Home | Contact | Links | ||
|
Thema: De economische oplossing voor de overgangsperiode van kapitalisme naar communismeInleiding / Paul MattickBron : Grundprinzipien kommunistischer Produktion und Verteilung ; Kollektivarbeit der Gruppe Internationaler Kommunisten (Holland), 1930. Einleitung von Paul Mattick – Berlin-Wilmersdorf : Rüdiger Blankertz Verlag (Institut für Praxis und Theorie des Rätekommunismus), 1970. – 176 S. – p. i-xvii; vertaald uit het Duits door Jac. Johanson, 29 januari 2016. Grondbeginselen van de Communistische Productie en Distributie (G.I.C., 1930). Inleiding / Paul Mattick (1970)Het voorliggende gezamenlijke werkstuk “Grondbeginselen van de communistische productie en distributie” verscheen veertig jaar geleden voor het eerst. De samensteller, de Groep van Internationale Communisten in Nederland, maakte deel uit van de radenbeweging. Arbeidersraden ontstonden voor het eerst in de Russische revolutie van 1905. Volgens Lenin hadden ze toen al het vermogen om de politieke macht te grijpen, hoewel ze zich feitelijk nog op de bodem van de burgerlijke revolutie bewogen. Volgens Trotski vormden de arbeidersraden, in tegenstelling tot de politieke partijen binnen de arbeidersklasse, de organisatie van het proletariaat zelf. De Nederlander Anton Pannekoek zag in de radenbeweging de zelforganisatie van het proletariaat, die tot zijn klassenheerschappij en tot overname van de productie zou leiden. Met het uitdoven van de Russische revolutie en het einde van de raden verdween echter de interesse voor deze nieuwe organisatievorm, en de traditionele politieke partijen en vakbonden hadden het terrein van de arbeidersbeweging weer voor zichzelf alleen. Pas de Russische revolutie van 1917 bracht de raden opnieuw in het gezichtsveld van de internationale arbeidersbeweging; nu echter niet slechts als uitdrukking van de spontane organisatie van revolutionaire arbeiders, maar ook als noodzakelijke maatregel tegen de contrarevolutionaire houding van de oude arbeidersbeweging. De Eerste Wereldoorlog en de ineenstorting van de Tweede Internationale sloot de eerste periode van de arbeidersbeweging af. Wat al veel eerder zichtbaar was, namelijk de opname van de arbeidersbeweging in de burgerlijke maatschappij, werd slechts tot onomstootbaar feit. De arbeidersbeweging was geen revolutionaire beweging, maar een beweging van arbeiders, die probeerden zich binnen het kapitalisme te schikken. Niet slechts de leiders, ook de arbeiders, hadden geen belang bij de afschaffing van het kapitalisme en waren bijgevolg met de vakbonds- en politieke activiteiten binnen het kapitalisme tevreden. De beperkte mogelijkheden van de partijen en vakbonden binnen de burgerlijke maatschappij drukten tegelijk de werkelijke belangen van de arbeidersklasse uit. Er kon ook niets anders worden verwacht, want een zich progressief ontwikkelend kapitalisme sluit iedere werkelijke revolutionaire beweging uit. De idylle van een mogelijke klassenharmonie in de loop van de kapitalistische ontwikkeling, zoals die aan de grondslag van de reformistische arbeidersbeweging lag, stortte echter in door de tegenspraken, die aan het kapitalisme eigen zijn, die zich in crises en oorlogen uitdrukken. Het revolutionaire idee, vooreerst het ideologische materiaal van een radicale minderheid binnen de arbeidersbeweging, kreeg de brede massa’s in haar greep, toen de ellende van de oorlog de ware aarde van het kapitalisme blootlegde; niet slechts van het kapitalisme, maar ook het ware karakter van de in het kapitalisme groot geworden arbeidersorganisaties. De organisaties waren aan de handen van de arbeiders ontglipt; ze bestonden voor die laatsten slechts voor zover als het noodzakelijk was het bestaan van hun bureaucratieën veilig te stellen. Omdat de functies van deze organisaties gebonden zijn aan de handhaving van het kapitalisme, kunnen ze er niet omheen, zich tegen elke serieuze strijd tegen het kapitalistische systeem te verzetten. Een revolutionaire beweging heeft bijgevolg organisatievormen nodig, die het kapitalisme overstijgen, die de verloren gegane heerschappij van de arbeiders over hun organisaties weer herstellen en die niet slechts delen van de arbeiders, maar de arbeiders als klasse omvatten. De radenbeweging was een eerste poging om een organisatievorm op te bouwen, die in overeenstemming was met de proletarische revolutie. Zowel de Russische als de Duitse revolutie vonden hun organisatorische uitdrukking