Home | Contact | Links | ||
Bron: a.a.a.p. |
Stellingen omtrent revolutionaire bedrijfskernen, partij en dictatuurBron: Stellingen omtrent revolutionaire bedrijfskernen, partij en dictatuur. – Amsterdam : Groep van Internationale Communisten, 1931-1932; bron transcriptie: Arbeidersstemmen ; aldaar overgenomen uit: Partij, raden, revolutie / Anton Pannekoek ; samengesteld en van aantekeningen voorzien door Jaap Kloosterman. – Amsterdam : Van Gennep, 1972. – 238 p. – (Kritiese Biblioteek). – p. 171-176; daar ontbrekende woorden zijn ingevoegd door F.C., juni 2016, naar de scans van de originelen alhier; hier geheel gecorrigeerd en uitgebreid met de inleiding uit 1932. Stellingen omtrent revolutionaire bedrijfskernenEen woord vooraf (Amsterdam, 30 juni 1931) De “Pinkstermobilisatie” van de anarchistische stromingen, die dit jaar te Schoorl gehouden werd, stond in het teken van de strijd voor of tegen de vakbeweging, voor of tegen de bedrijfsorganisatie. Het resultaat was, dat na heftige discussies een nieuw verbond werd opgericht, dat de propaganda voor bedrijfskernen ter hand zal nemen. Het nieuwe verbond houdt 4-5 juli een congres, om tot betere organisatorische samenvatting te komen en om een nadere afbakening van de opvattingen te bereiken. Aangezien nu door de Groepen van Internationale Communisten, sinds jaren de propaganda voor b.o. wordt gevoerd, hebben we ons standpunt kort geformuleerd, om het ter discussie aan het congres aan te bieden. Deze stellingen vormen geen program en het is ook niet de bedoeling, dat ze “aangenomen” of “verworpen” moeten worden. Ze willen alleen er toe bijdragen, om tot een eensgezinde opvatting van de meest elementaire beginselen van de nieuwe revolutionaire arbeidersbeweging te komen. Drie dingen zijn in deze stellingen neergelegd: ten eerste een begripsomschrijving, wat we bedoelen met een bedrijfsorganisatie en een bedrijfskern, ten tweede wat we verstaan onder “het vernietigen van de staat” en ten derde, hoe ons standpunt is in de praktische klassenstrijd, die zich rondom het loon beweegt. Meerdere punten die niet binnen de kader van de stellingen vallen, komen niet aan de orde. Voor ons standpunt over de werklozenbeweging verwijzen we naar onze brochure “Werkloosheid en Klassenstrijd”. Aan alle revolutionaire arbeiders (Augustus 1932) Kameraden! De tijd van revolutionaire massabewegingen nadert snel. De heksenketel van Midden-Europa, waar reeds enige jaren achtereen een slepende burgeroorlog dagelijks zijn slachtoffers eist, is de smeulende haard van massaal proletarisch verzet en van de sociale revolutie. En ook in de West-Europese landen heeft de diep doorvretende crisis belangrijke steunpunten van het kapitalisme doen vermolmen. Er is daarom mee te rekenen, dat massale bewegingen internationaal over Europa voortgolven. De tijd van revolutinaire massabewegingen nadert snel. We weten, dat vele revolutionaire arbeiders op dit punt erg twijfelachtig zijn. Velen worden moedeloos, als ze zien, hoe de arbeidende klassen geen spoor van verzet tonen, hoewel de kapitalistische klassen ze diep in het moeras van de armoede en verdere verslaving storten. Ze spreken voortdurend van een laffe, lamlendige arbeidersklasse, die maar alles slikt. Deze moedelozen of ongeduldigen geven zich niet voldoende rekenschap van het feit, dat de revolutionaire zelfbevrijding zich door de ontzaglijke macht van de bezittende klassen alleen schoksgewijs kan ontplooien. Kleine bewegingen beginnen niets tegen het wapengeweld van de heersende klassen. Bij de huige machtsverhoudingen kan een proletarische massabeweging alleen massaal zijn, of ze is niets. Als de arbeiders niet in verzet komen, komt dat daarom niet door hun lafheid, maar wel door de ontzaglijke moeilijkheden, waar ze tegenover staan. De moeilijkheid van massabewegingen schuilt in de eerste plaats daarin, dat ze niet gemaakt kunnen worden. Geen organisatie, al is ze nog zo omvangrijk, kan ze oproepen. Ze worden gedragen door het zelfstandige ingrijpen van de arbeiders, die hier of daar in