dan verdwijnt Frankrijk praktisch van de kaart, doordat zijn gehele industrie in het totalitaire stelsel van Duitsland wordt opgenomen. In ieder geval wacht een mateloze uitbuiting van de arbeidersklasse van de gehele wereld, onverschillig wie “wint”. Een onberekenbare factorEr is echter één factor, die iedere schatting van de afsluiting van deze oorlog onmogelijk maakt. Dat is de arbeidersklasse die op de slagvelden verbloedt. In alle landen is de mobilisatie zonder noemenswaardige tegenstand verlopen. De massa’s gaan de oorlog in, zij het zonder geestdrift (4). Wel weet ieder, dat het om kapitaalbelangen gaat, maar de grote massa ziet nog geen andere oplossing van de wereldproblemen, dan één op kapitalistische grondslag. En de “arbeidersorganisaties” hebben zich geheel in dienst gesteld van de bezittende klasse, behoudens dan enkele groepen, die maatschappelijk nog geen betekenis hebben. Maar het is wél zeker, dat na een paar jaar oorlogvoeren de bereidwilligheid tot de “landsverdediging” bij de massa’s aanzienlijk daalt en ten slotte omslaat in verzet. Uit de vorige wereldoorlog weten we, dat de algemene ellende tenslotte machtiger is dan alle chauvinistische propaganda, en dat de massa’s ten slotte oorlogsmoe worden. Dit openbaarde zich in plaatselijke opstanden, muiterij in het leger en op de vloot, in wilde stakingen, zoals we dat in Duitsland, Frankrijk, Engeland en Nederland hebben kunnen waarnemen. In 1917 leidde de oorlog in Rusland tot het ineenstorten van de keizerlijke macht, van de adel en de geestelijkheid; tot een grondige omwenteling in de sociale verhoudingen, waaruit tenslotte een staatskapitalisme tot stand kwam, zoals de wereld nog niet had aanschouwd. Hier ligt dus de onberekenbare factor. Wel is zeker, dat na een paar jaar oorlog een nieuwe, geweldige maatschappelijke kracht de oorlogsplannen van de kapitalisten gaat doorkruisen, maar we weten niet hoe groot z’n omvang, hoe diep z’n werking zal zijn. De oude kapitalistische machten zijn tenslotte uit de Eerste Wereldoorlog niet slecht weggekomen, behalve dan in Rusland, waar een geheel nieuwe bezittende klasse, uit een ander sociaal milieu, zich wist te vestigen. Maar overigens kon de actie van de arbeidersklasse nergens de politieke en economische macht van de bourgeoisie aantasten. Wel geraakte de arbeidersklasse over de gehele wereld in gisting, en kwam het overal tot stakingen, maar het waren acties om de lonen in overeenstemming te brengen met de enorm gestegen prijzen van de goederen. Ze waren niet tegen het kapitalisme als zodanig gericht. Echter, hoe zwak de actie van de arbeiders van de wereld na de Eerste Wereldoorlog ook was, toch uitte ze zich speciaal, in Rusland en Duitsland in vormen, die de bezittende klasse met schrik voor de toekomst vervult. Hoewel de Duitse beweging van de arbeiders zo zwak was, dat de overgrote meerderheid van de arbeiders er niet aan deel nam, was toch reeds duidelijk zichtbaar, dat proletarische massabewegingen een geheel nieuwe maatschappij in zich bergen. Dat het oude staatsapparaat vernietig wordt, de bezitters onteigend worden, en een geheel nieuwe economische en politieke structuur van de maatschappij ontstaat. Het is echter niet verder gekomen dan tot het begin, een eerste aanloop, van proletarische massabewegingen. Nergens werden bedrijven onteigend, nergens werd het privaatbezit aangetast. Een van de eerste daden van de arbeidersraad van Hamburg, een van de haarden van de Duitse revolutie, was… de bescherming van het privaatbezit! En toch zien we met ontroering, hoe in deze eerste aanloop. een rijkdom van nieuwe maatschappelijke inzichten is ontstaan, van nieuwe strijdwijzen, van verbreding en verdieping van het eenheidsbesef van de arbeiders. Als het eerste begin reeds zulk een rijkdom oplevert, gaan we vol vertrouwen op de scheppende krachten van de massabewegingen de toekomst tegemoet. De bron van de nieuwe waarheid, de bron van onze toekomstige kracht, de bron van een grote stijging in bewustzijn en kameraadschap ligt klaar voor ons open. Het zijn de zelfstandige klassenbewegingen van de loonarbeiders! De oude arbeidersbewegingHet is niet mogelijk, de maatschappelijke nieuwbouw van de proletarische massabewegingen klaar in het oog te vatten, zonder de groei van de oude arbeidersbeweging in Duitsland te schetsen. We weten, dat de Duitse arbeidersklasse, historisch bezien, nog jong is, doordat het kapitalisme daar betrekkelijk laat tot ontwikkeling kwam. In de eerste helft van de 19e eeuw ontstond hier en daar wat industrie en begonnen zich dus de klassen van de kapitalisten en loonarbeiders te vormen. De bourgeoisie had echter politiek nog weinig te beduiden en ze had dan ook net zo min als de arbeiders “staatsburgerlijke rechten”. Het koningschap, de adel en de geestelijkheid waren in Duitsland nog oppermachtig en duldden van andere maatschappelijke klassen geen inmenging in de staatszaken. Een sterk censuur, het verbod van het vrije woord, het verbod van vergaderen waren de methoden waarmee de oude heersende klasse zich trachtte te handhaven. De opkomende kapitalistische klasse, die zich de drager van een nieuwe maatschappij wist voerde echter een hevige strijd, om zich haar “burgerrechten” te verzekeren. De liberale bourgeoisie was toen een revolutionaire klasse; ze hekelde de absolute redeneermethoden van de oude machten, doorbrak telkens opnieuw de censuur en voerde een heftige anti-godsdienstige propaganda, om de macht van de geestelijkheid te breken. Marx was in die dagen als redacteur van het liberale blad de Neue Rheinische Zeitung één van de voormannen van de liberale bourgeoisie. Deze strijd, waarin de arbeiders natuurlijk aan de zijde van de opkomende bourgeoisie streden, liep ten slotte uit in de burgerlijke revolutie van 1848, die heel Midden-Europa in zijn baan trok. Maar de revolutie werd neergeslagen en eindigde in een overeenkomst met de oude machten. Dat wil dus zegen, dat de kapitalistische klasse nog te zwak was of anders gezegd: er was nog te weinig kapitalisme, nog te veel feodalisme. En voor ons onderwerp belicht het heel sterk, hoe zwak de arbeidersklasse in 1848 nog was, zowel in aantal als in bewustzijn. Pas na 1860 begint in Duitsland een grootscheepse ontwikkeling van het kapitaal en dus ook de eigenlijke vorming van een klasse van loonarbeiders op grote schaal uit de