Home | Contact | Links | ||
|
De Derde Internationale en de Wereldrevolutie / Karl Horner [Anton Pannekoek], 1920[Dit artikel verscheen tijdens de strijd van het Duitse proletariaat tegen de Kapp-putsch, in maart 1920. Waarschijnlijk is de tekst dezelfde als die van het ‘langere artikel’ dat hij naar Moskou had gestuurd (Ein Brief des Genossen Pannekoek. – In: Kommunistische Arbeiter Zeitung, juli 1920); de Duitse editie is door Pannekoek bewerkt: Bron transcriptie: Arbeidersstemmen ; oorspronkelijk bron: De Derde Internationale en de Wereldrevolutie / K[arl]. Horner [Anton Pannekoek]. – In: De Nieuwe Tijd, 25e Jg. (1920), p. 161-169 (15 maart 1920, I-II) en p. 193-207 (III-V); transcriptie, aanpassingen aan hedendaags Nederlands, inleiding, tussentitels tussen vierkante haken en annotaties: F.C., 6 december 2018; hier gecorrigeerd en verder geannoteerd. I. [Het communisme in diverse landen]Toen met het uitbarsten van de wereldoorlog in 1914 de Tweede Internationale ineenstortte, werd in dit tijdschrift geschreven: “De nu aanbrekende periode in de arbeidersbeweging zal de periode van de massa’s en haar acties zijn. Uit de nieuwe kapitalistische wereld, die uit de oorlog zal ontstaan, met haar geweldiger ontwikkeling, haar fellere klassetegenstellingen, haar zwaardere druk op de massa’s moet deze strijd opkomen. Misschien zal eerst de bourgeoisie nog pochend zegepralen, zal het proletariaat machtelozer, het socialisme zwakker schijnen dan tevoren, evenals toen na 1871 de toen nieuwe methode uit klein begin hier en daar moest opgroeien; misschien ook zal dadelijk de nieuwe tijd spontaan en half onbewust, uit de oorlogsellende opkomen. Maar zeker zal het proletariaat opnieuw de strijd beginnen, anders, forser met nieuwer wetenschap en inzicht, in reusachtiger bewegingen het kapitalisme ondermijnend. Dan zal de nieuwe Internationale opkomen, vaster, dieper, geweldiger, socialistischer dan die, welke nu ineenstortte” (1). De oorlog duurde langer, dan toen gedacht werd; de oude sociaaldemocratie moest zich steeds dieper compromitteren; het verzet kwam op, sporadisch hier en daar, in enkelen – want veel sterker, dan men gedacht had, waren de ketenen, waarin ziel en geest van de proletarische massa’s gekneld waren. Geen nieuw en sterker kapitalisme kwam uit de oorlog tevoorschijn, waarin een nieuwe revolutionaire partij langs nieuwe wegen zou voortschrijden, maar een bankroet kapitalisme en de revolutie zelf. De daad ging, als altijd, aan de nieuwe theorie vooraf: de massa’s traden in actie, wierpen het meest uitgeputte imperialisme omver, en stichtten in Rusland de eerste arbeidersstaat. En nu constitueerde zich de nieuwe, de Derde Internationale: ongeveer een jaar geleden kwamen in Moskou de communistische afgevaardigden uit verschillende landen voor het stichtingscongres bijeen. Alleen de oostelijke, aan Rusland – grenzende landen namen er aan deel: de half bestendigde oorlogstoestand, de bolsjewiekenvrees van de regeringen en het ontbreken van communistische arbeidersbewegingen van betekenis maakten, dat West-Europa er niet of nauwelijks vertegenwoordigd was. Nu, een jaar later, is er ook een begin van beweging in deze landen opgekomen; eerste pogingen om tot samenhang en gemeenschappelijk overleg te komen, vonden reeds in Duitsland en Nederland plaats: de Derde Internationale, die eerst een verre Russische stichting leek, is in de centrale landen van het kapitalisme tot een levend feit geworden. Twee krachten zijn het, die de arbeiders hier naar het communisme drijven: het schitterende voorbeeld van de Russische Sovjetrepubliek, en de ineenstorting van het eigen kapitalisme. Beide werkten eerst langzaam: na de vrede vervulde eerst nieuwe hoop op betere tijden onder burgerlijk-democratische vormen de harten van de massa’s, terwijl de burgerlijke pers over Rusland slechts gruwelen, bankroet, chaos en hongersnood wist te melden. Maar bij de eis van de Entente-regeringen, dat de arbeiders als soldaten of voor transport van munitie zouden meehelpen, om de Russische arbeiders-republiek te vernietigen, ontwaakte de klassensolidariteit, brak hier en daar in verzet uit en gaf de stoot tot een eerste beweging (zoals in Engeland de Hands-off-Russia-movement). Naarmate dan de economische ineenstorting voelbaar werd, het bedrijf stagneerde, de duurte aan de volkeren ontbering en gebrek bracht en steeds groter en scherper conflicten over loon en werktijd deed uitbarsten, groeide ook de communistische gedachte. Tegelijkertijd bleek in Rusland steeds schitterender het succes van de nieuwe communistische orde in een opbloei, waartegen de groeiende chaos in het overige Europa onder burgerlijke heerschappij steeds schriller afstak; niet in de zin, dat daar dadelijk welvaart en overvloed heerste, maar wel in deze zin, dat de bevrijding van de arbeid, de nieuwe communistische orde een blijde geestdrift, een taaie volharding, een vurige zelfopoffering, een ontplooiing van kracht en energie, van toewijding en organisatietalent, in de massa’s heeft gewekt, die bij de slaven van het kapitalisme in het oude Europa natuurlijkerwijze geheel ontbreken, en zonder welke een nieuwe opbouw van de ontredderde wereld onmogelijk is. Dat is het, wat de arbeiders in alle landen met onweerstaanbare kracht naar Moskou, naar het communisme trekt. In Duitsland is deze ontwikkeling het verst gevorderd, al heeft zij geen gelijke tred gehouden met het voortschrijden van de economische chaos en de nood. Sedert de Spartakusbund na de Novemberrevolutie einde 1918 zich losmaakte van de Onafhankelijke s.d.-partij en zich met de groep “Internationale” tot een “Kommunistische Partei Deutschlands” verenigde (2), is het aantal leden tot over de 100.000 gestegen, ondanks, of ook door de nood en het geweld van boven. De Onafhankelijken zelf met hun 700.000 leden hebben zich op hun laatste partijdag voor enige hoofdpunten van het communistisch program, b.v. de dictatuur van het proletariaat, verklaard. Maar zij zitten vast aan oude sociaaldemocratische tradities, oude leuzen, oude leiders, waarvan zij zich nog niet kunnen vrij maken; aarzelend en onzelfstandig laten zij zich soms meeslepen in acties dan weer terughouden; verwacht wordt een splitsing, waarbij de linker vleugel zich bij de k.p.d. zal voegen. In het uitgehongerde Wenen is een sterke communistische stroming, die echter door de kleinheid en afhankelijkheid van het landje niet zelfstandig kan optreden. De scheiding tussen communisten en sociaaldemocraten, die in deze landen al lang een feit is, is in Frankrijk, Zwitserland, Italië, België bezig te geschieden. Kleine communistische groepen hebben zich in en buiten de oude s.d.-partij gevormd; een uiterste linkervleugel wil zich afscheiden en dringt daarop aan bij een grotere, communistisch gezinde linkervleugel; deze wil echter trachten de nog meer aarzelende middengroepen, die sterk naar Moskou overhellen, mee te trekken en hoopt zo, de gehele partij, onder afsplitsing van de gecompromitteerde sociaal-patriotten, bij de Derde Internationale te krijgen. Dit is het algemene beeld, dat in verschillende landen niet even ver ontwikkeld is. In België hebben zich de eerste communistische groepen nog nauwelijks geconstitueerd. In Italië, het zwakste en meest geteisterde van de overwinnende landen, heeft zich de gehele s.d.-partij bij Moskou aangesloten, en de sociaaldemocratische minderheid schikt zich daarin; een sterke revolutionaire geest bezielt de massa’s en ook de vakbeweging sloot zich bij Moskou aan. Terwijl socialistische, syndicalistische en communistische denkbeelden vaak tot een onklaar mengsel in de hoofden verenigd zijn, groeit een vurige activiteit; arbeidersraden vormen zich, die zich als sovjets trachten te constitueren in voortdurende schermutseling met regeringsorganen en bourgeoisie. In Frankrijk zijn communistische groepen zowel uit de s.d.-partij (Loriot (3)) als uit de syndicalistische vakbeweging (Monatte (4)) opgegroeid; op het pas gehouden congres van de s.d.