staking gaan, hun makkers uit de andere bedrijven, in andere industrieën, in de strijd betrekken, om zo een algemeen klassenfront tegen kapitaal en staat te vormen. Ze kunnen niet van boven af georganiseerd worden, maar berusten op het zelfstandig, op eigen initiatief handelen van de arbeiders, wat zijn collectieve uitdrukking vindt in de zelfstandig gekozen comité’s of arbeidersraden. De voorwaarden, waaraan massabewegingen gebonden zijn, bepalen volkomen onze houding in de klassenstrijd. De propaganda is helder en voor ieder begrijpelijk: De massabeweging is het centrale punt. Het beroepsfront voert tot niets. Voorwaarde voor de strijd tegen kapitaal en staat is het klassenfront. Maar dit is alleen te bereiken door het zelfinitiatief van de arbeiders, dus buiten de organisaties om. De leiding kan alleen bij de arbeiders en hun raden liggen. Dit besef dringt steeds meer bij de revolutionaire arbeiders door, wat bijvoorbeeld daaruit blijkt, dat er telkens weer groepen ontstaan, die de propaganda voor de zelfbeweging door middel van de raden ter hand nemen. Deze groepen blijken tot nu toe echter niet stabiel te zijn, want na korte tijd verdwijnen ze meestal weer. De oorzaak daarvan is, dat ze geen klare voorstelling van werkelijke massabeweging hebben. Ze richten zich op een beperkt doel, waarvoor ze bepaalde eisen als strijdprogram opstellen en dan roepen ze de massa’s op, om deze onder zelfgekozen leiding door te zetten. In de werklozenbeweging hebben we hier voorbeelden genoeg van. De fout zit hierin, dat deze groepen menen, dat massabewegingen “gemaakt” kunnen worden, als ondanks het heldhaftig optreden van een kleine kerntroep de massabeweging toch niet ontstaat, en dan zakt de groep voor radenpropaganda weer in elkaar. Behalve deze militante groepen, die zonder getheoretiseer alleen praktisch willen werken, ontstaan ook telkens formaties, die hun uitgangspunten meer in de theorie nemen en bestaande organisaties willen vervormen. Zo bijvoorbeeld de onlangs ontstane Linkse Arbeiders Oppositie (orgaan “Spartacus”), die het n.a.s. tot radenorganisatie willen omvormen. De hoofdwerkzaamheid van deze groepen ligt niet op het terrein van de arbeidersklasse in het algemeen, maar ze wenden zich bijna uitsluitend tot de leden van de organisatie, die ze bewerken. Gelukte het streven van deze Linkse Arbeiders Oppositie, dan zou het n.a.s. dus uit een aantal revolutionaire kernen in de bedrijven bestaan, die de propaganda voerden voor de strijd van de arbeiders onder eigen leiding, dat is dus ook met uitsluiting van het n.a.s.-bestuur. Wij voor onze kant achten een dergelijke propaganda in het n.a.s. echter een volkomen hopeloze onderneming, wat het bestuursapparaat heeft de organisatie voldoende in de hand, om deze “splijtzwam” te vernietigen. En waarschijnlijk zal het antwoord van de bestuurders dan ook wel spoedig volgen: Royement. Deze voortdurende pogingen, om tot een radenorganisatie te komen, mogen we in hun betekenis niet onderschatten. Het is een telkens opnieuw zoeken, wat echter ook telkens weer opnieuw op niets uitloopt, omdat telkens weer het doel te beperkt gesteld wordt. Overtuigd van onze zwakte neemt men niet de strijd voor het grote doel in zijn geheel, maar stelt men bepaalde eisen op, of begint aan de omvorming van een organisatie. Maar deze beperkte doelen zijn niet te bereiken en dus stort de groep telkens in elkaar. Toch zou het van groot belang zijn, als er overal in de bedrijven vaste kernen voor de propaganda van de massabeweging voorhanden zijn. En daarom dringen we er bij dergelijke formaties er met de meeste nadruk op aan, dat ze een gemeenschappelijk algemeen program voor hun werkzaamheden binnen de arbeidersklasse vormen. De verschillende groeperingen behoeven daarmee nog volstrekt niet organisatorisch verbonden te zijn. Het komt slechts aan op een gemeenschappelijk algemeen richtsnoer van handelen. Zo zouden we dan een formatie van kernen krijgen, die precies weten wat ze willen, ook al zien ze verschillende vraagstukken nog niet hetzelfde. Waar