zelfstandige handwerkers en de boeren. Beginnend verzetDe loon- en arbeidsvoorwaarden waren ellendig, zoals dit bij het eerste begin van industrialisatie gebruikelijk is. En zo zien we dan telkens opnieuw allerlei kleine stakingen ontstaan. De fabrieken waren nog betrekkelijk klein, zodat ze gemakkelijk stilgelegd konden worden. Bovendien waren de psychische voorwaarden voor dergelijke kleine spontane bewegingen gegeven. De nieuwe loonarbeiders hadden een krachtige individualistische geest uit hun vroegere arbeidsverhouding meegebracht. Als handwerkers en boeren hadden ze een zelfstandige positie, waren ze “eigen bazen”, die zélf hun arbeidsproces regelden, zélf beslisten en handelden. Mede hierdoor kwamen ze veel gemakkelijker tot verzetsbewegingen, dan de tegenwoordige arbeidersklasse, die van de schoolbanken tot het graf “gedisciplineerd” is, en altijd de bevelen van anderen heeft gehoorzaamd. Deze spontane stakingen werden echter gemakkelijk door de bezittende klasse gebroken. Voor zulke kleine bewegingen waren betrekkelijk gemakkelijk onderkruipers aan te werven, die onder bescherming van politie of gewapende macht de ondergang van de beweging inluidden. Zodoende zien we in die periode ook zeer veel bloedige conflicten, die hier niet de kenmerken waren van hoog ontwikkelde klassenstrijd, maar juist van de machteloosheid van de primitieve verzetsbewegingen. De zegetocht van de arbeidersbewegingDan begint de zegetocht van de sociaaldemocratie en de vakverenigingen. Ze wijzen erop, dat dergelijke spontane verzetsbewegingen tot niets dan nederlagen voeren en dat de arbeiders geen vuist moeten maken als ze nog geen hand hebben. Ze weigeren aan dergelijke bewegingen mee te doen. De strijd kan alleen gevoerd werden als georganiseerde massa. Er moeten weerstandskassen gevormd worden om een staking ook vol te kunnen houden. Dat was de “moderne” vakbeweging tegenover de tactiek van de oude “stakingsgymnastiek”. Als een leger moet de arbeidersklasse opmarcheren onder leiding van de organisaties. Daarbij moet de strijd in twee richtingen gespecialiseerd worden: de vakverenigingen moeten de strijd voor de loon- en arbeidsvoorwaarden voeren, de politieke partij van de sociaaldemocratie moet de massa’s aanvoeren in de strijd voor het kiesrecht, het verenigingsrecht, voor de sociale hervormingen en voor de algemene verheffing van de arbeidersklasse door goed onderwijs en dergelijke. De kracht van de nieuw opkomende arbeidersbeweging lag niet in het aantal leden. Politieke partij en vakverenigingen waren nog zeer klein. Socialisten en vakverenigingsmannen waren nog de verschoppelingen in de maatschappij. Ze werden aan de honger prijs gegeven, of in de gevangenis geworpen. Ze waren nog niet de gasten bij koningen, ze werden nog niet in de adelstand verheven, ze waren nog geen ministers in het machtsapparaat van de bezittende klasse. Ze waren de kleine, strijdbereide voorhoede bezield met idealen, die wordt in het vuur van de onbaatzuchtige strijd voor een betere, gelukkiger mensheid. Hun kracht lag in het brengen van “de blijde boodschap”. De propaganda voor de vakverenigingen, voor kiesrecht en sociale hervormingen waren de hefbomen, om het eerste klassenbewustzijn onder de in de fabrieken samengestroomde massa’s in beweging te brengen en om ze te doen inzien, dat ze zich moeten organiseren, dat ze als nieuwe klasse eigen klassendoeleinden hebben en daarvoor als georganiseerde klasse hebben te strijden. Hoog boven de dagelijkse strijd uit straalde de warmende gloed van het socialisme. “Eens komt een klare, schone dag, als ’t volk zijn boeien breekt”. Hoe verder het kapitalisme zich over de aarde uitbreidde, des te dieper groeide de tegenstelling tussen bezit en maatschappelijke productie. De productiemiddelen waren in privaatbezit, zoals vroeger de handwerker en de boer over hun arbeidsmiddelen en hun producten beschikten. Het arbeidsproces was echter niet meer “privaat”, zoals onder het handwerk. De specialisatie van de arbeid maakte, dat de halve wereld eraan te pas gekomen was vóór een product geheel klaar was. Het arbeidsproces werd dus steeds verder vermaatschappelijkt. Deze tegenstelling van private bezitsvorm uit de tijd van het handwerk en vermaatschappelijkte productie zou tenslotte tot het nieuwe rechtsbewustzijn voeren, dat maatschappelijke productie ook maatschappelijk beheer en leiding verlangt. Daarom was het socialisme onvermijdelijk. De kapitalisten, die de handwerkers en boeren praktisch onteigend hadden, zouden op hun beurt onteigend worden ten behoeve van de gemeenschap. De klasse van de loonarbeiders zou zo de hele klassenmaatschappij opheffen, door zichzelf als klasse op te heffen. De klassenmaatschappij had haar einde genomen, de geschiedenis van de mensheid kon beginnen. De “moderne” strijdwijze had een ongedacht succes. De parlementaire strijd voerde tot een reeks sociale wetten, terwijl het levenspeil voor grote delen van de arbeidersklasse aan, werkelijk verbeterde. Duizenden stroomden dan ook naar de sociaaldemocratische partij en miljoenen naar de vakverenigingen. De vakverenigingen rekenden haarfijn uit, hoeveel miljoen mark jaarlijks als loonsverhoging door vak-actie aan de massa was toegevallen, dus hoe een voordelig zaakje die vakvereniging voor de arbeiders wel was. Nu was deze rekening ongetwijfeld zeer misleidend. Want wél is het waar dat de lonen stegen, maar in die berekening was helemaal niet betrokken, hoeveel de kapitalisten in diezelfde tijd méér “verdienden”. En juist deze rijkdom steeg ontzaglijk! Iedereen hoefde slechts om zich heen te zien, om vast te stellen, hoeveel nieuwe fabrieken, nieuwe schepen, nieuwe paleizen werden gebouwd, wat allemaal de belichaming is van de rijkdom van de bezittende klasse. Hoewel de arbeidersklasse dus in levenspeil vooruitging, kreeg ze toch steeds minder van de voortdurend groter wordende maatschappelijke rijkdom. Het was dus als het ware alsof de bezittende klasse van haar rijkdom ook een kluifje aan de arbeiders toewierp. OndergangDeze bloeiperiode van het kapitaal bepaalde de opgang van de sociaaldemocratie en tegelijk haar ondergang als socialistische beweging. Terwijl de betekenis van de strijd voor sociale hervormingen eigenlijk in het bijzonder lag in de propaganda voor het wekken van klassenbewustzijn, het dus een middel was voor de groei van het