-partij in Straatsburg verklaarde de meerderheid zich met Longuet (5) voor de “reconstructie”, het halfslachtige standpunt van de Duitse Onafhankelijken (de 2½de Internationale d.w.z. tussen de 2e en 3e hangend en schommelend), terwijl een sterke minderheid voor de 3e stemde; deze zal nu wel een zelfstandige communistische partij stichten. In Engeland bestond voor de oorlog geen sociaaldemocratie van betekenis, tenminste niet als partij in het parlement – de “Arbeiderspartij” was een vertegenwoordiging van de vakbeweging in het burgerlijke parlement, met zeer vage enigszins socialistisch getinte radicale opvattingen, maar die zich tenslotte bij de 2de Internationale aansloot. Het verzet van de arbeiders onder de oorlog tegen de druk van boven en de oorlogsellende, en naderhand de oppositie tegen de anti-Russische regeringspolitiek, waren de kiemen van een communistische beweging, die nog in tal van groepen verdeeld is. De b.s.p. (British Socialist Party) (6), waarin vroeger Hyndman (7) een radicale marxistische propaganda voerde, heeft, na zich van deze oude tot jingo (8) geworden leider gescheiden te hebben, eerst de oorlog krachtig bestreden en naderhand het communistisch program aangenomen. Hetzelfde is het geval met enige groepen van de i.l.p. (Independent Labour Party) (9), waarin de anticommunistische, anti-imperialistische elementen als Ramsay Macdonald (10) de 2½de Internationale vertegenwoordigen. Gedurende de oorlog zijn als strijdorganen van de arbeiders in de fabrieken, toen de vakverenigingsleidingen tot agenten van de regeringspolitiek waren geworden, de “shop committees” (fabrieksraden) met hun “shop stewards” (werkplaatsvertegenwoordigers) gevormd, die de stakingen leidden. Na de oorlog zijn zij wel verzwakt, maar als nieuwe strijdbare organisatievorm, die in elke periode van strijd weer krachtig zal opleven, zijn zij de kiem van een toekomstig Sovjetsysteem; zij hebben zich centraal verenigd en waren ook in Amsterdam (11) vertegenwoordigd. Uit de strijd tegen de interventie in Rusland is de “Workers’ Socialist Federation” (12) opgekomen, die in “The Workers’ Dreadnought” (13) onder leiding van Sylvia Pankhurst (14) de meest principiële propaganda voor het communisme en de scherpste strijd tegen de regering, de sociaal-patriotten en de halfslachtige middengroepen voert. Daarnaast zijn nog kleinere lokale groepen (zo b.v. de federatie van Zuid-Wales, waar de arbeiders door principiële cursusarbeid goed marxistisch geschoold zijn); pogingen tot samensmelting tot één communistische partij zijn reeds gedaan en worden nog voortgezet. In Amerika zijn uit de sociaaldemocratische partij twee communistische partijen (de Communist Party, de talrijkste, waartoe de Slavische groepen behoren, met Louis Fraina (15) als bekendste vertegenwoordiger, en de Communist Labor Party, met, naar men zegt, vele minder principiële elementen) afgescheiden of uitgeworpen, die zich ook wel spoedig verenigen zullen; de barbaarse vervolging door de regering heeft de kracht van de beweging niet kunnen breken, maar omgekeerd het overschot van de oude sociaaldemocratie tot scherp verzet gedreven. Ook het grote vakverbond van de ongeschoolde massa’s, de i.w.w. (16) heeft zich bij Moskou aangesloten, hoewel de overgeleverde denkbeelden van deze radicale propagandisten van een revolutionaire industriële vakbeweging heel wat met het communisme verschillen – hetzelfde geldt, op het gebied van politieke actie, voor de oude s.d. Labor Party, die door De Leon (17) gesticht was. Daar de i.w.w. zich over alle Engelssprekende landen uitgebreid had, en b.v. in Zuid-Afrika en Australië de felle strijd van het meest onderdrukte proletariaat tegen het imperialisme vertegenwoordigde, komen in al deze landen communistische groepen op. Het proletariaat van de gehele wereld zet zich in beweging naar het communisme; maar niet in één gesloten front. Een kleine groep, of meerdere gescheiden groepen uit verschillend milieu gekomen, van helderste, actiefste, revolutionairste communisten gaan aan de spits; hen volgen in lange file steeds bredere groepen, de eersten beslist, maar niet zo helder, daarachter grotere massa’s, onzeker, aarzelend, nog teruggehouden door oude leuzen, zich eerst langzaam uit de massa van de nog slapenden, vermoeiden of nog onverschilligen losmakend. De weg is zwaar en moeilijk, en niet kort; de macht van het kapitaal is nog reusachtig. Verschillen van inzicht treden onder de vooraanstaanden op; moeilijke vraagstukken van tactiek brengen strijd in de opgroeiende beweging. II. [Verschillen tussen de Russische en de Duitse revoluties]De vraagstukken en hun oplossingen, program en tactiek worden steeds door de ervaring, door de ondervonden werkelijkheid van de wereld bepaald. De opvattingen van de communisten omtrent doel en weg zijn opgegroeid in de eerste plaats uit de Russische revolutie; in de tweede plaats uit de ervaringen van anderhalf jaar Duitse revolutie. De Russische revolutie heeft in een korte snelle ontwikkeling tot de politieke heerschappij van het proletariaat geleid; zo wonderbaarlijk snel inderdaad, dat het ons Westerlingen toen reeds ongelooflijk voorkwam – wij herinneren er aan, dat wij in onze opstellen over de Russische revolutie in dit tijdschrift in 1917 na de reactionaire terugslag in juli meenden, dat de revolutie voor lange tijd teruggeworpen was – en nu achteraf, nu de moeilijkheden in West-Europa reusachtig tastbaar vóór ons liggen, nog veel wonderbaarlijker moet schijnen. De oorzaken voor die snelle zege zijn reeds dikwijls uiteengezet – wij komen erop terug. Maar het gevolg moest noodzakelijk dit zijn, dat men de moeilijkheden in de overige wereld onwillekeurig onderschatte. De Russische revolutie heeft de grote eenvoudige principes van de nieuwe wereld in stralende zuivere kracht, voor de ogen van het gehele wereldproletariaat opgesteld: de dictatuur van het proletariaat, het Sovjetsysteem als de nieuwe democratie, de nieuwe organisatie van industrie, landbouw en onderwijs. Zij gaf in vele opzichten een zo eenvoudig, overzichtelijk, klaar, haast idyllisch beeld van doel en inhoud van een proletarische revolutie, dat niets eenvoudiger scheen, dan dit voorbeeld na te volgen. Dat dit toch niet zo eenvoudig was, bleek in de Duitse revolutie; de krachten en omstandigheden, die hierbij in het spel kwamen, gelden grotendeels ook voor West-Europa. Toen het Duitse imperialisme in november 1918 ineenstortte, was de arbeidersklasse geheel onvoorbereid voor een proletarische heerschappij. Versuft door de lange druk en de vierjarige hel, waar zij doorheen was gegaan, bevangen in sociaaldemocratische tradities kon zij niet in de weinige weken van regeringloosheid een helder begrip van haar taak krijgen; en de krachtige, maar korte communistische propaganda kon dit gemis niet verhelpen. Veel meer dan het proletariaat had de bourgeoisie uit het Russische voorbeeld geleerd. Zij tooide zich met rood om de arbeiders in slaap te wiegen, en begon ondertussen de organen van haar macht weer op te bouwen. De arbeidersraden deden afstand van hun macht ten behoeve van de sociaaldemocratische partijleiders en het democratisch parlement. De nog als soldaten gewapende arbeiders ontwapenden niet de bourgeoisie, maar zichzelf; en terwijl de nieuwgevormde witte garden het verzet van de actiefste proletariërs op gruwelijke wijze onderdrukten, werd de bourgeoisie door middel van de burgerwachten stevig gewapend. Daarna werden aan het weerloos gemaakte proletariaat met hulp van de vakverenigingsleiders alle aanwinsten van de revolutie (verkorte arbeidstijd!) geleidelijk ontroofd. Zo werd de weg naar een communistische opbouw met haast onoverkomelijke hindernissen versperd, terwijl de kapitalistische maatschappij steeds dieper in chaos en vernietiging verzinkt. Ongetwijfeld mag men niet ineens deze Duitse ervaring generaliseren; de ontwikkeling zal in andere landen, in Engeland, Frankrijk, Italië, weer langs andere lijnen gaan. Maar evengoed als uit de Russische revolutie enige algemene gevolgtrekkingen voor de wereldrevolutie te maken waren, evenzeer toont de Duitse enige verdere karaktertrekken, die van algemene betekenis voor de wereldrevolutie zijn. Ook ontstaan uit wat daar gebeurde, bepaalde onbewuste gevoelens en tendensen; zoals uit het succes van de Russische revolutie optimistische hoop op snelle overwinningen opgroeide, zo brengt de teruggang van de Duitse scepticisme en aarzeling. Dit werkt ook terug op de tactiek. Bij een snelle ontwikkeling van de revolutie worden opkomende tactische verschillen van opvatting snel door de praktijk overwonnen. Intensieve principiële propaganda voor de radicaalste