het op aankomt, is, dat een gemeenschapelijke grondslag deze kernen verbindt. Reeds vroeger hebben we gepoogd revolutionaire bedrijfskernen op een gemeenschappelijke basis te brengen, door onze “Stellingen omtrent revolutionaire bedrijfskernen” te formuleren, waarin we de meest elementaire eisen van de strijd bij de tegenwoordige machtsverhoudingen hebben neergelegd. Gezien het feit, dat er telkens weer revolutionaire groepen ontstaan en verdwijnen, menen we goed te doen, deze stellingen hieronder nog eens af te drukken, omdat ze misschien het kristallisatiepunt kunnen zijn voor komende nieuwvormingen. Stellingen omtrent revolutionaire bedrijfskernenI. Doel1. De revolutionaire bedrijfskernen voeren in de bedrijven de propaganda voor de omverwerping van het kapitalistische productiesysteem en voor de doorvoering van de productie voor de behoeften op de grondslag van de associatie van vrije en gelijke producenten: het beheer en de leiding in handen van de arbeiders zelf door middel van hun bedrijfsorganisaties (b.o.’s) en raden. 2. In deze strijd kan de arbeidersklasse alleen overwinnen wanneer ze in door de arbeiders zelf geleide acties als eenheid tegen de ontzaglijke economische macht van de bourgeoisie (trusts, monopolies) en haar politieke macht (de staat) optreedt. De klassenstrijd zelf is voedingsbodem waaruit deze eenheid in willen, denken en handelen opgroeit, om de productiemiddelen aan de bourgeoisie te ontrukken en haar staat te vernietigen. Het opstijgen tot deze eenheid is de wezenlijke inhoud van de komende klassenbewegingen. 3. Het vernietigen van de staat is het doorvoeren van de beginselen van de Commune van Parijs (1871). Het “stukslaan” van de staat is de opheffing van het oude, arbeidersvijandige ambtenarenapparaat en de militair-bureaucratische kaste van de bourgeoisie, die als zaakwaarnemers van deze bourgeoisie over de massa’s heersen. Het “stukslaan” van de staat is het onder verantwoordelijkheid naar beneden toe stellen van alle functionarissen. Zoals de arbeiders zelf hun organisaties moeten beheersen, zoals de bestuurders van de organisaties niet anders dan de “uitvoerende macht” van de wil van de arbeiders moeten zijn en dus naar beneden verantwoordelijk, zo moeten de functionarissen in het maatschappelijk leven niet anders dan de wil van de arbeiders tot uitvoering brengen. Dit is alleen mogelijk als de arbeiders zelf, eventueel door middel van hun b.o.’s en raden, het recht van benoemen en terugroepen van functionarissen aan zich houden. Alle algemene arbeidsregelingen en algemene maatregelen zijn dan de taak van de radenorganisatie, die uit de b.o.’s opgroeit. Daarmee is dan het eigenmachtige, van de massa’s afgesloten en over de massa’s heersende ambtenarenapparaat opgeheven en zijn de maatschappelijke functies tot een levend deel van de massa’s geworden, het beheer en de leiding van het maatschappelijk leven is op de massa’s zelf overgegaan. II. De komende strijd1. Het standpunt van de revolutionaire bedrijfskernen in de praktische klassenstrijd wordt volkomen gedragen door het beginsel van de proletarische revolutie: het beheer en de leiding van alle maatschappelijk gebeuren moeten in de handen van de arbeiders liggen. Van dit gezichtspunt verschijnt het oude twistpunt of de revolutionaire arbeiders loonstakingen als zijnde reformistisch moeten verwerpen, of dat ze deze moeten steunen, in een nieuw licht. Van dit gezichtspunt uit blijkt dat het vraagstuk fout gesteld is en dat daarom ook niet het juiste antwoord gegeven kan worden. Het wezen van de komende klassenbeweging is het omwentelingsproces naar de zelfstandige doorvoering van wat in de arbeidersklasse zelf leeft, de ontwikkeling van het zelfbewustzijn en het zelfhandelen. De revolutionaire bedrijfskernen trachten daarom steeds dit “principe van de commune van Parijs” bij alle bewegingen van de arbeiders door te voeren. De inhoud van deze bewegingen of het gaat om het arbeidsloon of om andere eisen, kan door de revolutionaire bedrijfskernen niet bepaald worden. Daarom zijn deze kernen geen plaatsvervangers van de oude vakbeweging: het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden ligt in het geheel niet op hun terrein. 