socialistisch besef, ging men de sociale wetten als doel stellen. Daartoe ging de sociaaldemocratie dan bondgenootschappen met burgerlijke partijen aan de vormde later samen met hen regeringen. De strijd voor sociale wetten verkeerde daarmee precies tot het tegendeel van wat hij oorspronkelijk beoogde. In de plaats van groeiend klassenbewustzijn kreeg men een verdoezeling van de tegenstellingen, een samenwerking van de klassen. De arbeidersklasse leerde geen vertrouwen te krijgen in de eigen kracht, zo leerde ook niet zelf strijden voor haar rechten, maar het werd haar door de parlementariërs ingepompt, ook burgerlijke klassen te vertrouwen. Dit kan echter alleen succes hebben, zolang de bezittende klasse dit wil en kan toelaten. Is dat niet niet meer het geval, dan is het met de sociale politiek gedaan. De sociaaldemocratie is dan meteen de gevangene van de bezittende klasse. Haar parlementaire macht rust niet in de klassenkracht van de arbeiders. Zonder de minste moeite wordt ze, indien nodig, door de bezittende klasse weggevaagd, zoals in Duitsland en Oostenrijk, of volkomen aan de nationale belangen van de bezittende klasse onderworpen, zoals in Frankrijk, Engeland en Nederland. Voor zover de sociaaldemocratie nog in leven gelaten wordt, is ze tot een van de belangrijkste steunpunten van de bezittende klasse geworden, zowel praktisch in de politiek, als op het gebied van de arbeiders-verdomming betreffende de belangengemeenschap van kapitaal en arbeid. Met de vakverenigingen ging het dezelfde weg op. Het zwaartepunt van de “moderne” tactiek was het verleggen van de stakingsstrijd door de arbeiders zelf naar de conferentiekamer van de ondernemers. De vakverenigingen raakten steeds meer verstrikt in een stelsel van collectieve contracten, dat een breed strijdfront onmogelijk maakte en dat een speciaal ambtenaren-apparaat deed opgroeien, dat iedere strijd uit de weg gaat en geheel op de samenwerking van kapitaal en arbeid is ingesteld. Deze vakverenigingen kunnen en willen niet meer strijden voor de levensbelangen van de arbeiders. A. Pannekoek (5) heeft de huidige positie van de vakbeweging reeds in 1920 als volgt gekarakteriseerd: “Zoals het parlementarisme de geestelijke macht van de leiders over de arbeidersmassa’s vertegenwoordigt, zo vertegenwoordigt de vakbeweging hun materiële macht […] In het ontwikkelde kapitalisme, en nog meer in het imperialistische tijdperk zijn de vakverenigingen steeds meer geworden tot reusachtige verbonden, die in hun ontwikkeling dezelfde tendens openbaren als vroeger de burgerlijke staatslichamen zelf. Zij hebben een klasse van ambtenaren, een bureaucratie voortgebracht, over alle machtsmiddelen van de organisatie beschikt, over de geldmiddelen, de pers, de benoeming van de lagere beambten; vaak reiken hun bevoegdheden nog verder, zodat zij in plaats van dienaren van de massa haar meester geworden zijn en zichzelf met de organisatie hebben geïdentificeerd. En ook daarin stemmen de vakverenigingen met de burgerlijke staat en z’n bureaucratie overeen, dat niettegenstaande de democratie, die daar zogenaamd heerst, de leden nooit in staat zijn hun wil tegenover die van de bureaucratie door te zetten; tegen het kunstig opgebouwde apparaat van statuten en reglementen van orde breekt elk verzet, elke beweging wordt gesmoord vóór zij hogere regionen bereikt. Er behoort echter niet veel scherpzinnigheid toe om in te zien, dat deze toestand op de duur voor de arbeidersklasse onhoudbaar is, en dat ze onder vallen en opstaan nieuwe banen voor haar activiteit gaat zoeken. Dat proces is nu in gang en krijgt door de algemene ellende van de oorlog een versnelde loop. Proletarische massabewegingenRusland 1905Geheel anders ontwikkelde zich de klassenstrijd in Rusland. Wel was het kapitalisme omstreeks 1900 zóver doorgedrongen, dat er reeds een klasse van loonarbeiders gevormd was, maar deze verdronk nog in de miljoenenzee van het Russische boerenrijk. De hevige uitbuiting dreef de jonge klasse echter naar de strijd voor haar loon- en arbeidsvoorwaarden, alsook naar de strijd voor persvrijheid, verenigingsrecht en het recht van vergadering. Zo golfde van 1900 tot 1905 een streng van stakingen en opstanden door het land, die in hun methoden geheel tegengesteld waren aan de opvattingen van de westerse arbeidersbeweging. Hier waren de partijen en de vakverenigingen niet de organiseerde en leidende krachten, maar deze ontsprongen aan het initiatief en het organiserend vermogen van de massa’s zelf. Ze bereikten een hoogte, die in 1905 bijna tot de ineenstorting van het machtige tsarenrijk voerde. Volgens westerse opvattingen kon de macht van de arbeiders alleen liggen in het opbouwen van machtige miljoenen-organisaties, waarvan de afzonderlijke delen in beweging gebracht moesten worden door het centrale bestuur. De organisaties vormden de hand om de vuist van de arbeidersklasse te kunnen maken, waarbij de topleiding het denkende hoofd was om deze vuist te richten en te bewegen. De organisatiediscipline, de gehoorzaamheid aan de leiding was de grondslag van de arbeidersbeweging. Volgens westerse opvattingen kon de macht van de arbeidersklasse alleen gemeten worden aan de omvang van de organisaties. De nieuwe maatschappij werd geboren in de schoot van de oude, naarmate de sociaaldemocratie en de vakverenigingen groeiden. De praktijk van de Russische massabewegingen vormde een ernstige kritiek op deze opvattingen. Hoewel de Russische arbeidersklasse niet over organisaties beschikte , hoewel ze moest strijden zonder stakingskassen, ontwikkelde ze een kracht tegenover de bezittende klasse waar de westerse arbeidersbeweging niet bij benadering aan reiken kon. Volgens Russische methode beraadslaagden de arbeiders in een fabriek tezamen over een staking en voltrokken deze. Ze kozen een stakingscomité voor het organiseren van de strijd, het posten, demonstraties en ze trokken naar andere bedrijven om ook deze in de strijd te betrekken. De uitbreiding van de strijd en de zelf-activiteit van de massa’s waren de grondslag van de beweging in tegenstelling tot de vakverenigingsmethoden van het westen, waar de vakverenigingsleiding de strijd zoveel mogelijk trachtte te beperken om hem zo spoedig mogelijk naar de conferentiekamer van de ondernemers te verleggen. In de Russische massabeweging was wel een leiding, maar deze