Home | Contact | Links | ||
|
de | Thema: Die Frage der Landwirtschaft
|
Vorrede zum Kommunistischen Manifest [zur russischen Ausgabe von 1882] Das „Kommunistische Manifest“ hatte zur Aufgabe, die unvermeidlich bevorstehende Auflösung des modernen bürgerlichen Eigentums zu proklamieren. In Rußland aber finden wir, gegenüber rasch aufblühendem kapitalistischen Schwindel und sich eben erst entwickelndem bürgerlichen Grundeigentum, die größere Hälfte des Bodens im Gemeinbesitz der Bauern. Es fragt sich nun: Kann die russische Obschtschina, eine wenn auch stark untergrabene Form des uralten Gemeinbesitzes am Boden, unmittelbar in die höhere des kommunistischen Gemeinbesitzes übergehn? Oder muß sie umgekehrt vorher denselben Auflösungsprozeß durchlaufen, der die geschichtliche Entwicklung des Westens ausmacht? London, 21. Januar 1882 Quelle: Karl Marx, Friedrich Engels, m.e.w., Band 19, S. 296. |
In de boer, die zijn eigen land bebouwt, zijn de drie maatschappelijke karakters, van grondeigenaar, van ondernemer en van zelf werkende producent nog ononderscheidbaar verenigd, En van uit zijn ervaring van deze levenswereld en haar tradities staat hij geheel anders en vreemd tegenover de maatschappelijke omkering, die door de grootindustrie is opgelegd. Maar al leeft in zijn traditie nog die oude toestand als .een soort ideaal, toch heeft de maatschapeIijke ontwikkeling ook zijn plaats en zijn toestand geheel gewijzigd. In de oorspronkelijke maatschappij met geringe stedelijke ontwikkeling was het voldoende als iedere boer een eigen stuk land had, waar hijzelf met en voor zijn gezin alle levensbenodigdheden produceerde. Maar in moderne tijden van sterke ontwikkeling van de industrie en de steden moet de landbouw, behalve. voor de landelijke producenten zelf, óók de levensmiddelen produceren voor de industriële bevolking; in ruil voor de vele benodigdheden die de industrie haar levert. Wel geschiedt deze voorziening voor een belangrijk deel door uitwisseling met andere werelddelen, waar uitgestrekte dunbevolkte vlakten liggen voor graanproductie in het groot. Maar toch wordt ook hier in Europa de agrarische productie grotendeels in het warenverkeer betrokken; de boeren produceren voor de markt; als ondernemers van bedrijven zijn ze onderworpen aan de wisselvalligheid van concurrentie en prijzen, van voorspoed of ondergang, en zij kopen hun levensbehoeften voor een groot deel weer in winkels. De schommelingen van de prijzen zijn hier bovenal verderfelijk. Daar toename van grondrente in stijging van grondprijzen vastgelegd wordt, maakt stijging van de prijzen van de producten de vorige eigenaar tot een rentenierende geldbezitter, terwijl de volgende eigenaar met zwaardere lasten begint en bij dalende prijzen te gronde gaat. Zo wordt de toestand van de agrarische producenten in het algemeen slechter. Over het geheel staan zij tegenover de nieuwe vraagstukken ongeveer zoals de kleine kapitalistische of zelfstandige ondernemers in de industrie; maar toch met bijzondere omstandigheden, die hun denkwijzen en tradities sterk beïnvloeden.
Men kritiseert wel eens het zogenaamde “eigendomsfanatisme” van de boer. Dit is een uitvloeisel van het besef, dat hij grond moet hebben om te kunnen produceren. In een burgerlijke, en nog meer in een kapitalistische maatschappij is volledige vrije beschikking over de grond alleen mogelijk als eigendom. Eigendom en arbeid zijn voor hem vast verbonden; niet-eigenaar zijn betekent óf niet te kunnen produceren, óf dit alleen te kunnen door zich tegelijk als pachter door de eigenaar te laten exploiteren. Het is dus het eigendomsrecht, dat hem in staat stelt, zijn leven lang in zware arbeid zijn levensonderhoud te vinden. En ditzelfde eigendomsrecht is ook de vorm. waarin hij op zijn oude dag, door verpachting of verkoop van zijn grond, dus door het arbeidsloze inkomen, de eigenaars-grondrente te ontvangen, die verzorging geniet, waarop ieder werker na een leven van arbeid recht heeft. Zo is het grondeigendom in velerlei zin de vorm voor verzekering van arbeid en leven. De vorm van het kleine bedrijf heeft hier, door de betekenis die de overgeleverde vakkennis en de traditionele vakmethoden hebben, door de noodzaak van persoonlijke bekwaamheid, door het steeds worstelen met natuurinvloeden, een hard en fors eigenwillig individualisme gekweekt.