denkbeelden brengt verheldering, de massa’s stromen toe en worden meegesleept en de praktijk van de activiteit revolutioneert de opvattingen. Wanneer daarentegen een tijd van stilstand intreedt, als de massa’s in doffe berusting alles over zich heen laten gaan, als de revolutionaire partij nog onbeduidend is, of wel vergeefs strijdt en telkens nederlagen lijdt dan verzwakt het geloof in de meeslepende kracht van de revolutionaire principes, dan moet tactiek, verstandig overwogen tactiek helpen. Dan ziet men in hoofdzaak twee richtingen tegenover elkaar ontstaan, die in alle landen ondanks lokale wijzigingen, te herkennen zijn. De ene zoekt de scherpe scheiding, de ander de massale vereniging. De ene tracht de nieuwe principes zo klaar en scherp mogelijk te formuleren tegenover de oude overgeleverde denkbeelden, om op die wijze de hoofden te verhelderen en te revolutioneren. De ander wil omgekeerd niet door felle tegenstelling afstoten, maar door het verbindende te zoeken, de massa’s ook van de nog niet geheel overtuigden winnen en mee krijgen. Nu de revolutie in het kapitalistische Europa door sterke tegenstand opgehouden wordt en stagneert, terwijl tegelijk het succes van de Russische Sovjetrepubliek de regeringen tot onderhandelen dwingt, de stroom van laster dempt en op de onontwikkelde massa’s een geweldige indruk maakt, nu is de kans op toetreding van brede arbeidersmassa’s tot de Derde Internationale zeer groot. Maar daardoor zal zonder twijfel ook het opportunisme een sterke macht in de Derde Internationale worden. Het wezen van het opportunisme in de Tweede Internationale bestond in het streven, het socialistische doel te willen bereiken met behulp van de grote massa van de niet-socialistische arbeiders. Dit leidde tot verwatering van de gehele tactiek en ten slotte tot de ineenstorting. Maar ligt de kwestie bij het communisme niet anders? De wereldrevolutie kan niet wachten, totdat de meerderheid van de arbeiders door onze propaganda tot overtuigde communisten zijn geworden. Het kapitalisme is bezig ineen te storten; de massa’s zullen moeten ingrijpen, reeds spoedig, om zichzelf en de wereld te redden. Wat kan dan een kleine nog zo principieel zuivere sekte, als een massapartij nodig is? Hierbij is echter te bedenken, dat ook een communistische massapartij de revolutie niet kan maken. Revolutionaire bewegingen kunnen geen partij-acties zijn, geen daden, die door de partijbesturen en leidingen besloten en uitgevoerd worden – dat hebben de laatste tien jaren van de oude beweging genoegzaam geleerd! Massabewegingen komen uit het diepste voelen van de massa’s zelf op; door de partij opgeroepen daden (demonstraties) kunnen soms (vaak ook niet) een stoot geven, maar de bepalende krachten zijn psychische factoren, die meestal onberekenbaar zijn. Revoluties worden niet door revolutionaire partijen gemaakt, maar breken spontaan uit de volksmassa’s uit. Wat de partij kan en moet doen, is van tevoren zoveel helderheid verbreiden, dat overal in de massa’s elementen zijn, die weten wat zij willen en wat gedaan moet worden; de taak van de partij in de revolutie is: de leuzen en programma’s opstellen, die de spontaan handelende massa als juist erkent en waarin zij haar eigen doeleinden uitgedrukt vindt; dus met andere woorden de geestelijke en organisatorische leiding nemen. Heeft men nu tevoren grote aanhang trachtte te winnen door het eigen principe te verslappen en aan te passen, dan weten onklare elementen invloed te krijgen, zonder dat de massa hun ontoereikendheid doorziet, en dan is er alle kans, dat de beweging in het zand van halfslachtige maatregelen verloopt. Zoekt men daarentegen tevoren door scherpe strijd tegen alle halfslachtigheid voor heldere inzichten en klare leuzen te werken, dan oefent dit zijn invloed zelfs op die velen uit, die vooreerst niet meegaan; en als later de actie komt, blijkt hoe het nieuwe principe ook in hen werkt en hoe er naar geluisterd wordt in veel ruimer kring, dan het eerst scheen. De tactiek van het communistisch opportunisme bestaat voornamelijk in een vasthouden aan of een terugval tot de belangrijkste tactische strijdmethoden van de Tweede Internationale: het parlementarisme en de vakbeweging. De Russische revolutie had het parlementarisme vervangen door het Sovjetsysteem, en de vakbeweging – die daar nog jong en revolutionair was en niet bureaucratisch – op de bedrijfsorganisatie opgebouwd. In de Duitse revolutie werd getracht, dit voorbeeld te volgen: de verkiezingen van de Nationale vergadering werden geboycot; en uit de velen, die de bureaucratisch geregeerde vakverenigingen uitgelopen waren of uitliepen, werd een nieuwe vorm van vakbond, de Union, gesticht. Maar toen de revolutie terugliep, veranderden de denkbeelden. In onze vroegere artikelen over de Duitse verschillen is reeds uiteengezet, hoe de leiding van de k.p.d. een opportunistische tactiek insloeg, die neerkwam op een erkenning van het parlementarisme als nuttige strijdmethode en een partijkiezen voor de oude vakverenigingen tegen de Unionen. Het argument is daarbij vooral, dat men de voeling met de massa’s niet moet verliezen. De massa’s, die anders voor de op allerlei wijzen belemmerde communistische propaganda niet te bereiken zijn, zijn nog gewend aan de verkiezingscampagnes; hier bereikt men hun oor, en ook door redevoeringen in de parlementen kan men tot hen spreken. De massa’s vindt men in de oude vakverenigingen – 7 à 8 miljoen leden hebben deze nu – dus wie daar nu uitgaat, berooft zichzelf van invloed op hen. Dezelfde opvatting treedt tevoorschijn in de aarzeling van de b.s.p. in Engeland om zich los te maken van de oude “Labour Party”; ook zij zeggen, dat zij niet het contact met de massa van de vakverenigingsleden willen verliezen. Scherp zijn deze argumenten geformuleerd door Radek (18), die van uit zijn Berlijnse gevangenis als de geestelijke leider van de tactiek van de Duitse “Centrale” werkte. In zijn onlangs verschenen brochure over “de ontwikkeling van de wereldrevolutie en de taak van de communistische partij”, een programschrift van het communistisch opportunisme, zet hij uiteen, hoe in alle landen van West Europa de revolutie een proces van lange duur zal zijn, waarin het communisme alle middelen van propaganda onder de massa moet gebruiken, waarin parlementarisme en vakaktie de hoofdwapenen van het proletariaat zullen blijven, met daarnaast als nieuw concreet hervormingsdoel : de strijd voor de bedrijfscontrole. Het communistisch opportunisme maakt de beide grote strijdmethoden van de Tweede Internationale, het parlementarisme en de vakverenigingen, tot middelpunt van zijn tactiek (*). In hoeverre dit al of niet juist is, zal uit een nader onderzoek van de voorwaarden, de grondslagen, en de moeilijkheden van de proletarische revolutie moeten blijken. III. [De West-Europese revolutie, parlementarisme en vakbeweging]Herhaaldelijk is reeds uitgesproken, ook in manifesten uit Moskou, dat in West-Europa de revolutie zoveel langer zal duren, omdat de bourgeoisie er zoveel machtiger is dan ze in Rusland was. Waarin bestaat die grotere macht? Dat ze talrijker is? Het proletariaat is naar verhouding nog veel talrijker. Dat zij het economisch leven beheerst? In Midden-Europa is dit bankroet. In haar beschikking over de geweldmiddelen van de staat? Zeker, maar in November 1918 vielen deze in Duitsland, Oostenrijk enz. machteloos uit haar handen, toen de volksmassa’s, de arbeiders en soldaten opstonden. Toch heeft zij daarna deze machtsmiddelen weer kunnen opbouwen; dit bewijst, dat er een andere, dieper verborgen macht aanwezig was, die nog onaangetast bleef. Die verborgen macht is de geestelijke macht van de bourgeoisie over het proletariaat. De proletarische massa’s werden nog geheel beheerst door de burgerlijke denkwijze, en daardoor werd na de ineenstorting de burgerlijke heerschappij weer door hun eigen handen opgericht. Dit feit plaatst ons recht voor het grote probleem van de revolutie in West-Europa. In de landen met een oude burgerlijke productiewijze en een hoog ontwikkelde burgerlijke cultuur van vele eeuwen hebben deze geheel en al hun stempel op het denken en voelen van de volksmassa’s gedrukt. Daardoor is het geestelijk en innerlijk karakter van de volksmassa’s hier geheel anders dan in de Oostelijke landen, die zulk een cultuur