werd gevormd uit de arbeiders zelf, die zich plaatselijk tot een arbeidersraad vormde, en die bij een krachtige beweging, zoals in 1905, de civiele regeermachten verdrong (Petersburger arbeidersraad van 1905). De verhouding van massa tot leiding was dus geheel anders dan in het westen. In het westen was de organisatiediscipline de grondslag van de strijd, in de Russische massabewegingen echter de klassensaamhorigheid. Rosa LuxemburgRosa Luxemburg heeft ons in haar brochure “Massastaking, partij en vakverenigingen” (1910) een beschrijving van de Russische massabewegingen gegeven en daarbij kritiek uitgeoefend op de westerse arbeidersbeweging. Ze wees op de verstarring en op het doden van het initiatief van de massa’s, die de westerse partijen en vakbeweging bedreigde door hun verbureaucratisering. Wel was ze van mening, dat men de massabeweging niet kan “propageren”, net zo min als men de revolutie propageren kan, omdat ze uit speciale verhoudingen geboren worden. Maar ze waarschuwde de westerse arbeidersbeweging zich niet op de bureaucratische methoden vast te leggen. Haar conclusie was, dat de massabeweging “de bewegingswijze van de proletarische massa’s is de verschijningsvorm van de proletarische strijd in de revolutie” (6). Deze opvatting van Rosa Luxemburg werd schitterend bevestigd in de Russische revolutie van 1917 en de Duitse massabewegingen (een revolutie kan men het feitelijk niet noemen) van 1918-1923. Toen de arbeiders zélf “politiek gingen maken”, nam dit de vorm van massabewegingen aan, die geheel buiten het organisatorische en het ideologische raam van de oude arbeidersbeweging verliepen. De stakingen, de massademonstraties, de muiterijen op de vloot en in het leger waren nóch in hun doeleinden, nóch in hun organisatorische structuur, binnen het raam van de oude beweging te brengen. MassaAlvorens nader op deze massabewegingen in te gaan, moeten we een veelvuldig voorkomend misverstand uit de weg ruimen. Als over massabeweging gesproken wordt, denkt men dikwijls in de eerste plaats aan de grote aantallen van arbeiders, die daarbij betrokken zijn. Dit is echter van ondergeschikte betekenis. Als zeer vele mensen bijeen zijn, bijvoorbeeld in een drukke straat, op een tentoonstelling of in een schouwburg, dan vormen deze duizenden een menigte, maar nog geen massa. Het optreden als massa sluit in zich dat de mensen door een zelfde wil worden bezield, eenzelfde doel praktisch willen verwezenlijken. Het is mogelijk, dat twintig man als “massa” kunnen optreden, terwijl 100.000 mensen geen “massa”, maar een “menigte” zijn. Proletarische massabewegingen vormen zich dus niet in de eerste plaats door het aantal arbeiders, maar door de wijze, waarop deze onderling in hun willen, voelen, denken en handelen, dus psychisch verbonden zijn. Ze treden als éénheid op, een eenheid, die niet door statuten en reglementen bijeengehouden wordt, maar een eenheid “van binnenuit”, zodat deze massa als het ware als een zelfstandig levend organisme werkt. Daardoor werkt een “massa” ook niet als een eenvoudige samenvoeging van alle individuele krachten, maar er ontstaat een geheel nieuw ding, met nieuwe eigenschappen, een organisme met eigen levenswetten. De behoudende machten beschouwen proletarische massabewegingen altijd als “anarchie”, “chaos”, “verwildering”, “wanorde”, als “uitbarstingen van de volkswoede, waarin de lagere instincten van het volk losbreken”. Van hun kant hebben ze gelijk, omdat iedere andere orde dan de hunne voor hen wanorde is, iedere beweging, waarover zij geen macht hebben, voor hen ordeloosheid en verwildering betekenen. De geschiedenis leert echter, dat alle grote, maatschappelijke omwentelingen zich in massabewegingen voltrokken en juist deze de dragers waren van nieuwe maatschappelijke inzichten, nieuwe opvattingen omtrent recht en moraal. Zo zijn ook de proletarische massabewegingen nieuwe, scheppende, bevruchtende, maatschappelijke krachten. Daarom is het onze taak te onderzoeken, wat de massabewegingen reeds als vrucht hebben voortgebracht en welke tendensen ze voor de toekomst belichamen. EenheidsbewegingDirect opvallend is dat de massa zich als eenheidsbeweging kenmerkt. Maar voor de burgerij is dit een eenheid van zeer twijfelachtig gehalte. Ze ziet er iets verlagends, iets mensonterends, iets karakter-bedervends in. Want, zegt ze, er zijn geen twee mensen op aarde precies hetzelfde. Ieder heeft zijn eigen psychische structuur, dit is zijn eigen hebbelijk- en onhebbelijkheden, zijn willen, voelen en denken, dat van ieder ander enigszins verschilt. En dat maakt juist de grote rijkdom van het menselijk geslacht uit. Maar wanneer mensen als “massa” gaan optraden, ondergaan ze een “bewustzijnsvernauwing”. Ze denken niet goed meer na, maar ze vatten één doel scherp in het oog en deinzen voor niets terug om het te verwezenlijken. Ook het gevoelsleven ondergaat daarbij een verlaging, want mensen, die anders geen vlieg kwaad zullen doen, zijn in de massa tot allerlei wreedheden in staat. De massa werkt dus wel als éénheid, maar deze wordt, alleen bereikt doordat ieder afzonderlijk zijn bijzondere kenmerken, die juist z’n persoonlijkheid, z’n individualiteit uitmaken, laat vallen. Zo blijft één homogene, gelijksoortige massa, met gelijkgericht voelen, handelen en denken over, die als geheel echter op een lager verstandelijk en zedelijk peil terechtkomt dan ieder van de afzonderlijke personen heeft. Hoe een dergelijke “massawaanzin” soms plotseling, “spontaan” kan optreden, is bij de burgerij een soort van “wonder”, dat over de mens komt, of een “hypnotische” toestand waarin zij geraken. Zonder hier in bijzonderheden op “de psychologie van de massa” te kunnen ingaan, is het toch wel mogelijk, om aan de hand van de concrete gang van zaken te laten zien dat de “eenheidswerking” van proletarische massabewegingen iets geheel anders is dan de voorstelling die de burgerij daarvan heeft. Wat zij ziet als het “wonder” van de “spontane” massabeweging is in werkelijkheid het resultaat van een langdurig proces, dat echter buiten haar gezichtskring valt. We willen dat laten zien aan het voorspel van de Duitse massabewegingen van 1918, zoals dat kort is aangeduid in Radencommunisme van september 1938: “Zoals bekend hebben de vakverenigingen een stelsel van vertrouwensmannen in de bedrijven, arbeiders die met allerlei