Maar ook dit heeft door de moderne ontwikkeling reeds een knauw gekregen. Een aantal voordelen van het grootbedrijf – die door de dwang van de concurrentie niet verwaarloosd mogen worden – zijn ook voor het kleine bedrijf te krijgen, namelijk door coöperatie. Enerzijds door gezamenlijke inkoop in het groot van noodzakelijke grondstoffen voor de landbouw, zoals kunstmest. Anderzijds door de zuivelproductie, de belangrijkste directe leverantie van het land aan de steden en van agrarische aan industriële landen, te concentreren in coöperatieve fabrieken; want deze kunnen een gestandaardiseerd, gelijkmatiger en beter product leveren, dan op afzonderlijke boerderijtjes mogelijk was. Dit brengt voorschriften mee, die diep in de vrijheid van het bedrijf ingrijpen, die het eigen baas zijn van de boer in zijn bedrijf door strenge controle aantasten. Maar In de vorm van een druk van heerschappij van buiten, omdat deze in conflict komt met het bij het kapitalistisch bedrijf behorend eigenzinnig egoïsme. Dit alles bepaalt hoe de boeren tegenover een door de arbeidersklasse doorgevoerde nieuwe ordening van de maatschappij staan. Bij de boeren heerst nog in grote mate het zelf meewerken met de arbeiders en die grote persoonlijke vakkennis, waardoor zij midden in het arbeidsproces staan. Het beschikkingsrecht over de grond als producent, dat uit het beginsel van de nieuwe orde voortvloeit, onderscheiden zij niet van het beschikkingsrecht over de grond als eigenaar, dat geheel tegen dit beginsel strijdt, Het beschikkingsrecht als producent – dat zij naar de nieuwe beginselen samen met de landarbeiders uitoefenen – is bovendien als lid van de gemeenschap, dus in dienst van de voorziening van het gehele volk met levensmiddelen; terwijl oude traditie en burgerlijk egoïsme er toe leidt, het als persoonlijk recht, met uitsluiting van alle anderen te willen beschouwen. Dit kan niet anders dan aanleiding geven tot veel innerlijke strijd tussen de verschillende werkersklassen. Principieel, omdat de arbeiders onverbiddelijk alle uitbuitingsbelangen van eigenaars moeten bestrijden en slechts de beschikkingsbelangen van producenten, als deel van de gemeenschap, kunnen erkennen. Praktisch, doordat de industriele producenten, de meerderheid van de bevolking, zich niet kunnen laten uithongeren door afsnijding van de agrarische productie. Hierbij speelt echter ook, voor de industriële landen als West-Europa, het in stand houden van het wereldverkeer, de uitwisseling met andere werelddelen, een belangrijke rol. Maar er zal toch onvermijdelijk in ieder land een gemeenschappelijke organisatie van industrie en landbouw opgebouwd moeten worden.
Tussen de stedelijke arbeidersklasse en het platteland bestaat er dus wel een sterk verschil in denkwijze en opvattingen, maar geen werkelijke tegenstelling van belangen. Er zal dus veel strijd en moeilijkheid zijn, maar geen strijd op leven of dood, zoals de arbeiders tegen het kapitaal zullen voeren. Het is volkomen logisch, en dus ook te verwachten, wanneer de boeren, als producenten in kleine bedrijven, uitgebuit door landheren en hypotheekkapitaal, een revolutie tegen het kapitaal zullen toejuichen en er in meehelpen. Maar evenzeer dat zij deze dan in hun beperkte zin opvatten, in de zin van een burgerlijke revolutie, die hen tot onbeperkte eigenaars van de grond moet maken. De strijd daartegen zal theoretisch gevoerd moeten worden door propaganda van de nieuwe beginselen: van de productie als maatschappelijke functie ten dienste van het algemeen. En praktisch, door aan de gezamenlijke agrarische producenten, landarbeiders en boeren, alle technische, wetenschappelijke en organisatorische hulp te bieden om de landbouwbedrijven tot een veel groter productiviteit op te voeren. Daarbij zal ongetwijfeld de coöperatie een veel grotere rol spelen dan tot nog toe. De maatschappij als geheel kan wel gemakkelijk tot agrarische grootbedrijven, maar moeilijk tot afzonderlijke, economisch gelijksoortige en toch praktisch verschillende boerderijtjes als productiegroepen in betrekking en verrekening treden. Hun natuurlijke samenhang vinden ze in hun plaatselijk bijeenwonen, bijvoorbeeld in dorpsgemeenschappen. Terwijl in de agrarische grootbedrijven de arbeidsorganisatie met die in de industrie sterk zal overeenstemmen, zal daar, waar zorgvuldige detailbehandeling kleinere bedrijfseenheden eist, de coöperatieve samenwerking in zulk een groter verband een hogere doelmatigheid van arbeidsorganisatie brengen. Welke vormen de deelnemers voor deze organisaties zullen vinden en kiezen, laat zich niet nu van te voren vaststellen. Deze vraag zal zijn praktische oplossing vinden door het eigen initiatief en de zelfbeschikking van de gezamenlijke landelijke producenten over hun arbeid.
© Allthough the Communist Left in general abstained from claiming copyrights or rights on “intellectuel property”, some publications on this site might be copyrighted; if they are, their use is free for personal consultation only. Non-copyrighted material, provided for non-commercial use only, can be freely distributed. Including a reference to this source is appreciated, as well as a notification. As for commercial use, please contact us.
Compiled by Vico, 11 March 2017, latest addictions 24 October 2021