2. ln deze strijd om de “eigen leiding” zal de arbeidersklasse alle oude arbeidersorganisaties tegenover zich vinden. De oorzaak daarvan ligt in het feit, dat in al deze organisaties de bourgeois-verhouding van leiders tot massa’s overheerst. Bovenaan staat de leiding, die de inhoud, maar vooral de gang van de bewegingen bepaalt. Bedoelde organisaties hebben een beambtenapparaat ontwikkeld, dat van de massa van de leden afgescheiden is en een zelfstandig leven voert. Verantwoording van de verschillende functionarissen geschiedt nooit “naar beneden” maar steeds “naar boven”. Het recht van benoemen en ontslaan van functionarissen is niet aan de massa, maar berust in de hogere regionen, die alle functies in het organisatie-apparaat doen innemen door personen, die zij voor hun leiderspolitiek geschikt achten. De organisaties van de oude arbeidersbeweging vertonen daarmee dezelfde karaktertrekken als de staat. Het “stukbreken” van de staat betekent daarom meteen het “stukbreken” van deze organisaties. Daarom verzetten ze zich met hand en tand (en met de mitrailleur) tegen een proletarische revolutie, evenals de bourgeoisie. Daarom vindt de bourgeoisie in de oude arbeidersbeweging haar stevigste steunpunt tegen een proletarische revolutie. 3. Uit deze toestand blijkt, dat er geen wezenlijk verschil is tussen de strijd om de directe doorvoering van de proletarische revolutie en de praktische klassenstrijd, die zich rondom het arbeidsloon beweegt. De strijd om de beginselen van de “eigen leiding” in iedere beweging van de arbeiders te leggen, is in wezen een strijd om het communisme zelf. III. De “wilde staking”1. De vakverenigingen vormen een van de belangrijkste steunpunten van de bourgeoisie tegen de proletarische revolutie. Volkomen vastgelopen in de samenwerking tussen kapitaal en arbeid, langs de weg van de collectieve contracten, zijn ze geheel met het kapitalisme vergroeid. Onmachtig om met de beroepsorganisaties de strijd tegen het moderne trust- en monopolie-kapitalisme te beginnen, kunnen ze er niet eens aan denken, zich tegen de verarming van de arbeidersklasse te verzetten, zonder hun organisatie zelf op het spel te zetten. En waar uit de arbeiders zelf bewegingen opkomen, om de strijd tegen het kapitaal aan te binden, scharen ze zich direct aan de zijde van de ondernemers, omdat deze beweging voor hen even gevaarlijk is als voor de bourgeoisie. 2. Het is van groot belang, het verloop van deze wilde stakingen na te gaan. En, vragen we ons na afloop van de beweging ernstig af, welke methode de beste uitwerking had, het “overleg” van de vakverenigingen in de directiekamer van de ondernemers, of de wilde staking onder leiding van een stakingscomité uit de arbeiders; dan is in de praktijk gebleken, dat beiden meestal naar de nederlaag voerden. De wilde staking zakte na enige tijd in elkaar, waartoe het wroeten van de vakbeweging, die geen middel onbeproefd liet, om de arbeiders de nederlaag te bezorgen, voor geen gering deel bijdroeg. 3. De revolutionaire bedrijfskernen hebben daarom tot taak, het “beroepsfront” in een “klassenfront” om te vormen; ze moeten er naar streven iedere staking terstond op andere takken van bedrijf te doen overslaan. Deze stakingstactiek is alleen mogelijk, als de vakorganisaties uit de leiding van de staking geweerd worden, omdat de vakvereniging daartoe onwillig en onmachtig is. Hij is onwillig omdat zijn apparaat volkomen op het “overleg” tussen arbeid en kapitaal is ingesteld; hij is onmachtig omdat hij door de collectieve contracten aan handen en voeten gebonden is en bij een uitbreiding van de beweging onmiddellijk op onwettig terrein komt, zodat zijn bezittingen gevaar lopen. IV. Bedrijfsorganisatie en bedrijfskern1. De revolutionaire bedrijfskernen richten hun werkzaamheid geheel op het als één man doen optreden van de bedrijfspersonelen zelf, los van iedere partij of vakvereniging. Ze vorderen de personelen op, zich niet te laten verdelen door de versplinterende geest van de verschillende diplomaboekjes, maar gemeenschappelijk hun houding in de strijd te bepalen. Hier moet dus door iedere arbeider afzonderlijk de strijd gestreden worden tussen de partij- of vakverenigingsdiscipline en de klassensolidariteit. Overwint de klassensolidariteit, dan is daarmee de van de bourgeoisie geërfde leiderspolitiek overwonnen en de eigen proletarische klassenpolitiek treedt in haar plaats. 