in de radenbeweging. In beide gevallen slaagden die er echter niet in de politieke macht te behouden en voor de opbouw van een socialistische huishoudkunde te gebruiken. Terwijl het mislukken van de Russische radenbeweging ongetwijfeld kan worden verklaard uit de achterlijkheid van de sociale en economische omstandigheden, berustte die van de Duitse radenbeweging op de onwil van de massa van de arbeiders het socialisme met revolutionaire middelen te verwerkelijken. De socialisering werd gehouden voor een taak van de regering, niet als één van de arbeiders zelf, en de radenbeweging decreteerde haar eigen einde door de burgerlijke democratie weer te herstellen. Hoewel de Bolsjewistische partij met de oplossing: “Alle macht aan de raden” de politieke macht veroverde, hield ze aan de sociaaldemocratische voorstelling vast, dat de invoering van het socialisme een aangelegenheid van de staat zou zijn, en niet van de raden. Terwijl er in Duitsland geen enkele soort van socialisering werd ondernomen, vernietigde de Bolsjewistische staat het kapitalistische privaateigendom, zonder echter de arbeiders beheersrechten over hun productie toe te kennen. Voor zover de arbeiders ter sprake kwamen, was het resultaat een vorm van staatskapitalisme, die de maatschappelijke toestand van de arbeiders onveranderd liet en hun uitbuiting door een nieuw gevormde geprivilegieerde klasse voortzette. Het socialisme was nóch door de zichzelf hervormende staat van de burgerlijke democratie, nóch door de nieuwe revolutionaire Bolsjewistische staat te verwerkelijken. Afgezien van de objectieve dan wel subjectieve onrijpheid van de omstandigheden, waren ook de wegen die voor de socialisering mogelijk konden worden ingeslagen in het duister gehuld. Over het geheel gezien was de socialistische theorie gericht op de kritiek op het kapitalisme en de strategie en de tactiek van de klassenstrijd binnen de burgerlijke maatschappij. Voor zover men zich voorstellingen van het socialisme maakte, leek de weg naar, en de structuur van, het socialisme al in het kapitalisme opgesloten. Zelfs Marx had maar weinig principiële aanmerkingen over het karakter van de socialistische maatschappij nagelaten, omdat het inderdaad niet erg nuttig is, om zich verder met de toekomst bezig te houden, dan met wat al in het verleden en heden ligt opgesloten. Maar in tegenstelling tot latere opvattingen had Marx duidelijk gemaakt, dat het socialisme geen aangelegenheid van de staat is, maar van de maatschappij. Het socialisme, als “associatie van vrije en gelijke producenten”, had de staat, dat wil zeggen de dictatuur van het proletariaat, slechts nodig voor zijn oprichting. Met de consolidering van het socialisme zou de als “staat” opgevatte proletarische dictatuur verdwijnen. In de reformistische zowel als in de revolutionaire sociaaldemocratische voorstelling voltrok zich echter een vereenzelviging van staatse en maatschappelijke controle, en het begrip van de “Associatie van vrije en gelijke producenten” verloor zijn oorspronkelijke betekenis. De in het kapitalisme al voorhanden kenmerken van de socialistische toekomst werden niet gezien in de mogelijke zelforganisatie van de productie en distributie door de producenten, maar in de aan het kapitalisme eigen tendensen naar concentratie en centralisatie, die met de beheersing door de staat van de hele huishoudkunde zou worden afgesloten. Deze voorstelling van het socialisme was door de bourgeoisie opgenomen en vervolgens als illusie bestreden geworden. Het einde van een grote historische beweging zoals die van de raden sluit niet de verwachting uit van hun terugkeer in een nieuwe revolutie situatie. Uit nederlagen kan zelfs geleerd worden. De opgaven van de radencommunisten na de verloren revoluties bestonden niet slechts uit verdere propaganda voor het radenstelsel, maar ook uit het uitwerken van de gebreken waaronder de beweging geleden had. Eén en wellicht de grootste zwakheid was dat de raden geen duidelijk beeld hadden van hun taken met betrekking tot de socialistische organisatie van de productie en distributie. Omdat de radenbeweging zijn eerste basis in de bedrijven vindt, moet deze ook tot uitgangspunt worden van de maatschappelijke coördinatie en samenvatting van het economisch leven, waarin de producenten zelf over hun product beschikken. De “Grondbeginselen van de communistische productie en distributie” was de eerste poging van de West-Europese radenbeweging om