kleine functies belast zijn, en als het ware tussenschakel zijn tussen leden en bestuur. De vertrouwensmannen brachten allerlei grieven ter kennis van het bestuur en het was dan zijn taak deze uit de weg te ruimen. In de oorlog werd het arbeidstempo tot het uiterste opgedreven, terwijl de duurte telkens een herziening van de lonen noodzakelijk maakte. Langs de omweg van de vertrouwensmannen kwam dus de druk vanuit de bedrijven om de besturen voor de belangen van de arbeiders te doen opkomen. De vakbeweging had echter met de bourgeoisie een eenheidsfront gesloten om de oorlog te winnen, en dus klopten de vertrouwensmannen aan de verkeerde deur. En toen al spoedig bleek dat ‘lastige’ arbeiders voor de militaire dienst werden opgeroepen om naar de vuurlinie te verhuizen, was het ook voor de vertrouwensmannen duidelijk, dat het verstandiger was in het geheel geen grieven te hebben. De vertrouwensmannen raadpleegden hun besturen dus niet meer, maar ze overlegden met elkaar in de bedrijven. Ze vormden daar in werkelijkheid een kern, die de belichaming was van de grieven van alle bedrijfsarbeiders. Zo zien we in 1917 een reeks wilde stakingen door Duitsland trekken. Uiterlijk zijn het spontane bewegingen, maar in werkelijkheid was heel wat discussie en gemeenschappelijk overleg van bijna alle arbeiders hieraan voorafgegaan. Bij deze acties speelde het geen rol of iemand wel of niet georganiseerd was, of hij socialist, anarchist of katholiek was. Hier moest de massa als “klasseneenheid” strijden onder eigen leiding op de organisatorische grondslag van het bedrijf. De andere manier van strijden was in de gegeven omstandigheden niet mogelijk.” Zo ontstond onder de loodzware druk van het leven-in-oorlogstijd de massabewegingen. De strijdeenheid valt als eerste vrucht. In burgerlijke zin heeft hier een “bewustzijnsvernauwing” plaats, omdat de verschillen tussen katholieke, socialistische enzovoort arbeiders hier voorlopig weggevallen zijn. De waarheid is echter, dat zich hier juist een verdieping van het bewustzijn voltrokken heeft. De arbeiders hebben begrepen, dat ze voor de heersende machten allemaal gelijk zijn, namelijk uitbuitingsobject en dat ze daarom als klasseneenheid samen moeten optreden. Ze weten daarbij zeer goed, dat de bourgeoisie en haar handlangers alle krachten bijeen zullen brengen om deze strijdeenheid te vernietigen, dat ze aan de honger en de verachting worden prijsgegeven. Maar dit weten sluit ze juist hechter aaneen. De kameraadschap, solidariteit, offervaardigheid, gemeenschapszin worden in deze massabewegingen krachtig bevorderd. Dat is geen “hypnotische toestand” waarin de mensen raken, dat is eenvoudig de wijze, waarop de gevoelswereld wordt verbreed en verdiept. De “eenheidswerking” in proletarische massabewegingen voert de massa’s daarom op een verstandelijk en moreel hoger plan dan ieder afzonderlijk inneemt. Men moet vele arbeiders, die in een dergelijke beweging betrokken waren, maar eens horen spreken over de “prachtige tijd”, waarin ze hun individualiteit konden ontplooien, waarin ze “iets betekenden”, en waarin hun binding met de makkers vól kon uitbotten. Als de strijd uiteengevallen is en ieder arbeider weer tot een afzonderlijk individuutje is geworden, blijft deze tijd nog als een “verloren paradijs” in de herinnering achter. Ondertussen zijn reeds twintig jaren voorbij gegaan sinds de Duitse massabewegingen. En al die tijd werd de arbeidersklasse over de hele wereld jaar op jaar verder achteruit geworpen in levenspeil en politieke vrijheid. De arbeidersklasse schijnt machtelozer dan ooit en het veelbelovend begin van 1917 en 1918 schijnt in een slop gevoerd te hebben. Maar wie oog heeft voor sociale ontwikkelingsprocessen denkt daar anders over. Het proces van bewustzijnsverdieping en verbreding van de gevoelswereld van de klassensolidariteit gaat tot op de huidige dag door. Dit openbaart zich in de “wilde” stakingen, die in alle industriële landen tot de enige mogelijke en daardoor “normale” strijdwijze wordt. Wel trachten de arbeiders telkens weer opnieuw aan de strijd door wilde bewegingen te ontkomen. Want ze zijn nog zo zwak, de tegenstander is nog zo oppermachtig. Telkens weer proberen ze de besturen van hun vakverenigingen tot het uitroepen van een staking voor de verbetering van hun arbeidsvoorwaarden te dwingen. Maar dit gelukt slechts hoogst zelden, zodat de enige, verzetsmogelijkheid overblijft in de vorm van de wilde beweging, de zelfstandige stakingsbeweging zonder en tegen de officiële arbeidersbeweging, die met zoveel opoffering en moeite door de twee voorafgegane arbeidersgeneraties is opgebouwd. De conferentietafel van de ondernemers is en blijft het bolwerk van de vakorganisaties, omdat ze tegen de hecht aaneengesloten fabrikantenklasse helemaal niet op kunnen. Bij dit “gemeenschappelijk overleg” komen dan ondernemers en besturen tot een overeenkomst inzake de loon- en arbeidsvoorwaarden, waarna de besturen deze overeenkomst bij de arbeiders aannemelijk trachten te maken. Daartoe vergaderen de katholieke organisaties afzonderlijk met hun leden, de moderne afzonderlijk enzovoort, terwijl de ongeorganiseerden meestal in het geheel niet gehoord worden. In ieder geval besteden de vakorganisaties er de uiterste zorg aan, dat al deze arbeiders nooit tezamen bijeen komen om hun lot te bespreken. En zelfs in geval van een geordende staking door middel van de organisaties hebben deze een hele reeks middelen om de arbeiders vooral niet gemeenschappelijk bijeen te brengen. Om er een paar te noemen: afzonderlijk vergaderen, ook in staking; bij grote organisaties vergaderen in kleine zalen, zodat in verschillende ploegen beraadslaagd moet worden; het parool gedurende de staking zo weinig mogelijk op straat te komen en “rustig” thuis te blijven. Wel sluiten de vakorganisaties van verschillende “kleur” soms “eenheidsfront”, maar dit is dan een eenheidsfront van de besturen. Met de leden wordt bijna altijd toch afzonderlijk vergaderd. Waarom doen de vakverenigingen dit? Omdat op deze wijze zeer moeilijk een onderlinge strijdbinding kan ontstaan. De vakorganisaties kunnen alleen werken, als de arbeiders niets doen, alleen gehoorzamen en de "discipline bewaren”, als de besturen de gang van de actie bepalen. Daarom moeten ze alles verhinderen wat de arbeiders tot zelfstandig leven zou kunnen