2. Gaan de arbeiders, op deze wijze georganiseerd, in de strijd, treden ze dus georganiseerd volgens het bedrijf op, dan vormen ze op dat ogenblik een bedrijfsorganisatie, die een werkelijke klassenorganisatie is. Deze b.o.’s voeren de strijd; ze beslissen over de strijdmaatregelen in de stakingscomité's, voeren eventuele onderhandelingen met de ondernemers en sluiten zelf de strijd af. 3. Deze klassenorganisatie’s moeten niet verward worden met de bedrijfskernen. De kern is niet de vertegenwoordiger van de klasse: ze is niet als zodanig gekozen en kan daarom niet de leiding van de staking op zich nemen. Voor zover leden van een kern in de stakingsleiding zitting hebben zijn ze daar alleen als arbeiders, die door het personeel als zodanig zijn aangewezen. 4. Na afloop van een strijd valt de b.o. uiteen, doordat de arbeiders niet meer volgens het bedrijf georganiseerd als eenheid naar buiten optreden: de partij- en vakverenigingsdisciplines sorteren de arbeiders weer in de verschillende hokjes. Wat blijft is de revolutionaire bedrijfskern, die steeds klaar staat, opnieuw een beroep op het klassengevoel te doen. 5. De b.o. als uitdrukking van de eenheid van de arbeidersklasse zal dus voor de revolutie telkens weer verdwijnen, om pas bij het beslissende keerpunt in de machtsverhoudingen de blijvende organisatievorm van de arbeiders te zijn. De arbeiders treden dan los van iedere partij of vakvereniging als produktie-eenheid op en bouwen door hun netwerk van verbindingen de associatie van vrije en gelijke producenten. Stellingen omtrent partij en dictatuurI. De kentering in de oude tradities1. De tradities van de oude arbeidersbeweging zijn historisch gegroeid; ze zijn het resultaat van een vroegere periode, waarin met de oude beproefde tactiek voordelen te behalen waren. Een paar generaties hebben deze tactiek met succes toegepast, waardoor deze strijdwijze nu nog als ervaringswaarheid in het bewustzijn van de massa’s is neergeslagen. Eerst een hele reeks van nederlagen, zoals we die in de afgelopen tien jaar geleden hebben, kan bij de jongere generatie de nieuwe waarheid ontsluiten. Daarom ontstaat in de huidige periode de strijd binnen de arbeidersklasse, om de gehoorzaamheid aan de vakbondsleiders en de politieke partijen te verbreken en de strijd door solidariteitsbeweging op andere groepen te doen overslaan. We zijn daarmee geraakt in de overgangsperiode naar het zelfstandig optreden van de massa’s. 2. Deze kentering openbaart zich niet direct in de heldere vormen van de strijd om het zelfhandelen van de massa’s, maar ze blijft voorlopig nog met belangrijke delen van het oude vermengd. Toch krijgen ook hier de andere opvattingen een andere organisatorische neerslag: de o.s.p., r.v.o. en Derde Internationale. Deze formatie’s komen overeen in de erkenning, dat met de beperkte beroepsstaking de klassenstrijd niet meer te voeren is en dus eisen ze van de vakverenigingsbesturen, dat deze de staking uitbreiden. Deze formatie’s komen ook nog alle overeen in de oude, traditionele opvattingen omtrent de leiding van klassenbewegingen, die ze in handen van de vakverenigingen of in die van hun partijbureau’s willen leggen. Dit zijn echter nog halfslachtigheden uit de kenteringsperiode die in een doodlopend slop voeren. Een strijdbaar klassenfront kan alleen ontstaan, als de stakende arbeiders zich in verbinding met de werklozen op eigen initiatief de arbeiders uit andere branches in de beweglng betrekken, door zich massaal naar die andere bedrijven te begeven. 