Home | Contact | Links | ||
|
Bolsjewisme en democratie / Anton PannekoekBron: “Left Wing” Communism – an infantile disorder? ; oorspronkelijke uitgave: Bolschewismus und Demokratie / Anton Pannekoek. In: Arbeiterpolitik, 3. Jg., Nr. 50, 14. Dezember 1918, S. 303-304; de vertaling is gemaakt naar een ongedateerd afschrift van een herdruk uit 1919; vertaling en inleiding door F.K., 3 oktober 2016 InleidingPannekoek schreef deze tekst als actief deel van de Bremer Linke midden in de November Revolutie in Duitsland. Overal waren arbeidersraden ontstaan en binnen en buiten de raden was de vraag of de raden de macht uit handen moesten geven, zoals de sociaal-democratie wilde, of in eigen handen moest houden, naar voorbeeld van bolsjewistische Oktoberrevolutie in Rusland (1). De Bremer Linke waren er net als de bolsjewiki van overtuigd dat de revolutie alleen een proletarische weg kon inslaan wanneer een actieve minderheid van de arbeidersklasse binnen de raden de klasse als geheel radicaliseerde. Daarom hadden zij als eerste in Duitsland een communistische partij gevormd. Op 16 december 1918, twee dagen nadat Pannekoek’s artikel verscheen, gaf het radencongres de macht over aan de regering. Daarmee was de Duitse revolutie echter niet afgelopen, tot in 1923 bleef een actieve minderheid strijden voor alle macht aan de arbeidersraden. De kwestie van de democratie is nu het grote probleem bij de reorganisatie van Duitsland. De voorlopige regering doet haar uiterste best om de oude staatsmacht tegen de nieuwe revolutionaire kracht van de werkende massa’s te consolideren. Hierbij komt haar de hele geestelijke erfenis van de oude sociaal-democratische partij ten goede; met de ‘beproefde’ leuzen die door de partij met haar agitatie vele tientallen jaren de massa’s waren ingestampt, hoopt ze de minder duidelijk vooruitziende arbeiders te kalmeren. In contrast daarmee kunnen de revolutionaire woordvoerders van het proletariaat zich baseren op alles wat de ervaring van de afgelopen jaren ons nieuw heeft geleerd. En deze nieuwe inzichten betreffen vooral de democratie. Wat betekent dat, wat is democratie? Regering van het volk. Het volk moet zich zelf regeren, niet worden geregeerd door anderen. Het moet zijn eigen zaken zelf regelen, volgens eigen wil. Het valt op dat deze zin, zoals hij in de letterlijke betekenis luidt, buiten de werkelijkheid staat en slechts betekenisloze termen bevat. Want een ‘volk’ dat zijn eigen zaken kan regelen, bestaat niet. De natie is verdeeld in klassen; uitbuiters en arbeiders staan scherp tegenover elkaar, arbeiders en uitbuiters hebben geen of slechts uiterst onbelangrijke zaken van gemeenschappelijk belang; een gemeenschappelijk ‘eigen’ wil kunnen ze niet hebben. En als volgens de strengste, de meest radicale formele democratie arbeiders en bourgeoisie op juiste wijze getalsmatig in een parlement vertegenwoordigd zouden zijn, hoe zouden ze dan samen kunnen regeren? Wat zouden ze anders kunnen doen dan voortdurend ruziën en elkaars werk verlammen? Wanneer we spreken van het volk, dan bedoelen we de volksmassa’s, in tegenstelling tot de bezittende minderheid. Dit volk, het arme, werkende volk, de proletarische klasse moet zichzelf regeren. Het proletariaat is de massa, de meerderheid; zijn belang moet dus alles wat in de maatschappij gebeurt beheersen. Het moet niet overheersen in de zin dat voor ongeveer één procent ook de bourgeois belangen een beetje meetellen – dat is net zo onmogelijk als het idee van de reformisten dat vroeger het arbeidersbelang een beetje meetelde, terwijl in werkelijkheid het kapitaalbelang almachtig was. Het belang van de werkende massa moet alleen regeren. Van twee volledig aan elkaar tegenovergestelde politieke doelstellingen kan slechts één worden gevolgd. We hebben eerder ook wel eens kritiek uitgeoefend op het algemeen kiesrecht. Wij hebben gezegd, mensen zijn niet gelijk aan elkaar, daarom moeten hun stemmen niet aan elkaar gelijk zijn. Een mens die alleen van zijn kapitaal leeft, werkt niet, hij teert als een parasiet op het lichaam van de maatschappij. Een bloedzuiger moet niet evenveel als een arbeider te vertellen