niet gekend hebben. Dit geldt niet enkel voor Engeland, Frankrijk, Nederland (Amerika natuurlijk eveneens) waarin het burgerlijk geestesleven in een ontwikkeling van vele eeuwen in een krachtige nationale cultuur kon opgroeien, en in de 19de eeuw door het kapitalisme stevig en intensief tot in de verste uithoeken van het volk georganiseerd werd. Dit geldt ook voor Centraal-Europa, Duitsland, Oostenrijk, Italië, hoewel daar het kapitalisme eerst laat en kort opbloeide, terwijl de massa’s hun kleinburgerlijke en kleinboerse tradities bewaarden. Want ook deze tradities wortelden in een oude burgerlijke productie en cultuur uit de 16de eeuw. Daarentegen heersten in Oost-Europa, in Rusland, Polen, Hongarije, ook in het Oosten van Duitsland tot in de vorige eeuw primitief-agrarische toestanden met grootgrondbezit, lijfeigenschap, dorpscommunisme, zonder dat een krachtige bourgeoisie het gehele maatschappelijke leven en denken kon richten. Zo stonden daar de massa’s eenvoudiger, opener, als wit papier ontvankelijker tegenover het nieuwe communisme. Of zoals een Engels gedelegeerde het in Amsterdam uitdrukte: de Russische massa’s waren zeker onwetender dan de Engelse, maar de Engelse zijn zo volgepropt met vooroordelen dat de strijd onder hen veel moeilijker is. Deze “vooroordelen” zijn een ander woord voor de burgerlijke ideologie, die de massa’s in deze landen van oude kapitalistische cultuur beheerst. De inhoud van deze denkwijze is zo veelzijdig en ingewikkeld dat zij moeilijk in een paar zinnen samen te vatten is. Haar eerste karakter is een sterk individualisme, op vroegere arbeidsvormen gegrond, dat slechts moeilijk en langzaam het noodzakelijke proletarische gemeenschapsgevoel en de discipline laat opkomen. De blik is beperkt tot eigen arbeid en werkplaats en ziet niet het maatschappelijk geheel; het algemene, verder afliggende, de “politiek” is een vak van afzonderlijke vaklieden, een specialiteit van de ontwikkelde mannen uit de heersende klassen, die dit vak monopoliseerden. Door literatuur en kunst is de burgerlijke cultuur als “nationale”‘ cultuur in de massa’s ingeplant en bewerkt een nationaal saamhorigheidsgevoel – veel dieper in het onbewuste wortelend dan naar uiterlijke onverschilligheid of uiterlijk internationalisme schijnt – die tot solidariteit met de bourgeoisie kan leiden en een werkelijk internationaal handelen verhindert. Overeenkomstig het karakter van de burgerlijke productie denken de massa’s hier nog veelal, zodra ze iets buiten de onmiddellijke tastbare belangen komen, in ideologieën in plaats van in realiteiten en laten zich door in de historie wortelende ideologische verschillen in groepen verdelen, die hen geheel tot achterhoede van de bourgeoisie maken.’ Een talrijke klasse van intellectuelen leeft geheel in deze burgerlijke cultuur; zij zijn ervan vervuld, verzorgen haar, bouwen haar op, brengen haar over aan de massa’s, zijn hun geestelijke leiders in alle onderlinge sekten en klassenstrijd – geestelijken onderwijzers van alle graden, krantenschrijvers, literatoren, politici – en door hen heerst het kapitaal. In theoretisch opzicht is door de sociaaldemocratie veel gedaan ter bestrijding van deze burgerlijke invloeden; maar slechts tot op zekere hoogte. Want het belangrijkste: de geestelijke afhankelijkheid van politieke en intellectuele leiders, het overlaten van de grote belangrijke algemeen-maatschappelijke acties aan deze specialiteiten, in plaats van ze zelf, als eigen taak van de massa’s ter hand te nemen, bleef daarbij bestaan. Hoezeer deze afhankelijkheid, indertijd opgebouwd als strijd tegen de bourgeoisie, inderdaad macht van de bourgeoisie over het proletariaat betekent, bleek in 1914 en 1918, toen de aanhankelijkheid van de massa’s aan de sociaaldemocratie hen tot willoze werktuigen van het imperialisme en de reactie maakte. De zogenaamd onverschillige massa’s van de bevolking zijn niet een passieve menigte, die de daden van de actieve groepen over zich heen laten gaan zonder er zich mee te bemoeien. Dat kan in primitief-agrarische streken gebeuren; maar het kapitalisme heeft de verste lagen van de bevolking in zijn kring getrokken, economisch en geestelijk; en wat niet vóór de revolutie is, kan elk ogenblik als volgelingen van christelijke en andere leiders als macht vóór het kapitalisme optreden. Dit maakt een revolutie door een bewuste vooraanstaande minderheid – zoals in vroegere burgerlijke omwentelingen – tegenwoordig onmogelijk, en vormt in tijden van tegenslag de kracht voor felle en wrede reactie. Het kan niet verhinderen, dat het communisme steeds meer veld wint; en het kan ook niet verhinderen, dat, wanneer de crisis van het kapitalisme ten slotte de grote massa’s van de bevolking tot de felste ontevredenheid of tot wanhoop brengt, in hen een eenheid van opstandig willen oplaait, die het heersende regeringssysteem ineen doet storten – zoals in maart 1917 in Rusland, in november 1918 in Duitsland. Maar dan is nog de zege niet behaald: dan treedt deze burgerlijke ideologie van de massa’s als de oorzaak op, waardoor alles, wat gewonnen werd, weer uit hun handen kan glippen. Duitsland in 1918 zal niet het enige voorbeeld blijven (**) maar het Duitse voorbeeld stelt ons concreet de elementen en oorzaken van deze contrarevolutie voor ogen. Het ontzag voor burgerlijke leuzen – de democratie, gelijk recht voor alle mensen; geloof in of gemis aan zelfvertrouwen tegenover de stroom van lasterberichten over Rusland, waardoor zij aarzelen het communisme te volgen; gemis aan zelfstandigheid en aan vertrouwen in eigen kracht; en bovenal vertrouwen in de partij, de leiders, de organisaties, die in de vroegere jaren de belichaming van hun strijd, hun inspanning, hun streven naar een betere wereld, hun idealisme waren geweest. Dat maakt de revolutie tot zulk een lang en bezwaarlijk proces, dat elke vorm en fase van strijd, die in zijn wezen niet tot het uiterste radicalisme gaat – en hoe kan dat in de periode van voorbereiding en opkomst? – later tot een rem wordt. Hoe dikwijls kwam het al niet voor, dat vooraanstaande leiders in een bepaald tijdperk, die met kracht en felheid met het proletariaat samen strijden, maar daarbij vaak in de eenzijdige beperktheid van die strijd vastgroeien, naderhand door hun aanzien bij de arbeiders deze van nieuwe strijdvormen terughouden en tot hindernissen in de ontwikkeling worden! Organisaties, die door de behoeften van de strijd krachtig opgebouwd worden, worden machtsmiddelen in handen van leiders die ze gebruiken tegen de massa’s. De materiële macht van bourgeoisie en staat waren in november 1918 ineengestort; de zelfgeschapen macht van de S.D.-Partij en van de ‘vakbeweging was bijna onaangetast en spande het proletariaat weer in het juk van het kapitalisme. Het parlementarisme is de typische vorm van een strijd door middel van leiders, waarin de massa’s een ondergeschikte rol spelen. Het gaat hier niet om de vraag waarom het parlementarisme als regeringsvorm niet tot een zelfbestuur door volksmassa’s kan leiden, en waarom wij er het Sovjetsysteem tegenover stellen. Wij spreken hier over het parlementarisme als strijdmethode van het proletariaat. Door zijn praktijk wórden de arbeiders gewend anderen voor zich de actie te laten voeren; het wekt de illusie, dat anderen voor hen de strijd kunnen voeren. Gedurende een bepaalde tijd is het nodig; als de arbeiders nog niet in staat zijn en er zelfs nog niet over kunnen denken om zelf de organen voor beheer van de maatschappij te scheppen, maakt als ze pas beginnen zich geestelijk te oriënteren en het kapitalisme te begrijpen, als de s.d.