3. De oude, traditionele verhouding van massa tot leiding is nog een afspiegeling van de kapitalistische maatschappelijke verhoudingen, waar heersers en beheersten, heren en knechten, de hogere opdrachtgevers en de lagere uitvoerders, de vanzelfsprekende sociale verhouding is. In de klassenstrijd voert dit tot een overschatting van de individuele macht, het individuele kunnen, van de leiders en het onderschatten van de psychische zelfbeweging van de massa’s. Daarom richten degelijke organisaties hun doel op het vormen van een massapartij, aangevoerd door een bewuste, revolutionaire leiding, waarbij deze dan de gang en de inhoud van de beweging bepaalt. De massa’s vormen het “materiaal”, waarmee de leiders het bevrijdingswerk volbrengen. II. De leiderspartijen en de revolutie1. Bij de zogenaamde revolutionaire massapartijen vindt deze bevrijding van de arbeidersklasse haar korte formulering in: het socialisme nu!, waarmee men dan bedoelt, het doorvoeren van een staatskapitalisme, meer of minder naar Russisch model. Daarom wordt de Russische industrialisatie door staatsexploitatie zowel door de o.s.p. als door de Derde Internationale als de opbouw van het socialisme uitgegeven. Naar deze zienswijze moet een massabeweging de heersende klasse ten val brengen, waarna een regering van “arbeiders en boeren” het bewind in handen neemt, de grootbedrijven onteigent en aan de staat brengt. De leiding van het economische leven gaat dan op de staat over, die echter alleen werken kan, als hij de massa’s beheerst. Voor de oude arbeidersbeweging is de beheersing van de arbeid niet anders dan de georganiseerde beheersing van de loonarbeiders. Uit deze opvatting van het “socialisme nu” is dan ook de houding van de Derde Internationale geboren, om nu reeds iedere organisatie van revolutionaire arbeiders, die zich niet aan haar leiding onderwerpt, te vernietigen. Uit deze opvatting wordt ook de leiderstyrannie van de leiders tegenover de leden van de eigen organisatie verklaarbaar. Zoals de leiding van de Derde Internationale een absolute en blindelingse gehoorzaamheid van haar leden verlangt, zo verlangt ze de absolute onderwerping van de gehele arbeidersklasse aan haar leiding, als ze onder het mom van “de dictatuur van het proletariaat” tot regerende partij geworden is. 2. Een proletarische revolutie in de hoog-kapitalistische landen geraakt echter met een “socialiserende” arbeidersregering direct in onoverbrugbare tegenstelling. De “arbeidersregering” tracht telkens de beweging op een bepaald punt te consolideren, om haar “socialisatie” organisatorisch te kunnen doorvoeren. Maar de in beweging gekomen massa’s kunnen voor een dergelijke consolidatie geen halt maken; ze proberen juist alle sociale verhoudingen om te wentelen, om ze op nieuwe grondslag te brengen. De “arbeidersregering” moet hier tegen optreden, om “orde” te scheppen en de “chaos” te voorkomen. Maar in sociale zin is deze “chaos” juist de geboorte van de nieuwe sociale verhoudingen, die de arbeiders zelf scheppen. Hoe verder de sociale krachten zich ontladen, des te dieper ploegt de omwenteling. 3. Door deze onoverbrugbare tegenstelling tussen de zelfhandelende massa en een “arbeidersregering” die “orde” moet scheppen, wordt bepaald, dat iedere partij, die de activiteit van de massa’s wil beperken tot de grenzen van haar partijprogram door tot een regerende macht in de staat te willen worden, in de revolutie een contra-revolutionaire rol moet spelen. Zij kondigt de dictatuur van het proletariaat af, om de contra-revolutie van de bourgeoisie te bestrijden en om de nieuwe orde in de sociale verhoudingen geleidelijk door te voeren, zoals… “Het Communistisch Manifest” van Marx dit verlangt. Maar in waarheid wendt deze dictatuur zich ook tegen de arbeidersraden, die de grenzen van het partijprogram overschrijden door zelf te socialiseren, door zelf de leiding in handen te nemen. Ze worden dan door de dictatuur van de regerende partij als contra-revolutionair vernietigd. In de hoog-kapitalistische landen is daarom iedere partij-dictatuur een dictatuur over de arbeidersklasse en de wegbereider van de kapitalistische contra-revolutie. 