zichzelf vertrouwd te maken met het probleem van de socialistische opbouw uitgaand van de raden. Gezien de enorme problemen die de proletarische revolutie in de weg staan kan dit geschrift, dat grotendeels ingaat op de rekeneenheid en boekhouding van de communistische maatschappij, op het eerste gezicht merkwaardig lijken. Omdat men echter de bijzonderheden van de te verwachten politieke problemen niet kan voorspellen, blijft de behandeling daarvan altijd speculatief. Een maatschappelijk stelsel kan moeilijk of gemakkelijk worden voorbijgestreefd, dat hangt af van omstandigheden die onvoorspelbaar zijn. Dit geschrift gaat echter niet over de organisatie van de revolutie, maar over de daarop volgende problemen. Omdat ook de werkelijke toestand van de huishoudkunde als gevolg van de revolutie niet kan worden geraden, kan er vooraf ook geen te verwezenlijken programma worden opgesteld voor de daadwerkelijk te verrichten eerste opgaven. De opduikende noodzakelijkheden zullen hier zelf de bepalende factor zijn. Wat vooraf besproken kan worden, dat zijn de maatregelen en instrumenten die voor het tot stand brengen van bepaalde gewenste maatschappelijke verhoudingen noodzakelijk zijn, in dit geval verhoudingen, die als communistisch kunnen worden aangemerkt. Het theoretische probleem van de communistische productie en distributie werd door de Russische revolutie tot een praktisch vraagstuk. Maar de praxis was al voorbestemd door het begrip van de centralistische staatscontrole, waardoor de beide vleugels van de sociaaldemocratie werden beheerst. De discussie over de verwerkelijking van het socialisme of communisme lieten het werkelijke probleem buiten beschouwing, dat van de controle door de arbeiders over hun productie. De vraag was hoe en met welke middelen een centraal geleide planeconomie verwerkelijkt kon worden. Omdat volgens de theorie van Marx er in het socialisme geen markt is, geen concurrentie, geen prijs en geen geld, kon het socialisme slechts begrepen worden als ruil in natura, waarin door middel van de statistiek de productie zowel als de distributie vanuit een hoofdkantoor bepaald wordt. Het was op dit punt, dat de burgerlijke kritiek begon met de bewering dat een rationele huishoudkunde onder dergelijke omstandigheden onmogelijk was, dat de maatschappelijke productie en distributie een waarde-maatstaf nodig had, zoals die in de marktprijzen voorop staat. Om niet vooruit te lopen op de betreffende bespreking in “Grondbeginselen van de communistische productie en distributie”, zij hier slechts vermeld dat de schrijvers de oplossing van het probleem van de noodzakelijke rekeneenheid in de gemiddelde maatschappelijke arbeidstijd als grondslag voor zowel de productie als de distributie zien. De praktische toepasbaarheid van deze rekenmethode en de daarmee verbonden openbare boekhouding wordt in detail aangetoond. Omdat het slechts gaat om een middel om bepaalde resultaten te bereiken, valt daar logisch niets tegen in te brengen. Voor de toepassing van dit middel wordt natuurlijk uitgegaan van de wil tot communistische productie en distributie. Is dat uitgangspunt gegeven, dan staat niets de toepassing van dit middel in de weg, hoewel het wellicht niet het enige is dat met het communisme in overeenstemming is. Volgens Marx is alle huishoudkunde “economie van de tijd”. De distributie en rangschikking van de maatschappelijke arbeid ter bevrediging van de behoeften van de productie en consumptie maakt ook in het kapitalisme van de arbeidstijd tot de maatstaf van de productie, hoewel ook niet tot die van de distributie. Aan de in het kapitalisme optredende prijzen liggen aan de arbeidstijd gebonden waarden ten grondslag, die evenwel geen betrekking hebben op de afzonderlijke waren, maar op de totale maatschappelijke productie waarin alle prijzen bijeen genomen niet anders kunnen zijn dan de totale waarde van de aan arbeidstijd gebonden productie. De productie- of uitbuitingsverhoudingen van het kapitalisme, die tegelijk marktverhoudingen zijn, en de accumulatie van kapitaal als drijfveer en motor van de kapitalistische productie, sluiten een aan arbeidstijd gebonden ruil van waarde-equivalenten uit. Desalniettemin beheerst de waardewet de kapitalistische economie en zijn ontwikkeling. Uitgaand van dit gegeven zou gemakkelijk kunnen worden aangenomen dat de waardewet ook in het socialisme van kracht zou zijn, omdat ook daar de arbeidstijd in aanmerking moet worden