-partij door scherpe kritiek het regerend systeem moet ontmaskeren en door het eisen van hervormingen de massa’s moet aantrekken, dan moeten hare woordvoerders in de parlementen zelf indringen en in verkiezingen, de politieke partijstrijd voeren. Wanneer echter de massa’s zelf in actie getreden zijn en daarbij tegelijk beginnen hun eigen organen, hun sovjets, op te bouwen, wanneer dus de revolutie begonnen is, dan wordt de noodzakelijkheid van het parlementaire werk steeds geringer naast het grote nadeel, dat het de arbeiders van eigen actie afhoudt. De arbeiders worden en handelen niet revolutionair, omdat zij er toe aangespoord worden, maar uit bittere noodzaak, als zij geen andere weg ter redding meer zien. Revolutionair handelen betekent de opbouw van de grote vraagstukken van de maatschappij zelf ter hand nemen, daarover nadenken, moeilijke beslissingen nemen, anderen meeslepen, tot daden, overgaan – en zij kunnen niet opgelost worden door knappe leiders, maar alleen als eerst de communistische voorhoede en dan de massa, zelf ze ter hand neemt, zoekt, propageert, worstelt, probeert, waagt, doorzet, zelf verantwoordelijk is en dit weet. Maar dat is alles zwaar, en moeilijk; en zolang de arbeidersklasse een gemakkelijker weg meent te zien, wanneer haar gezegd wordt, dat anderen dat wel voor haar zullen doen, – de propaganda voeren van een hoge tribune, de beslissingen nemen, de signalen geven voor de actie, de wetgevende maatregelen vaststellen – wanneer zij niet door een ijzeren moeten gedwongen wordt, zal zij door een natuurlijke traagheid aarzelen en in oude denkgewoonten en tradities bevangen passief blijven. Het grote, het werkelijk communistische van de Russische revolutie, ligt vooral in de opwekking van de eigen activiteit van de massa’s, in het doen ontvlammen van hun eigen psychische en fysieke energie, waardoor zij zelf de nieuwe maatschappij vormen en dragen. Deze zelfbevrijding van de massa’s is niet eens compleet, zij gaat in stappen; en de afwijzing van het parlementarisme is een van deze stappen. Dat de communistische partij in Duitsland in december 1918 besloot tot de boycot van de verkiezingen, was niet een dwaze, illusie over een gemakkelijke overwinning, maar de drang, om zich uit geestelijke afhankelijkheid los te maken, nu men een weg tot eigen opbouwende werkzaamheid door middel van de raden vóór zich zag. Dit nieuwe antiparlementarisme, dat zich onder de communisten in allerlei landen vertoont, heeft dus niets – zoals hun wel naar het hoofd gegooid wordt – met het syndicalisme of anarchisme gemeen, maar staat onmiddellijk in verband met het sovjetbeginsel. Zoals het parlementarisme de geestelijke, zo vertegenwoordigt de vakbeweging de stoffelijke macht van de leiders over de massa’s. De grote vakbonden zijn tot lichamen geworden, die enigszins het karakter van staatsorganismen vertonen: de bestuurders zijn van dienaren tot meesters geworden, die een kaste vormen, welke zich met de organisatie vereenzelvigt, die over alle machtsmiddelen van het geheel gebieden (de financiën, de pers), terwijl elke opstandige wil van de leden zich aan het apparaat van reglementen en bureaucratische hiërarchie breekt, voor hij zich tegenover de leiders kan doorzetten. Slechts met grote volhardende krachtsinspanning kan een oppositionele stroming in de massa’s op de duur tot een matig succes leiden; dit beperkt zich gewoonlijk tot persoonsveranderingen, waarbij het systeem ongewijzigd blijft. Hoe dikwijls kwam het in de afgelopen jaren in Engeland, in Duitsland, in Amerika niet voor, dat de leden in openlijk oproer losbarstten en hun gang gingen, tegen de leiding of de besluiten van de bond in! Dat dit zo als iets gewoons gezegd wordt, drukt al uit, dat de leden niet gebieden over de vakbond, dat deze bond niet hun collectiviteit is, maar als het ware een vreemde, boven hen staande, hoewel tegelijk toch uit henzelf ontspruitende macht, dus iets analoogs met de staat. Is het oproer geluwd, dan komt de oude heerschappij weer op oude manier tot zijn recht; ondanks de machteloze verbittering en haat onder de massa’s weet zij zich te handhaven, steunende op de vele onverschilliger, en vooral ook omdat allen de innerlijke noodzakelijkheid van de vakbond voelen, als enigste middel voor de arbeiders om tegenover het kapitaal in sterke onderlinge samenhang kracht te vinden. De bureaucratische leiders komen niet alleen daarin met het beambtendom, dat de staatsmacht beheerst, overeen, dat zij de massa’s beheersen voor het kapitaal, ten dienste van het kapitaal, dat door hen de arbeiders onderworpen houdt; maar ook daarin, dat hun “politiek” steeds meer neerkomt op het paaien van de massa, door demagogische frasen, ten gunste van hun overeenkomsten met het kapitaal. Grof en ruw in Duitsland, waar zij met list en geweld aan de arbeiders overal weer het stukwerk en de verlengde arbeidstijd opgedrongen hebben; sluwer in Engeland, waar zij – evenals de regering – in schijn zich onwillig laten schuiven door de arbeiders, wier wensen zij inderdaad saboteren. Deze contrarevolutionaire macht kan niet vernietigd of verzwakt worden door een wisseling van personen; het is de organisatievorm zelf, die de massa’s vrijwel machteloos maakt, die hen verhindert, de vakbonden tot orgaan van hun wil te maken. De revolutie kan alleen overwinnen, door deze organisaties zelf te vernietigen, d.w.z. haar organisatievorm zo volkomen te wijzigen, dat zij iets geheel anders wordt. Het Sovjetsysteem zal niet slechts de nieuwe, politieke organen van het proletariaat tegenover het burgerlijk parlement vormen, maar ook de nieuwe grondslag voor de vakverenigingen. Een enkele trek daarvan trad reeds in de syndicalistische en vooral in de industriële vakorganisatie tevoorschijn, in zoverre daar het bureaucratisch apparaat klein gehouden en alle kracht in de activiteit van de massa’s gezocht werd. Directer en bewuster nog geschiedde dit in de Shop-Stewards-beweging in Engeland, die in de praktijk geschapen organen van de massa’s tegenover de vakbureaucratie (19) waren; nog bewuster, maar zwak door de nederlaag van de revolutie, in de Duitse Unionen. Elke beweging van dien aard, die de innerlijke hechtheid van de gecentraliseerde vakbonden verzwakt, ruimt een hindernis voor de revolutie uit de weg. Waar communisten omgekeerd, voor ogenblikkelijk succes, deze organisatievorm versterken, versterken zij de hindernissen, die hen later het meest zullen belemmeren. Zolang het kapitalisme nog krachtig overeind staat, kunnen deze nieuwe vormingen slechts een beperkte omvang krijgen, tenzij onder zeer bijzondere verhoudingen (zoals in Amerika de talrijkheid van de ongeschoolde arbeiders buiten de vakbonden de i.w.w. tot bloei bracht), en blijven de grote vakbonden als reactionaire macht zo goed als onaangetast. Eerst in de revolutie, die de massa’s in actie brengt, worden zij ondermijnd en in hun karakter geheel gewijzigd. IV. [Economische ineenstorting en contrarevolutie in Duitsland]De voorstelling dat in West-Europa het revolutionaire tijdperk te vergelijken is met een geregelde belegering van de kapitalistische veste door een proletariaat, dat, onder nu en dan vergeefse stormlopen, de oude methoden van strijd (verkiezingen en vakbeweging) gebruikt tot de vijand, uitgeput, zich moet overgeven, terwijl tegelijk in de bedrijven de controle door de arbeiders voet voor voet gewonnen wordt, is een neo-reformistische voorstelling, die naar uit het voorgaande blijkt, niet met de omstandigheden van de oude kapitalistische landen overeenstemt. Revoluties, veroveringen van de macht door het proletariaat, zullen plaats vinden, maar, door de opgenoemde oorzaken, weer geheel of gedeeltelijk verloren gaan; het kapitaal zal telkens weer aan macht winnen, maar die alleen gebruiken, om de productie nog hopelozer te ontredderen en de maatschappij, economisch, tot een puinhoop te maken; nieuwe vormen van strijd, van actie, van organisatie, nieuwe organen van macht en opbouw zal het proletariaat in plaats van de oude moeten scheppen, waardoor dan uit de chaos in strijd en nood de nieuwe orde oprijst. De betekenis van de contrarevolutie, van de politieke macht van het kapitaal in revolutionaire tijden, is het best in Duitsland te zien, in de steeds voortschrijdende economische ineenstorting. De eerste oorzaak was natuurlijk de uitputting door de oorlog en de beroving door de vrede van Versailles – beide een product van kapitalistische en sociaal-patriottische politiek, de laatste speciaal ook van het neerslaan van de revolutie. Was daarna een communistisch bewind opgetreden, dan had ondanks de uitputting en armoede een vaste opbouw kunnen beginnen. Maar de Ebert-Noske regering dacht niet aan georganiseerde opbouw, liet geheel de vrije hand aan de bourgeoisie en beschouwde het als haar enige taak, elk verzet van de arbeiders te breken. De bourgeoisie ging haar gang d.w.z. ieder kapitalist ging zijn gang; en ieder had natuurlijkerwijze maar één gedachte: persoonlijke winst, voor zichzelf uit de ineenstorting zoveel mogelijk