hebben, die door zijn arbeid de maatschappij in stand houdt. Deze reden was tot op zekere hoogte een ethische. Nu kunnen we beter zeggen dat het doel van onze politiek, het nu noodzakelijke werk van de socialistische opbouw van de maatschappij, zo volkomen tegengesteld is aan de belangen van de bourgeoisie, dat ze dit werk zo veel mogelijk wil belemmeren en ondermijnen. Wie zal bij de bouw van een woning mensen aannemen die alles zullen doen om te hinderen en te vernietigen? Wanneer eenmaal vast staat dat de werkende massa’s hun politieke macht willen gebruiken om het socialisme op te bouwen, dan moeten ze de bourgeoisie van medewerking uitsluiten; kapitaalbelangen krijgen geen inspraak. Dat is weliswaar geen formele democratie; maar in de praktijk een hogere, beter democratie, arbeidersdemocratie, die de vitale belangen van de massa vertegenwoordigt. Ze is hetzelfde wat Marx de dictatuur van het proletariaat noemde. Ze is wat vroeger communisme en nu bolsjewisme wordt genoemd. Ze is inmiddels op grote schaal in Rusland uitgevoerd, nadat de Commune van Parijs in 1871 het eerste begin had getoond. Men zou nu kunnen vragen hoe je bepaalde personen vanwege hun toebehoren tot de bourgeoisie praktisch van het kiesrecht kan uitsluiten – afgezien nog van het feit dat dit van buitenaf zal worden gezien als een onrechtvaardige daad van willekeur. Maar dan vergeet men dat de heerschappij van de proletarische massa’s voor de reorganisatie van de maatschappij helemaal niet de vorm van een parlementaire regering aan zal nemen. Dat was al duidelijk in de Commune van Parijs. Dit lichaam werd al snel verdeeld in een aantal werkcommissies, die de diverse administratieve gebieden beheerden: vervoer, arbeidsvoorziening, voedselvoorziening, militaire organisatie, onderwijs, enz. Dat kon niet alles van bovenaf gedaan worden: deze commissies moesten contact leggen met de zelf gevormde bestuurscomités van de afzonderlijke wijken; en als de Commune langer had bestaan, dan had men zeker de omweg hebben afgeschaft van het kiezen van een algemeen parlementair orgaan, en had men de centrale bestuurscommissies laten voortkomen uit de arbeidersorganisaties. Uit de traditionele vorm van het parlement, vormden zich vanzelf in het klein nieuwe organen van een proletarische regering. Op een soortgelijke wijze, maar een veel verder ontwikkelde vorm, is in Rusland ontwikkeld. De arbeidersraden in de stad, de boerenraden op het platteland en de elementen waaruit de regering van onderop wordt gebouwd; ze vormen de raden, die zorgen voor de verschillende besturen. Het gemeentebestuur wordt gekozen door arbeidersraden van de stad; en arbeidersraden van de fabrieken van een bepaalde bedrijfstak kiezen het bestuur van deze hele sector over het hele land. Een algemene Sovjet-Congres, dat zo nu en dan bijeenkomt, bepaalt het algemeen beleid; maar voor elke bepaalde tak van bedrijf: productie, voedsel, transport, gezondheidszorg, het onderwijs, komen speciale congressen bijeen, waar de plaatselijke Sovjets hun meest deskundige leden sturen om ervaringen te delen en te beslissen over gemeenschappelijke maatregelen. Dit beweeglijke apparaat heeft het Russische volk gevormd uit de praktische noodzaak om het sociale leven weer op te bouwen. Het vormt tevens het orgaan van de proletarische dictatuur, omdat de bourgeoisie er niet aan kan deelnemen. De bourgeoisie is niet kunstmatig door onthouding van het kiesrecht uitgesloten van de regering, ze heeft gewoon geen plaats in deze organisatie. Want dit bestuursapparaat, dat tegelijkertijd ook een regering is, is niet gebaseerd op personen, maar op de arbeid: wie niet zijn plaats in de arbeid inneemt, plaatst zich buiten de mogelijkheid om over het lot van het land mede te beslissen. De voormalig directeur of fabriekseigenaar die bereid is om verder samen te werken als technisch leider – onder controle van de arbeidersraad – kan op gelijke voet met de andere arbeiders in de fabriek meebepalen. De intellectuele beroepen, de artsen, de docenten, de kunstenaars vormen hun eigen raden, die meebepalen in de kwesties die voor hen van belang zijn. Al deze raden blijven altijd in nauw