genomen om een rationeel huishouden mogelijk te maken. Maar arbeidstijd wordt alleen tot arbeidstijdwaarde onder kapitalistische voorwaarden, waaronder de noodzakelijke maatschappelijke coördinatie van de productie aan de markt en aan verhoudingen van het privaatbezit worden overgelaten. Zonder kapitalistische marktverhoudingen is er geen waardewet, hoewel in beide gevallen arbeidstijd in aanmerking moet worden genomen om de maatschappelijke productie in overeenstemming te brengen met de maatschappelijke behoeften. In die laatste zin hebben de “Grondbeginselen van de communistische productie en distributie” het over de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd. De samenstellers wijzen er op, dat al vóór hen de arbeidstijd als economische rekeneenheid is voorgesteld. Zij vinden deze voorstellen ontoereikend omdat die wel op de productie, maar niet op de distributie betrekking hebben en daarmee aan het kapitalisme verwant blijven. In hun opvatting moet de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd tegelijk voor de productie en de distributie gelden. Hier komt evenwel een probleem en zwakte van de arbeidstijdrekening naar voren, waarop Marx al had gewezen en waarop hij geen ander antwoord vond dan dat van de afschaffing van de arbeidstijdrekening in de distributie door de verwerkelijking van het communistische beginsel “Ieder naar zijn bekwaamheden, aan ieder naar zijn behoeften”. In zijn kritiek van het program van Gotha van de Duitse sociaaldemocratische partij zette Marx uiteen dat een aan arbeidstijd gebonden gelijke verdeling nieuwe ongelijkheden met zich mee zou brengen, omdat de producenten voor wat betreft hun arbeidsvermogen en hun private verhoudingen verschillend zijn. Sommigen leveren in dezelfde tijd meer arbeid dan anderen, sommigen hebben gezinnen te onderhouden en andere niet, zodat de gelijkheid van de aan de arbeidstijd gebonden distributie ongelijkheid van de consumptievoorwaarden tot gevolg heeft. “Bij een gelijke arbeidsprestatie en dus bij een gelijk aandeel aan het maatschappelijke consumptiefonds”, schreef Marx, “ontvangt dus de een in feite meer dan de ander, is de een rijker dan de ander enzovoort. Om al deze misstanden te vermijden zou het recht in plaats van gelijk veeleer ongelijk moeten zijn”. Hoewel hij deze misstanden echter voor onvermijdelijk hield in de eerste fase van de communistische maatschappij, zag hij ze niet voor een communistisch beginsel aan. Als de schrijvers van de “Grondbeginselen” beweren dat hun “uiteenzettingen slechts de consequente toepassing zijn van de gedachtegangen van Marx”, dan klopt dat slechts voor zover deze gedachten betrekking hebben op een fase van de socialistische ontwikkeling, waarin nog het beginsel van de ruil van equivalenten heerst, dat echter in het socialisme tot zijn einde zou moeten komen. Voor Marx sprak het vanzelf dat “iedere verdeling van de consumptiemiddelen slechts het gevolg van de verdeling van de productievoorwaarden” is. “Zijn de zakelijke productievoorwaarden coöperatief eigendom van de arbeiders zelf”, zette hij uiteen, “dan volgt daaruit eveneens een verdeling van de consumptiemiddelen, die van de huidige verschilt.” De mogelijke misstanden van een aan de arbeidstijd verbonden verdeling konden dus niet door een scheiding van productie en distributie worden overwonnen, omdat de beheersing van de productie door de producenten ook hun beheersing van de distributie insluit, net als de vaststelling van de verdeling door de staat – de toewijzing van bovenaf – ook de staatscontrole over de productie omvat. De samenstellers van de “Grondbeginselen” leggen er met recht de nadruk op, dat de producenten het volledige beschikkingsrecht over hun productie moet worden toegewezen, maar of dit beschikkingsrecht ook een aan gelijke arbeidstijd verbonden verdeling nodig heeft, is een andere vraag. Paul Mattick, februari 1970. © Hoewel de Communistische Linkerzijde in het algemeen afzag van het opeisen van kopierechten of rechten op “intellectueel eigendom” kunnen sommige publicaties onder dat recht vallen; mocht dat het geval zijn, dan is het gebruik alleen gratis voor persoonlijke raadpleging. Materiaal vrij van kopierechten, uitsluitend op voorwaarde van niet commercieel gebruik, kan vrij worden verspreid. Een verwijzing naar deze bron wordt op prijs gesteld, net als een verwittiging. Aangaande handelsgebruik kunt u contact met ons opnemen. Compiled by Vico, 1 February 2016 |
|