te redden. Men praatte wel dag aan dag over de noodzakelijkheid om het economisch leven door geordende arbeid, te herstellen: maar dat was enkel tegen de arbeiders bedoeld, om hen tot intensieve arbeid aan te sporen, en om aan de dwang tot intensieve arbeid ondanks lichamelijke uitputting door bedrieglijke leuzen een mooie schijn te geven. Inderdaad bekommerde zich geen enkel kapitalist om het economisch herstel als algemeen volksbelang: halen wat er te halen was, was het parool. Eerst trad dit tevoorschijn in de warenhandel; als in de oertijden werd weer de handel het grote middel tot verrijking in plaats van de productie. De valutadaling werd op grootscheepse manier gebruikt om alles naar het buitenland te verkopen: producten, grondstoffen, levensmiddelen, productiemiddelen, alles wat voor de opbouw of maar voor het directe leven van de massa’s nodig was, en eveneens de fabrieken zelf en de eigendomsrechten. Het “Schiebertum” heerst in alle lagen van de bourgeoisie, ondersteund door vroeger ongekende teugelloze corruptie in alle bestuurs- en ambtenaarskringen. Alles, wat nog van Duitslands oude rijkdom was overgebleven, werd door de “leiders van de productie” verpatst. En ook op het gebied van de productie treedt hetzelfde op: private winzucht; die door absolute onverschilligheid voor algemeen belang het gehele economische leven in de put helpt. Het industriële kapitaal wil grotere winst door verhoging van de uitbuiting van het proletariaat: invoering van stukwerk, verlenging van arbeidstijd, verlaging van het reële loon door verzet tegen loonstijging, evenredig met de duurte. Daartoe worden telkens de bedrijven stilgelegd en de werkplaatsen gesloten, (zoals in de mijnen en aan de sporen), zonder te vragen naar de stagnatie, die dit in de overige industrie brengt, alleen om voorraden tegen hoge prijzen op te ruimen of om naderhand de gewillige tot overwerk bereide arbeiders uit te zoeken. Beperking van de productie om de prijzen te laten oplopen, van ouds een geliefd winstjagersmiddel, maar onder een bloeiend kapitalisme door de algemene concurrentie moeilijk door te voeren, kwam nu weer in ere. Uiterlijk, in beursberichten, schijnt dan het kapitalisme weer te bloeien en zich te herstellen, getuige de hoge dividenden; in werkelijkheid is het een opteren van het laatste bezit. Wat wij in Duitsland waarnemen, is de werking van het algemene karakter van de bourgeoisie als maatschappelijke klasse: persoonlijke winst zoeken als eerste en enigste doel – en daarom zal het met andere landen, als niet op andere wijze herstel komt, dezelfde weg op gaan. Is eenmaal de productie tot op zekere hoogte ontredderd en de valuta sterk gedaald, dan zal, wanneer aan de particuliere winzucht van de bourgeoisie vrije teugel gelaten wordt (en dit is inhoud en betekenis van de politieke heerschappij van de bourgeoisie onder het masker van welke niet-communistische partij ook) de volkomen ondergang van het economisch leven het gevolg zijn. Dof berustend liet het Duitse volk dit alles al anderhalf jaar lang over zich heen gaan. Geen krachtige revolutionaire actie kwam op, die aan een bepaalde strijd ontvlammend, op het gehele proletariaat overslaat; elk bijzonder verzet werd gesmoord, met grof bedrog of nog grover schrikbewind van boven. Het scheen dat de lichamelijke uitputting ook een geestelijke en morele uitputting had bewerkt, die de massa’s onbekwaam maakte tot elk krachtige actie van verzet. In het buitenland verloor men het geloof, dat het in Duitsland nog tot een revolutie kon komen. Slechts fantasten en ideologen, schreef de Tribune bij de aanslag van Kapp, geloofden nog aan een Duitse proletarische revolutie. De innerlijke toestand van het Duitse communisme beantwoordde aan deze algemene omstandigheden. Verwarring, geestelijke ontreddering, verdeeldheid, opportunisme – zij zijn geen persoonlijke tekortkomingen van onze Duitse partijgenoten, maar een haast onvermijdelijk uitvloeisel van de moeilijke, schijnbaar hopeloze situatie. Het besef van onvoldoende eigen kracht tegenover de noodzakelijkheid van actie moest de communistische leiders er toe brengen, hulp en steun elders te zoeken. De Centrale verwachtte die van de Onafhankelijke Sociaaldemocraten, die zich op hun Leipziger congres in het najaar, zij het ook aarzelend, tegen de wil van de leiders voor de dictatuur van het proletariaat en voor Moskou hadden uitgesproken. Daarom moest de weg tot samengaan met de linkervleugel van de u.s.p. gebaand worden, die met hun leiders Richard Müller en Daumig (20) als bijna-communisten geprezen werden; de Centrale rekende er op, deze massa’s dan met zich mee te krijgen voor een gemeenschappelijke revolutionaire actie onder uitwerping van de rechtse leiders Hilferding, Dittmann, Cohn, enz. (21); daartoe moest het aanvaarden van het parlementarisme dienen en de toenadering tot de oude vakbonden, wat zonder uitsluiting van de oppositie in de k.p.d. niet door te zetten was. Deze politiek heeft volkomen gefaald; vier maanden later blijkt, en de “Rote Fahne” erkent het zelf, dat de arbeidersmassa’s in de u.s.p., in plaats van zich verder naar links te ontwikkelen, weer geheel in het sleeptouw van de rechtse leiders zijn gekomen – dit is zelf weer een symptoom van verslapping van de revolutionaire geest. De linker leiders (22) drijven hun aanhangers weg van samenwerking met de communisten en prediken de machteloosheid van de arbeiders tegenover het “herstel van de kapitalistische productie”, de politiek van kleine hervormingen in de bedrijfsraden, en het samengaan met de rechts-socialistische vakverenigingsleuzen. In de oppositie van de k.p.d. ziet het niet heel veel beter uit. De toenmalige leiders Laufenberg en Wolfheim (23) volgden niet de tactiek van de klare zelfstandige klassenpolitiek, maar riepen in een “Kommunistische Adresse” het proletariaat op tot een nationale politiek van oorlog tegen de Entente, onder revolutionaire dictatuur van het proletariaat, waarbij echter van de bourgeoisie onder een nieuw soort godsvrede medewerking gezocht werd. De grondgedachte was dat verhindering van de absolute uitplundering van Duitsland door de Entente een gemeenschappelijk belang van het gehele volk was; bij deze mechanische opvatting, van de almacht van de materiële belangen in de politiek werd de klassen-werkelijkheid voorbijgezien, het feit, dat de Duitse bourgeoisie toch liever als agent van het Entente-kapitaal bourgeoisie zou blijven, dan door een communistisch proletariaat uitgewist te worden. Het was dus een poging om in de nieuwe werkelijkheid: de uitbuiting van het Duitse proletariaat door en zijn strijd tegen het Entente-kapitaal – waarbij de tussenpersonen over het hoofd gezien werden – bondgenoten te zoeken, daar waar ze nooit konden zijn. Radek heeft deze politiek onmiddellijk krachtig en bekwaam bestreden; de buitenlandse politiek van een pas tot revolutie gekomen proletariaat kan niet het uitlokken van oorlog zijn, al schijnt deze nog zo onvermijdelijk, maar het tijd winnen tot ook het vijandig imperialisme door eigen revolutionaire ontwikkeling verzwakt is. Ook onder de leden van de oppositie kwam een krachtig verzet tegen deze “nationaal-bolsjewistische” tactiek op, die aan de Centrale een uitstekend aanvalspunt opleverde. Het gevolg was, dat de oppositie, uit vele heterogene bestanddelen bestaande, niet tot een vaste tactische en daardoor evenmin organisatorische eenheid kon komen; Laufenberg, de krachtigste persoonlijkheid, zat voor een jaar gevangen; door slepende onderhandelingen en door haar financiële kracht wist de Centrale afzonderlijke delen van de oppositie weer naar zich toe te halen. Een aantal plaatselijke leiders van de oppositie, gesteund door die arbeiders (b.v. in Bremen) die het belang van één krachtige partij beseften, namen als punten van toenadering amendementen op de Heidelberger Leitsätze aan: op het punt van parlementarisme gaven ze toe, in zoverre dat daarin telkens naar omstandigheden beslist zou worden; maar op het punt van vakbeweging eisten ze erkenning en steun voor de Unionen. Het parlementarisme kan de arbeiders zelf nooit zo heel veel schelen, daarover maken de leiders zich het warmst, omdat deze daarin hun weg van actie zien; maar de vakbeweging is het werk, het product, het leven van de arbeiders zelf, dus dit vraagstuk raakt hun gehele