wekken. De vakverenigingen hebben een zeer fijne neus voor “psychologie van de massa” en ze haten deze met even dodelijke haat als de bezittende klasse. Tot de “psychologie van de massa” behoort de “eenheidswerking”, dat is de verdieping van het klassenbewustzijn; hiertoe behoort het bewustzijn zelf iets te kunnen, zelf het strijddoel te formuleren, dat is de ontplooiing van de individualiteit. Hiertoe behoort de plotselinge ontplooiing van de kameraadschap en de solidariteit, die de grenzen van de organisaties gaat overschrijden en zich tot klassensolidariteit gaat ontwikkelen. Kortom: hier gaat de “massa” zich tot een nieuw, zelfstandig, maatschappelijk organisme ontwikkelen, waar de “bureaucratische” leider geen vat op heeft en dat hem van zijn maatschappelijke functie beroofd. Hier ligt de grote reactionaire betekenis van de officiële arbeidersbeweging in de tegenwoordige tijd. Zoals de staat, de kerk, de pers, de radio, de school de arbeiders van uur tot uur, van minuut tot minuut volpompen met “christelijke en maatschappelijke deugden”, zo verhindert de arbeidersbeweging iedere stijging in maatschappelijk inzicht en verheffing van de maatschappelijke moraal, door massabewegingen te verhinderen, of indien nodig, stuk te slaan. Maar ondanks dat gaat het maatschappelijk omwentelingsproces van de arbeidersklasse voort. De massabeweging gaat in alle landen tastend over de aarde in de vorm van de wilde stakingen. Maar het gaat. Geen land ter wereld, dat er nog niet mee is besmet. Heel langzaam begint de vrucht van de massabeweging te rijpen: de strijdeenheid van de arbeiders. LeidingToch is de strijdeenheid van de arbeiders niet de belangrijkste vrucht, die de massabewegingen, hoe zwak ze overigens nog geweest zijn, hebben opgeleverd. Van veel ingrijpender betekenis is de nieuwe verhouding van massa tot leiding, die geboren werd en die de hele wereld zal omwentelen. In de generaties die nu achter ons liggen, was de arbeidersklasse nog nooit haar eigen leider, nog nooit nam ze zelf haar lot in handen. Vóór 1848 voer de arbeidersklasse in het kielzog van de opkomende bourgeoisie, die toen zelf nog voor haar rechten streed. Later begrepen de helderste koppen onder de arbeiders, dat we als klasse zelfstandig moeten strijden voor eigen klassendoeleinden. Zó sloten ze zich in socialistische partijen en vakverenigingen aaneen, die de eerste propaganda voor het wekken van klassenbewustzijn voerden. De jonge, onervaren klasse had in de eerste plaats te leren, dat de arbeiders alleen als georganiseerde klasse kunnen strijden en overwinnen. Waar het tot acties kwam, daar waren de organisaties de natuurlijke leiders van de merendeels ongeorganiseerde arbeiders. De grote arbeidersmassa’s waren nog “onmondig”, ze konden nog niet zelf hun strijd leiden en beheren, maar ze moesten deze functies overlaten aan de kleine, bewuste voorhoede, die hun in inzicht en ervaring vooruit was. Zolang de socialistische- en de vakbeweging nog klein waren, zolang ze zelf nog om hun bestaansrecht in de burgermaatschappij moesten vechten, zolang sprong deze onmondigheid niet in het oog. De kleine “georganiseerde” arbeidersbeweging kon zichzelf met recht beschouwen als de “vertegenwoordiger” van de arbeidersklasse. Met een zeker recht kon ze zeggen: de arbeidersklasse eist dit en eist dat, de arbeidersklasse wil dit en wil dat. In werkelijkheid zei de arbeidersklasse niets, maar ondersteunde ze de acties van de organisaties. De “beweging van de arbeiders” viel in hoofdzaak samen met de acties van de georganiseerde “arbeidersbeweging”, zolang deze nog op de straat “werkte”. Zodoende kwam de onmondigheid van de arbeidersklasse nog niet tot uitdrukking. Dit werd echter anders, toen de georganiseerde “arbeidersbeweging” haar voornaamste werkzaamheid naar het parlementarisme en de conferentietafel van de ondernemers verlegde. De bekwaamheid, de slimheid, de handigheid van de leiders en vakverenigingsbeambten werden de leidende richtsnoeren die de massa had te volgen. De grote massa kon niet zo goed in de knepen van de “politiek” thuis zijn en niet de nodige geslepenheid bij het confereren hebben. Zo werd de politiek tot “beroep” en de massa had te volgen wat de heren in hun wijsheid bepaalden. Zo werd de onmondigheid van de massa’s de bestaansvoorwaarde van de huidige “arbeidersbeweging”. De massabewegingen van 1905 en 1917 in Rusland, van 1913 tot 1923 in Duitsland en de wilde stakingen na 1918 in alle industriële landen hebben deze afhankelijkheidsverhouding echter doorbroken. Als strijdende bedrijfseenheden kozen de arbeiders hun eigen comité van actie, waarmee het verschil tussen de “arbeidersbeweging” en de “beweging van de arbeiders” duidelijk zichtbaar werd. Bij hoog oplaaiende bewegingen sloten de comités van actie zich tot arbeidersraden aaneen, om de beweging gemeenschappelijk te richten. De les, die. de oude arbeidersbeweging aan de arbeiders geleerd heeft, is hen dus niet voorbijgegaan, namelijk dat ze alleen als georganiseerde klasse kunnen strijden. Alleen verloopt deze organisatie buiten de oude arbeidersbeweging om en is de samenhang van de verschillende delen van geheel andere natuur. Het wezenlijke van de nieuwe organisatie van de strijd ligt niet in het kiezen van een stakingscomité buiten de officiële arbeidersbeweging om. Dat is alleen iets uiterlijks, het wezenlijke is, dat ieder arbeider als actieve strijdfactor optreedt. Hier moeten de arbeiders zelf alles organiseren, zelf alle maatregelen bespreken, zelf de politieke en economische situatie onder het oog zien en zelf alle acties als gesloten eenheden doorvoeren. De betekenis ligt hierin, dat voor het eerst een werkelijke arbeidersdemocratie wordt doorgevoerd, doordat de arbeiders tot werkelijk zelfstandige persoonlijkheden stijgen. In de nieuwe organisatievorm nemen de arbeiders voor het eerst hun eigen lot in handen, leren ze voor het eerst werkelijk zelfstandig hun doeleinden stellen, worden zo voor het eerst vrije mensen, stropen ze voor het eerst de voogdij van een vreemde leiding af. Dat de proletarische massabewegingen de strekking hebben organisatorisch de radenstructuur aan te nemen, is dus de uiterlijke verschijning van een psychische omvorming in de arbeidersklasse. In deze “psychische omvorming” is dan in één woord samengevat: een stijging van de wilskracht met het krachtiger