contact met de massa’s, omdat ze voortdurend opnieuw afgevaardigd moeten worden, en vervangen door anderen. Op deze manier worden gezorgd dat zich geen nieuwe bureaucratie vormt; en dit is mogelijk omdat tegelijkertijd door middel van intensieve activiteit van leren aan en leren van, de noodzakelijke vaardigheden geen monopolie van enkelen blijven. In het licht van dit werkelijke zelfbestuur van het volk, wordt pas duidelijk hoe weinig zelfs het meest democratische parlement een regering door het volk kan realiseren. Het bereikt slechts een regering door parlementariërs. Eens in de vier jaar of jaarlijks moeten ze het vertrouwen van het volk winnen; door mooie speeches, beloften en programma’s, winnen ze de stemmen, en dan zijn ze heersers. Onttrokken aan de directe invloed van de massa’s, beïnvloeden ze alleen elkaar, heersen ze tijdens de gehele duur van het mandaat, houden lange toespraken en passeren wetten. Maar toch alleen in schijn zijn ze almachtig: het hele bestuur is in handen van het ambtenarenapparaat, de bureaucratie die als bestuur over het volk regeert. Deze zogenaamde scheiding van de wetgevende en uitvoerende macht is in de democratische republieken van de wereld het middel om de massa’s te beheersen, en bij hen de indruk te wekken dat ze zelf heersen; dus het middel om de heerschappij van het kapitaal veilig te stellen. De praktijk in Frankrijk, Amerika, Zwitserland, toont aan dat overal, in weerwil van alle democratie, de massa’s worden beheerst en uitgebuit door het kapitaal. En in weerwil van het algemeen kiesrecht, zijn de massa’s machteloos en niet in staat daar verandering in te brengen. Ze worden geconfronteerd met een ingenieuze onderdrukkingsmachinerie, die gevormd wordt door parlement, parlementaire regering en het ambtenarenapparaat. Ze kunnen slechts op één plek, af en toe, tijdens de verkiezingen een beetje invloed uitoefenen: maar daarin kan hun wil slechts halverwege tot uitdrukking komen tijdens het gebrul van de verkiezingstoespraken en het geritsel van de programma’s. Maar als de gekozen parlementariërs proberen om aan de volkswil te voldoen, worden ze al snel verstrikt in het parlementaire vuil: partijdiscipline, achterkamertjespolitiek, intriges, ijdele spraakwatervallen; en de “parlementaire” regering van de partijleiders is al zo goed als onafhankelijk van de volkswil. En deze regering staat weer voor de helft machteloos tegen de vaste structuur van de staatsbureaucratie, de ambtenaren die tegenover de massa’s staan als een vreemde overheersing. Parlementaire heerschappij is het stokpaardje van de professionele politici, die door lange toespraken in de “kletstent” hun onmisbaarheid willen bewijzen. Ze gruwen van het bolsjewisme, want waar blijven zij dan? Als in plaats van lange toespraken praktisch gewerkt moet worden, zijn ze inderdaad overbodig. Marx en Engels verwezen naar de staat als de organisatie van het kapitaal voor het onderdrukt houden van de uitgebuite klasse. Ze hadden kunnen toevoegen dat de democratie daaraan niets verandert, en alleen dient om de massa’s de schijn in te prenten dat zij zelf de meesters zijn. Ze stelden daarom als eerste taak van de proletarische revolutie de vernietiging van de staat. Dit betekent dat deze machine die de massa domineert en die buiten haar bereik ligt, dit bestuurs- en parlementaire apparaat, moet worden weggevaagd. Dit vraagstuk vormt nu het belangrijkste twistpunt tussen de revolutionaire en de burgerlijke richting. Van haar hangt de directe toekomst af; want als de oude staatsmacht niet buiten werking wordt gesteld, kan ze onder latere omstandigheden opnieuw een hulpmiddel worden voor het onderdrukken van de nu opstandige massa’s en voor het herstel van de heerschappij van het kapitaal. Noten1. In die tijd was nog niet duidelijk dat de Sovjets in feite alle macht in handen hadden gelegd van een boven hen staande regering van Volkscommissarissen die selectief bedrijven nationaliseerde. Zo ontstond een staatskapitalisme dat door Lenin ten onrechte gezien werd als socialisme. Zie G.I.C., Marxisme en staatscommunisme ; Het afsterven van de staat (1932). Compiled by Vico, 5 October 2016 |
|