hart. Het is natuurlijk zeer de vraag, of de Centrale hierop zal ingaan; ondertussen heeft de Hamburger afdeling deze pogingen afgesneden, deze leiders afgezet en zich in meerderheid aan de kant van Wolfheim geplaatst. Van een krachtige, eenswillende, goed georganiseerde communistische partij is in Duitsland op het ogenblik geen sprake. Maar al schenen alle positieve aanwijzingen voor een komende revolutie in Duitsland te ontbreken, toch kon van herstel van een burgerlijke maatschappij evenmin sprake zijn. De bourgeoisie hoopte op een monarchistische redder, op Hindenburg. Maar wat kan deze voor het bedrijfsleven? Het Europese kapitaal hoopt zich te herstellen door handel met Rusland, door grondstoffen en levensmiddelen uit Rusland te ruilen voor machines. Maar wat kan Duitsland in ruil geven? Het kan niets exporteren – dan mensen, de Duitse techniek, vakkennis en wetenschap zal wellicht in Rusland een nieuw veld vinden en de nieuwe maatschappij helpen opbouwen; maar daarmee wordt Duitsland zelf niet geholpen. En – wat men een jaar geleden slechts aarzelend dorst voorspellen – Duitsland ging de weg van Wenen; de regering zou binnenkort geen levensmiddelen meer hebben, en dat betekent hongersnood voor de volksmassa. Is het te verwachten, dat het volk, dat apathisch de langzaam slopende honger verdroeg, ook de acute verhongering lijdzaam zal ondergaan? Het Duitse volk stond voor de keuze: óf in de letterlijkste zin te gronde te gaan, óf op te staan, de honderdduizenden Noske-soldaten en de gewapende bourgeoisie trotserend en onder de zwaarste offers de macht te veroveren. De moeilijkheid van de situatie verklaart de lange berusting; een stoot van buiten, de reactionaire aanslag van Kapp-Lüttwitz was nodig om de revolutie eindelijk weer te doen uitbarsten. V. [De Kapp-putsch]De “Baltische” troepen, een zootje gelukzoekers, tegen hoge beloften door enige officieren aangeworven, zonder dat Ebert-Noske, hoe vaak ook gewaarschuwd, er iets aan deden, van te voren bestemd als leger voor de contrarevolutie, door het oorlogsministerie met alles goed uitgerust, had in de Oostzeeprovinciën geroofd en geplunderd – “geroebeld” noemde ze dat –, was door de woedende Letten toegetakeld en op bevel van de Entente schoorvoetend teruggehaald, maar bleef gewapend hier en daar gestationeerd, uit particuliere middelen bezoldigd. Daar zij moesten vrezen, eindelijk op last van de Entente ontwapend en op straat gezet te worden, waren zij voor een contrarevolutionaire aanslag gemakkelijk te vinden. Toen zij uit Döberitz naar Berlijn rukten en Kapp als Rijkskanselier installeerden, hadden ze eerst ook succes. De Ebert-regering moest naar Dresden en Stuttgart vluchten, de rijksweertroepen sloten zich steeds meer bij de opstandige soldaten aan, de burgerwachten verklaarden zich voor de orden tegen de stakingen, die overal tegen de staatsgreep uitbraken. Maar toen het bleek, met welk een kracht de arbeidersmassa’s optraden, zagen de bedachtzamere reactionairen, de bourgeoisie, de generaals, de jonkers het gevaar in en ze lieten Kapp in de steek. Was deze onverhulde militaire jonkerregering geslaagd, dan zou zij toch een enorme verscherping van de klassenstrijd gebracht hebben; haar eerste maatregel was nu reeds: herstel van de vrije handel in graan, opdat de jonkers tot hoge prijzen konden verkopen; en daarvan was dadelijk hongersnood voor de massa’s het gevolg geweest. Maar reeds haar optreden zelf bracht een zo krachtig opleven van de revolutionaire beweging, dat de burgerlijke klasse onmiddellijk weer bij de Ebert-regering toevlucht zocht. Men heeft zich vroeger herhaaldelijk verbaasd, waarom deze regering van sociaal-patriotten, onbekwame politieke baantjesjagers, zonder enige grote lijn, die de zaken maar lieten lopen, zoals ze liepen, door iedereen veracht, en terecht, zich zolang heeft kunnen staande houden. Nu is gebleken, wat haar kracht was: haar onmisbaarheid als tussenvorm, zolang geen van de beide tegenover elkaar staande machten sterk genoeg is, om de ander te vernietigen. Het proletariaat, bevangen in oude tradities, had de burgerlijke wereld niet kunnen overwinnen; deze gaf zich een sterke militaire bewapening, en de militairen waren nu meester, ook over de regering, die naar hun pijpen moest dansen. Maar niet zodra trachtten deze – verleid door de apathische onbeweeglijkheid van het proletariaat – de Ebert-mensen als overtollig democratisch ornament weg te schuiven, of plotseling staat de proletarische revolutie weer dreigend voor hen. Om het proletariaat weer tot rust te brengen, moeten zij Ebert behouden – want daardoor worden die arbeiders, die zich nog door de leuzen van het oude socialisme laten bedotten, van de anderen gescheiden. Maar het is de vraag of zij nu de revolutie nog kunnen bedwingen. De Duitse arbeiders hebben onmiddellijk gevoeld, dat nu door de felle twist onder hun heersers hun kans gekomen was. De meerderheidssocialisten moesten zelf de arbeiders ten strijde roepen tegen de staatsgreep en hun het wapen van de staking in de handen drukken; de arbeiders namen de strijd tegen de officierskliek op, maar niet om de Ebert-regering te helpen, die steeds samen met deze officierskliek hen onderdrukt had. De rijksweertroepen waren onzeker en aarzelend geworden, onzeker of ze met de oude of de nieuwe regering zouden gaan, onzeker of ze de stakende en optrekkende arbeiders als hun bondgenoten of hun vijanden moesten beschouwen. Dat plotselinge voordeel hebben de arbeiders gebruikt; zonder dat het parool van een partijleiding eenheid van actie van boven kon bewerken – de Communistische en Onafhankelijke bladen waren onderdrukt – traden zij, door eenzelfde wil bezield, in alle delen van Duitsland op en wierpen zich in de strijd: de vrucht van anderhalf jaar bittere ervaring en anderhalf jaar communistische propaganda. En naast hun ene grote strijdmiddel, de staking, dat dadelijk in Berlijn met volle kracht toegepast werd, grepen ze ook naar het andere, de gewapende opstand. Ze wierpen zich nog ongewapend op de troepen, om ze de wapens af te nemen, bestormden de wapenbergplaatsen in de stadhuizen, vormden rode garden en streden met doodsverachting tegen de Nosketroepen. Wat er ook vroeger terecht kon gezegd worden over hun gemis aan revolutionaire activiteit, de Duitse arbeiders hebben het door deze strijd schitterend uitgewist. Met een prachtig elan, met ongeëvenaarde dapperheid hebben zij zich in de revolutie gestort; honderden, duizenden zijn gevallen voor de zaak. In de hoogst ontwikkelde grootindustriële gebieden hebben zij de macht veroverd: in Saksen en in Rijnland-Westfalen. In Chemnitz, het centrum van een proletarisch district, met een stevige communistische beweging, werd dadelijk een radenrepubliek geproclameerd, terwijl in de omgeving, Leipzig, Dresden, Halle, Thüringen de strijd met wisselende kansen gevoerd werd. In het reusachtige industriegebied van Rijnland en Westfalen hebben de arbeiders na een zware strijd de rijksweertroepen verdreven en de macht in handen genomen. Overal in deze dichtbevolkte “bijenkorf” van Duitsland wappert de rode vlag met hamer en sikkel, het embleem van de revolutie. Maar in Berlijn en de meeste streken, vooral ook in Zuid-Duitsland, worden de arbeiders nog door de kanonnen van de rijksweer in bedwang gehouden; en het snelle wijken van de Kapp-regering heeft de stakingsactie ook niet overal tot volle kracht laten komen. Van betekenis als symptoom voor de toekomst is het feit, dat ook de landarbeiders in de jonkerbolwerken Mecklenburg en Pommeren, de strijd opnamen: de berichten van de burgerlijke pers, dat daar rondtrekkende benden de jonkerkastelen in brand steken, op zichzelf zonder twijfel gefantaseerd, bewijst de schrik, die deze agrarische beweging verwekt. In Berlijn trachten de vakverenigingsleiders, de handlangers van Ebert, door waardeloze beloften van tussenpersonen waaraan de regering toch niet gebonden is – de arbeiders te bedotten om weer aan het werk te gaan; door Noske op te offeren hoopt men de rest van de regering te redden. Er wordt geknoeid en gekonkeld met de leiders van de Onafhankelijken – in wier handen de leiding van de lokale Berlijnse vakbeweging ligt – om door hun deelname aan de regering de staking te breken. De houding van Berlijn, waar naast grootbedrijf, veel middel- en kleinbedrijf voorkomt