actief handelen dat er uit voortvloeit; de stijging in eigenwaarde, het “zelf iets betekenen”; de groei in “zelfbewustzijn” en in “maatschappelijk bewustzijn”; het verdiepen van de afkeer tegen de bezittende klasse en haar helpers en het vebreden van de solidariteits-gevoelens, die onder het kapitalisme, alleen in de strijd kunnen groeien en bloeien. Daarom zijn de proletarische massabewegingen, die deze “psychische omvorming” tot stand brengen, van wereldhistorische betekenis. Zij zijn de aankondiging, dat de arbeidersklasse zich geleidelijk van iedere voogdij losmaakt, om de baan vrij te maken voor het beheer van het maatschappelijk leven door de arbeiders zelf. BedrijfsbezettingBehalve dat de massabewegingen nieuwe opvattingen hebben voortgebracht omtrent de eenheid van de arbeiders en de leiding van de acties, heeft zich ook de bedrijfsbezetting als zelfstandige klassentactiek ontwikkeld. In 1917 in Rusland, van 1918-1923 in Duitsland, in 1920 in Italië waren dat revolutionaire bewegingen, die op de onteigening van de bezittende klasse gericht waren, of die “medezeggenschap” van de bedrijfsarbeiders beoogden. De bedrijfsbezetting werd zodoende beschouwd als één van de strijdmiddelen in de revolutie, maar nergens werd het als methode in “vreedzame” tijden gepropageerd, waar het alleen om loon- en arbeidsvoorwaarden binnen het kapitalisme gaat. Ook de uiterst linkse partijen en groepen dachten er niet aan, in “normale” tijd “revolutie te spelen”. De arbeiders hebben de bedrijfsbezetting echter onder de normale strijdmiddelen opgenomen, zonder daaraan enigerlei revolutionaire gedachte te verbinden. De bedrijfsbezetting als “vreedzame” methode in de loonstrijd heeft in nagenoeg alle industriële landen haar intrede gedaan. Ze werd voor het eerst toegepast in de fabrieken te Halluin (Noord-Frankrijk) in 1920 (7), om het breken van de staking door onderkruipers te voorkomen. Maar dit voorbeeld vond voorlopig nergens navolging. Elf jaren lang wordt er geen woord over gesproken. Den zien we de bedrijfsbezetting als middel in de loonstrijd voor het eerst weer optreden bij een staking in de autofabrieken van Opel (Duitsland 1931) en bij de mijnwerkers in Polen (1931). Voor Polen lag de reden van de bezetting ook in het voorkomen van onderkruipen, hoewel het ook een afweer tegen de straatterreur van de politie geweest schijnt te zijn. De tactiek van bedrijfsbezetting door de personelen werd in Polen zeer snel op grote schaal toegepast, zodat deze nieuwe strijdwijze in de loonstrijd “de Poolse staking” wordt genoemd. Het volgende overzicht brengt een en ander in getallen. De Poolse staking
Van de 143 bezettingen gedurende het eerste kwartaal van 1935 werden er 117 door de arbeiders gewonnen (82%), 17 gingen verloren (11%) en voor de andere 9 bezettingen vinden we geen resultaat opgegeven. Deze nieuwe schepping van de Poolse massabeweging vond weldra navolging. De mijnwerkers van Pécs (8) (Hongarije) pasten de bedrijfsbezetting toe, terwijl ze deze van een hongerstaking vergezeld deden gaan. In Roemenië bezetten de spoormannen de reparatiewerkplaatsen. In 1933 bezetten de metaalbewerkers van Madrid hun bedrijven; om hun eis van verkorte werktijd bij hetzelfde loon er door te halen. In 1935 bezetten de mijnwerkers van de Borinage (9) de putten en in hetzelfde jaar de Engelse mijnwerkers van Nine Mile Point (10) eveneens. Deze Engelse staking was een merkwaardig mengelmoes van oud en nieuw: de stakers eisten, dat alleen georganiseerde mijnwerkers werden aangenomen, terwijl ze tegelijkertijd loonsverhoging bij nieuw collectief contract verlangden. Het merkwaardige is, dat deze staking dus voor versterking van de vakbeweging werd gevoerd, hoewel de hele strijdmethode door de vakvereniging ten sterkste veroordeeld werd. Dan komen in 1936 en in 1937 de grote bezettingsgolven in Frankrijk en Amerika, waar miljoenen arbeiders en arbeidsters bij betrokken waren. En tenslotte werden vele bedrijven bezet gedurende de “algemene staking” van 30 november 1938 in Parijs en Noord-Frankrijk (11). Het is te verwachten, dat de tactiek van bedrijfsbezetting ook verder om zich heen zal grijpen, ondanks de militaire maatregelen van de bezittende klasse. De praktijk heeft ons reeds geleerd, dat de bezittende klasse de personelen met de mitrailleur uit de bedrijven schiet, of ze met traangas verjaagt. En toch zal de massabeweging hoogstwaarschijnlijk steeds meer de weg van de bedrijfsbezetting kiezen of liever: op deze weg voortgedreven worden. De bezettingen gedurende de revolutionaire periode in Duitsland waren geen afweermaatregel tegen onderkruipers; maar ze vormden de organisatiecentra tegen de kapitalistische militaire macht. Vanuit de bedrijven werden de arbeiders bewapend, in de bedrijven werd vergaderd en het hele strijdfront georganiseerd. Als nieuwe schepping van de massabeweging zien we dan, hoe veelal de bedrijven een deel van het personeel naar het gevechtsterrein voerden, waar de arbeiders als bedrijfseenheid streden, terwijl de rest van het personeel, dat in het bedrijf was achtergebleven, de toevoer van levensmiddelen, kleding en verdere benodigdheden had te verzorgen (Ruhrgebied 1920). De “vreedzame” bedrijfsbezettingen hebben in het geheel geen “militair” doel. Al moge het weren van onderkruipers bij de eerste vreedzame bezettingen het hoofdmotief geweest zijn, het blijkt steeds meer noodzakelijk, dat de stakers een organisatiecentrum moeten hebben. Bij grotere bewegingen kunnen de stakers geen vergaderzalen krijgen, of ze kunnen ze niet betalen, terwijl de politie samenkomsten in de open lucht zo lang mogelijk verhindert. Er is echter geen staking mogelijk, als deze niet georganiseerd verloopt. De stakers moeten met elkaar kunnen beraadslagen, om hun stakingsfront te formeren. Daarom is het waarschijnlijk, dat de bedrijfsbezetting zich als tactiek verder doorzet, ondanks militaire terreur. SamenvattingUit deze voorlopige beschouwing van de proletarische massabeweging kunnen we zeker wel afmeten, wat de beweringen omtrent “karakter-bederf” of “verlaging van het verstandelijk en moreel peil” waard zijn. We zien, dat de georganiseerde “arbeidersbeweging” (we bedoelen de parlementaire partijen en de vakverenigingen), haar aanvoerende taak bij de allereerste schermutselingen tussen Kapitaal en Arbeid bij de opkomst van het kapitalisme