4. ’t Doel van een proletarische revolutie kan geen ander zijn, dan alle burgerlijke verhoudingen tot in hun verste uithoeken om te wentelen. Daarom kunnen de revolutionaire energieën zich niet laten beperken binnen de lijnen van een partijprogram. De arbeiders moeten door hun raden en bedrijfsorganisaties zelf het leven naar hun nieuwe inzichten vormen en de maatschappij beheren. Dit is ook een dictatuur, maar van de arbeiders, die rust op de werkelijke klassenkracht van het proletariaat. III. De politieke dictatuur1. De zelfbeweging van de arbeidende klassen door middel van hun raden en b.o.’s is hetzelfde als de dictatuur van het proletariaat. Het wil niet anders zeggen, dan dat alle maatschappelijke functie’s door deze organen worden uitgeoefend en zowel de wetgeving als de uitvoerende macht op hen zljn overgegaan. Met andere woorden: ze trekken alle macht aan zich, zonder deze te delen met vakbonden, politieke partijen of andere formaties. 2. Voor het handhaven van de uitsluitende macht van de raden zal deze dictatuur alle organisaties, die de radenbeweging aan zich willen onderwerpen, moeten ontbinden. Op de basis van de radenbeweging, op de grondslag van de klassendictatuur, is echter een volkomen vrijheid van politieke propaganda voor de verschillende schakeringen binnen de arbeidersbeweging, voor zover ze de klassendictatuur aanvaarden, noodzakelijk. Deze strijd van de politieke schakeringen is een wezenlijk deel van de bevrijdingsstrijd. Het onderdrukken hiervan, zoals Rusland dit onder de dictatuur van de communistische partij laat zien, is in de hoog-kapitalistische landen niet anders dan het onderdrukken van de revolutie zelf en voert daarmee tot het tegendeel van wat het zegt te bedoelen. IV. De economische dictatuur1. In de revolutie zullen de politieke partijen en de vakbeweging proberen, de economische macht in handen te krijgen over de omweg van de staat. De raden en b.o.’s kunnen deze macht alleen houden als ze de leiding van het bedrijfsleven niet over de staat laten lopen, maar beheer en leiding van de productie zonder omwegen direct zelf uitoefenen. Deze directe leiding is alleen mogelijk, wanneer de oude bewegingswetten van het bedrijfsleven worden opgeheven en de goederenbeweging zich op de grondslag van de productietijd voltrekt, waarbij dan het maatschappelijk gemiddelde arbeidsuur tot centrale categorie zowel van productie als van consumptie wordt. V. De proletarische partij1. Met ’t inzicht, dat het proletariaat alleen als raden-eenheid kan overwinnen en het communistisch bedrijfsleven kan doorvoeren, moet tegelijk de verhouding van de proletarische partijen tegenover de klasse veranderen. Kwam het er vroeger op aan, massapartijen te vormen, om tot regerende macht te worden, nu komt het er vóór alles op aan, niet de partij, maar de klasse sterk te maken. De revolutionairen werken daarom in nauwe verbinding met de massa’s, ze zijn een werkelijk deel van de massa’s. Ze voeren de propaganda voor de zelfstandige ontplooiing van de klassenkrachten en ondersteunen deze overal actief, waar deze zich openbaren. 2. Vóór, in en na de revolutie zullen verschillende opvattingen binnen de arbeidersklasse aanwezig zijn over de ontwikkeling van de maatschappij en dus ook verschillende opvattingen over de maatregelen, die noodzakelijk zijn, wat de oorzaak is van de formatie van verschillende politieke partijen. Voor zover deze geen macht voor zichzelf opeisen, geen macht over de arbeidersklasse nastreven, is het voor hen ook niet noodzakelijk een organisatorisch machtsapparaat op te bouwen. Deze groeperingen zijn daarom plaatselijke werkgroepen, die zich districtsgewijze en landelijk verbinden, om de propaganda krachtiger te kunnen voeren en gezamenlijk hun houding in klassenconflicten te kunnen bepalen. Een organisatorische versmelting van verschillende inzichten is daarbij schadelijk. Compiled by Vico, 1 July 2020 |
Overview |