en een talrijk laf winkeliers- en ambtenarendom de geesten beïnvloed, wordt, meer dan door een massaal krachtig proletarisch klassesentiment door aarzelende partijtradities bepaald. Deze situatie van de rest van het rijk brengt ook aarzeling in de arbeiders daar waar ze meester zijn. Een proletarische Rijn-Westfaalse staat (24) kan, gescheiden van en in strijd met het overige Duitsland, niet bestaan; hij produceert geen levensmiddelen, maar heeft omgekeerd alle kolen in zijn bezit, en naar beide zijden doet zich het gebrek nu reeds gevoelen. Is het Duitse proletariaat in zijn geheel nog niet bewust en sterk genoeg om het Ebertbewind weg te jagen en een proletarische radenregering te stichten, dan moeten de verst ontwikkelde streken hun macht gebruiken, om zoveel mogelijk concessies voor het gehele proletariaat af te dwingen. De belangrijkste eis, die zij kunnen stellen, belangrijker dan de samenstelling van regeringen, is de wapening van het proletariaat en ontwapening van de rijksweer – de Berlijnse vakverenigingen hebben deze eis een ogenblik gesteld, maar dadelijk weer laten vallen. Het spreekt van zelf, dat de regering zich daartegen met alle macht zal verzetten; omgekeerd is het te verwachten, dat de arbeiders in Berlijn en elders voor deze eis, die het enige afdoende middel tegen reactionair herstel is, al hun stakingsmacht zullen willen gebruiken. Komt er geen voorlopige overeenkomst, en is de Regering zelf niet in staat, militair de arbeidersregering in het Westen neer te werpen, dan bestaat de kans, dat de Entente-regeringen van uit het bezette gebied militaire hulp zenden, om de vlam van het bolsjewisme, zo vlak bij, te storen; daardoor wordt dan het West-Europese proletariaat in de strijd getrokken: reeds richten de Franse en Engelse arbeidersbladen hun oproep tot de soldaten en arbeiders, om zich tegen deze inmenging met alle macht te verzetten. Evenals in Rusland in 1917 het optreden van Kornilof, zo heeft in Duitsland de aanslag van Kapp de baan vrijgemaakt voor verdere ontwikkeling. Niet onmiddellijk komt er een arbeidersregering uit voort; maar het proletariaat is in beweging gebracht, zal zich verzamelen en versterken, zal helder worden over zijn eisen en zijn program. De regering mag gereconstrueerd en nieuw gevormd worden, maar zij kan niet meer stabiel worden. De revolutie in Duitsland schrijdt voort. Maar zij zal nog vele overgangsvormen moeten doorlopen en reusachtige moeilijkheden moeten overwinnen, voor zij haar doel, de dictatuur van het proletariaat en het communisme bereikt heeft. Noten*) We spreken hier niet over landen, waar de voorwaarden voor een revolutie nog niet aanwezig zijn. Het spreekt van zelf, dat de voorhoede van het proletariaat daar onder een nieuwe naam zijn overgeleverde methoden en organisatievormen eenvoudig voortzet, totdat grote maatschappelijke omkeringen plaats vinden. Opportunisme of principiële politiek bepalen hier de manieren, waarop in het parlement en de vakbeweging gewerkt wordt. Wij spreken hier over revolutionaire toestanden, waarin Duitsland al ingetreden is en andere landen vroeger of later zullen komen. **) Er wordt tegenwoordig herhaaldelijk op Engeland gewezen als het land, waar in tegenstelling tot het krachteloze Duitsland de verovering van de staat door de arbeidersklasse voor de deur staat. De mooie opwaartse beweging van het communisme in Engeland mag ons niet doen vergeten, dat daar de eerste revolutie nog in de toekomst ligt, en dat dan eerst blijken kan, tot op welke hoogte zich de Engelse arbeiders van het geestelijke overwicht van de burgerlijke klasse hebben vrijgemaakt. Wanneer men bedenkt, dat nergens de arbeidersklasse zo volkomen met de burgerlijke ideologie is volgezogen als juist in Engeland – in Duitsland deed zij ten minste een poging theoretisch een geheel eigen leer te ontwikkelen – dan moet men hier op nog menige schijnoverwinning, menig bedrog en menige terugval rekenen, vóór het communisme tot heerschappij komt. Redactionele noten1. De ineenstorting van de Internationale / Ant[on]. Pannekoek. – In: De Nieuwe Tijd, 19e Jg. (1914), p. 677-688. 2. Spartakusbund ontstond als “Gruppe Internationale” in augustus 1914 met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog; sinds 1916 “Spartakusgruppe” genoemd, sloot zich in 1917 aan bij de van de s.p.d. afgesplitste “Unabhängigen Sozialdemokratischen Partei Deutschlands” (u.s.p.d.) om in november 1918 opnieuw te worden opgericht als “Spartakusbund” en in januari 1919 met de groep “Internationale” de k.p.d. te vormen. 3. Fernand Loriot (1870-1932); Frans syndicalist en communist. 4. Pierre Monatte (1881-1960); anarchist, vervolgens revolutionair syndicalist, in 1923 lid van de p.c.f., in 1924 daarvan uitgesloten. 5. Jean Longuet (1876-1938); lid van de “Section française de l’Internationale ouvrière” (s.f.i.o.), kleinzoon van Karl Marx en Jenny von Westphalen. 6. British Socialist Party ; opgericht in 1911; ging samen met andere groepen om de Communist Party of Great Britain c.p.g.b. te vormen. 7. Henry Mayers Hyndman (1842-1921); in 1881 oprichter van de Democratic Federation, in 1911 van de British Socialist Party; tevens een notoir antisemiet waarmee Friedrich Engels niets te maken wilde hebben. 8. Jingoism ; agressief patriottisme in buitenlandse politiek. 9. Independant Labour Party ; opgericht 1893, maakte deel uit van de “2½de Internationale”. 10. James Ramsay MacDonald (1866-1937); een van drie belangrijkste oprichters van de Labour Party in 1890, van 1929 tot 1935 Eerste Minister van het Verenigd Koninkrijk. 11. Waarschijnlijk is bedoeld de Conferentie van Amsterdam, 10-17 februari 1920. Deze bijeenkomst was georganiseerd door het West-Europees Bureau van de Communistische Internationale en werd bijgewoond door 16 afgevaardigden, waaronder vertegenwoordigers van de communistische partijen van Rusland (per mandaat), Duitsland, Amerika (c.p.a.-staatssecretaris Louis C. Fraina als afgevaardigde), de Britse Socialist Party, de Workers’ Socialist Federation, de Shop Stewards and Workers’ Committees, en de Zwitserse en Belgische communistische bewegingen. De conferentie keurde uitgebreide stellingen over vakbeweging goed, die door Fraina waren voorbereid en ingeleid, alsook stellingen over sociaal-patriotisme en eenheid; zie ook Pannekoek, Herinneringen, p. 197-198. 12. Workers’ Socialist Federation ; in mei 1918 de nieuwe naam van de Workers' Suffrage Federation, zelf voortgekomen uit de Women's Social and Political Union. 13. The Workers’ Dreadnought ; sinds juli 1917 de nieuwe naam van de The Woman's Dreadnought, onder redactie van Sylvia Pankhurst. 14. Sylvia Pankhurst (1882-1960); prominent activiste voor de suffragettebeweging voor vrouwenkiesrecht, met de Eerste Wereldoorlog anti-parlementair links-communiste. 15. Louis C. Fraina , ook Lewis Corey genaamd (1892-1953); in 1919 medeoprichter van de American Communist Party. 16. i.w.w. Industrial Workers of the World, ook bekend als “wobblies”, opgericht in Chicago in 1905. 17. Daniel De Leon (1852-1914); revolutionair industrieel syndicalist; leidend figuur in de Socialist Labor Party of America. 18. Karl Radek (1885-1939); werkte met Anton Pannekoek in Bremen; in 1917 bolsjewiek met vele internationale activiteiten; in 1936 gearresteerd en in 1939 vermoord. 19. Bedoeld: bureaucratie van de vakbonden. 20. Richard Müller (1880-1943); speelde een belangrijke rol in de November-revolutie, voorzitter van de Vollzugsrates der Arbeiter- und Soldatenräte Großberlin; idem Ernst Daumig (1866-1922). 21. Rudolf Hilferding (1877-1941); Oostenrijks sociaal-democraat van de “Oostenrijkse School” van het Marxisme, schrijver van Das Finanzkapital (1910), sinds 1917 lid van de u.s.p.d., in 1922 met de “Wiederanschluss” terug in de s.p.d.; in Parijs vermoord in een Gestapo-gevangenis; Wilhelm Dittmann (1874-1954); parlementariër, prominent lid van de u.s.p.d.; in 1922 terug in de s.p.d.; Oskar Cohn (1869-1934); prominent lid van de u.s.p.d.; in 1922 terug in de s.p.d. 22. Bedoeld: van de “Onafhankelijken”. 23. Heinrich Laufenberg (1872-1932) en Fritz Wolffheim (1888-1942); zie: Der Hamburger „Nationalbolschewismus“. 24. Noordrijn-Westfalen ; in 1946 werd de Rijnprovincie opgesplitst en het noorden daarvan samengevoegd met Westfalen. Compiled by Vico, 27 December 2018 |
Overzicht |