heeft vervuld (1860-1914), maar dat ze ondeugdelijke wapenen blijken in het volgroeide kapitalisme. In alle industriële landen, hier sterker, daar zwakker, heeft de wilde staking als nieuwe vorm van klassenstrijd zich baan gebroken. De sociale tegenstellingen, de tegenstellingen tussen bourgeoisie en proletariaat, zijn zó scherp geworden, dat het proletariaat zélf al zijn krachten direct, dat is: zonder omwegen van partijen en vakverenigingen, op de grondslag van de bedrijven moet organiseren. Het proletariaat begint zijn eigen leider te worden. De “arbeidersbeweging” wordt geleidelijk door de “beweging van de arbeiders” overwonnen. Het is een maatschappelijk proces , dat z’n ontwikkelingstijd nodig heeft. De strijd van de partijen gaat over in de naakte strijd van de klassen. De wilde stakingen zijn het onmiskenbare getuigenis van het feit, dat de energie van de arbeidersklasse geen ruimte kan vinden in het complex van opvattingen van de “arbeidersbeweging”. De energieën van de massa’s beginnen het organisatorisch raam en de oude opvattingen te doorbreken. Maar het is een langdurig proces, dat tientallen miljoenen van loonarbeiders nog in zijn baan moet trekken. Het voorspel van de strijd van de klassen werd door de parlementaire partijen en de vakverenigingen ingeluid, de werkelijke strijd gaat nog beginnen, maar zonder en tegen de oude “arbeidersbeweging”. In het licht van de opkomst van de nieuwe, wordende strijdgemeenschap van de arbeiders, verschijnt de oude arbeidersbeweging als reactionaire macht, die nieuwe strijdmethoden en nieuwe maatschappelijke inzichten met alle middelen tracht te verhinderen. Maar voor ieder tastbaar is het proces van de specifiek-proletarische massavorming begonnen. Het is nog zwak. Soms blijft het in de geboorte steken, zoals bij menige wilde staking, soms groeit het wat verder uit, zonder nog die hechte organisatorische bindingen en psychische verbondenheid te ontplooien, doordat de doeleinden praktisch verwezenlijkt zijn (Franse staking om de 40 uren-week en betaalde vakantie), soms wordt het van buiten af stuk geslagen (revolutionaire beweging in Duitsland 1918-1923). De eenheidswerking, de zelfstandige leiding, de stijging van de morele eigenschappen van de proletarische massa, bereiken dus altijd bepaalde hoogten. Hier zijn allerlei overgangen in het praktische leven. Daarom bestaat er niet zo iets als “een” psychologie van de massa, maar iedere beweging heeft z’n eigen aspect, waarin de psychische eigenschappen als sterker of zwakker tendens voorhanden zijn en als maatschappelijke krachten werken. Hoe krachtiger ze ontwikkeld zijn, des te hoger plaats neemt de beweging in het maatschappelijk totaal-proces. Het is onze taak, voor iedere beweging afzonderlijk te onderzoeken, hoe sterk de eenheidswerking zich voltrekt, hoe de splijtende werking van de oude arbeidersbeweging door de arbeiders wordt bestreden, hoe en op welke terreinen het zelf-initiatief van de arbeiders werkzaam was, hoe de verhouding van massa tot leiding zich ontwikkelde. Wanneer we een hele reeks van wilde bewegingen op deze wijze nauwkeurig hebben nagegaan krijgen we geen starre formulering van de “psychologie van de massa”, maar wel een inzicht in het proces van de psychologie van de massa. (wordt vervolgd) Redactionele aantekeningen1. Neville Chamberlain (1869-1940), Brits politicus voor de Conservative Party en premier van het Verenigd Koninkrijk van 1937 tot 1940; hij zou de geschiedenis ingaan als de man die dacht de wereldvrede te hebben gered (“Peace for our time”). 2. Het Verdrag van Versailles , 1919, (Frans: Traité de Versailles), ook Vredesverdrag van Versailles of Vrede van Versailles genoemd, was een verdrag tussen Duitsland en de Entente. 3. 3 oktober 2010, een detail, werden de laatste schulden door Duitsland netjes afgelost (zie de verwijzing in de vorige noot). 4. Het gebrek aan enthousiasme ligt in de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog, toen het ontegenzeggelijk wél bestond. 5. Bedoeld: Herman Gorter, Open brief aan partijgenoot Lenin, 1921. 6. Bedoeld: Rosa Luxemburg, Massastaking, partij en vakbonden , 1906 [niet: 1910]; 4. De interactie van politieke en economische strijd: 7. Halluin, Nederlands Halewijn , bekend staand als een rode stad (Halluin la Rouge), had [sinds 1920] een communistische burgemeester; de arbeiders bezetten er in 1925 een weverij. 8. Pécs (Duits: Fünfkirchen, Kroatisch: Pečuh, Servisch: Печуј/Pečuj) is met 146.581 inwoners (2014), meest oorspronkelijk uit omliggende landen gekomen, de op vier na grootste stad van Hongarije. 9. De Borinage is een Belgische streek in de Waalse provincie Henegouwen. Het is de streek van de vroegere mijngemeenten ten zuidwesten van de stad Bergen [Frans: Mons] tegen de Franse grens, met meest Vlaamse arbeiders, die daarvoor aanvankelijk vaak als onderkruiper werden aangeworven. “Een andere belangrijke mijlpaal was de algemene mijnstaking van 1932 ten gevolgde van de aangekondigde loonsverlagingen. Hoewel de voortrekkersrol in deze protesten was weggelegd voor de Revolutionaire Mijnwerkersfederatie (r.m.f.) in het mijnbekken van de Borinage, breidde de protesten zich al snel uit naar andere sectoren in de regio en sloot onder meer ook de n.c.m.b. regio Borinage en de Belgische Werkliedenpartij (b.w.p.) zich aan bij de protesten. Hierbij werd onder meer een kasteel in brand gestoken en op 10 juli 1932 werd een mijnwerker neergeschoten door de ordediensten. Bemiddelingspogingen van de b.w.p. leidde tot een intrekking van de loonsverlagingen door de werkgevers, maar werden door de mijnwerkers niet voldoende geacht om de rust te laten weerkeren. De staking breidde zich vervolgens vanaf juli 1932 uit naar de Limburgse mijnen en er kon eindelijk een loonsverhoging van 1% bedongen worden.” 10. Nine Mile Point colliery was een kolenmijn in Cwmfelinfach in de Zuid-Welshe valleien, oorspronkelijk bekend als Coronation Colliery, en gebouwd tussen 1902 en 1905; op z’n hoogtepunt werkten er 2.105 mannen, die leefden in de omliggende dorpen van Wattsville en Cwmfelinfach; in 1935 164 mijnwerkers “stayed down” in een “sit in”-protest, de allereerste ooit in het Zuid-Welshe kolenveld, tegen het gebruik van onderkruipers. 11. Zie: De ondergang van het “Volksfront” , Radencommunisme, 1939, nr. 7. Compiled by Vico, 3 October 2021 |
Overzicht |