Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Period of Transition

Bron: a.a.a.p.


Thema: De economische oplossing voor de overgangsperiode van kapitalisme naar communisme


Communistische productie and distributie / Paul Mattick


Voor het eerst gepubliceerd in Living Marxism Vol. 4, 1938, N° 4, August (1). Deze versie is gebaseerd op een fotografische reproductie op kleinere schaal zonder transcriptie, redactie, annotatie or titelbeschrijving door Greenwood Reprint Corporation, Westport, Connecticut, onder de algemene titel “New Essays”; met een korte inleiding in het eerste deel door Paul Mattick sr. Bron:  deel 1,  deel 2. Vertaald en van kanttekeningen voorzien door F.C.


Communistische productie en distributie

[I.]

Kapitalistische crises ontstaan ​​uit de tegenstelling tussen de maatschappelijke productiekrachten en de productieverhoudingen, een conflict waarbij de winstgevende toepassing van het kapitaal steeds moeilijker wordt en dat moet leiden tot de ineenstorting van het kapitalisme. Het Marxisme verwerpt alle pseudo-socialistische economische theorieën die slechts bestaan ​​uit een nieuwe ordening van de distributie met behoud van het kapitalistische systeem van de productie. De waardeproductie moet eerst worden opgeheven voordat er sprake kan zijn van de geringste gelijkenis met een communistische maatschappij. Onder het communisme, heeft de arbeid geen “waarde” en geen “prijs”. De afschaffing van de ruilwaarde is de afschaffing van het loonsysteem, want de loonverhouding is niets anders dan de ruil tussen kopers en verkopers van de arbeidskracht. Als deze verhouding bestaat – en daarbij maakt het niet uit of de koper van de arbeidskracht een individuele ondernemer of de staat is – hebben we door deze omstandigheden zelf, te maken met de productie van waarde en van meerwaarde op basis van de uitbuiting van arbeiders. Een dergelijke kapitalistische productie biedt slechts ruimte aan kapitalistische distributie. “De wijze waarop de productiekrachten worden uitgewisseld”, zegt Marx in de Kritiek van het Programma van Gotha (p. 32), “is bepalend voor de wijze van uitwisseling van de producten.” (2).

In het communisme, is de productie niet langer een proces van accumulatie van kapitaal, maar slechts een arbeidsproces waarin de maatschappij aan de natuur de consumptiemiddelen onttrekt die zij nodig heeft. Het enige economisch criterium is de arbeidstijd die is toegepast in de productie van nuttige goederen. En daarom mogen, vanuit het standpunt van het marxisme de Russische experimenten met “planeconomie”, niet worden beoordeeld als socialistisch. De Russische praktijk volgt de wetten van de kapitalistische accumulatie, op basis van meerwaardeproductie. De loonverhouding is identiek aan die van de kapitalistische productie, en vormt de basis voor het bestaan van een groeiende bureaucratie met steeds meer privileges, die, naast de nog steeds aanwezige privé-kapitalistische elementen, moet worden beoordeeld als een nieuwe klasse die zich meerarbeid en meerwaarde toe-eigent.

De kern van de bolsjewistische theorie van socialisatie kan als volgt worden weergegeven: Met de revolutionaire omverwerping, dat wil zeggen de onteigening van het kapitaal, gaat de macht over de productiemiddelen en daarmee de controle over de productie en de distributie van de producten over in de handen van het staatsapparaat. Dit laatste organiseert dan de verschillende bedrijfstakken in overeenstemming met een plan en stelt ze, als een staatsmonopolie, ten dienste van de maatschappij. Met behulp van statistieken, berekent en bepaalt de centrale autoriteit de omvang en de aard van de productie, als ook de verdeling van de producten over de producenten.

Zeker, de productiemiddelen zijn hier overgegaan uit de handen van de particuliere ondernemers in die van de staat; voor de producenten is echter niets veranderd. Evenmin als onder het kapitalisme voeren ze zelf het bevel over de producten van hun arbeid, omdat ze nog steeds geen controle hebben over de productiemiddelen. Net als voorheen, bestaan hun enige bestaansmiddelen uit de verkoop van hun arbeidskracht. Het enige verschil is dat ze niet langer te maken hebben met de afzonderlijke kapitalist, maar met de totale kapitalist, de staat, als koper van de arbeidskracht.

De doorslaggevende problemen van een communistische economie komen pas op nadat de markt, de loonarbeid, het geld, enz. volledig zijn afgeschaft. Het feit alleen al van het bestaan ​​van loonarbeid betekent dat de productiemiddelen niet worden gecontroleerd door de producenten, maar tegenover hen staan in de vorm van kapitaal; en deze omstandigheid dwingt verder tot een reproductieproces in de vorm van kapitaalsaccumulatie. Deze laatste is, volgens de marxistische theorie, werkzaam als (3) de accumulatie van ellende, en vandaar dat ook de Russische arbeiders daadwerkelijk armer worden in hetzelfde tempo als het kapitaal accumuleert. De productiviteit van de Russische arbeiders stijgt sneller dan hun loon; van het toenemende maatschappelijke product krijgen ze relatief een steeds kleiner aandeel. Volgens Marx is deze relatieve verpaupering van de werkende bevolking in de loop van de accumulatie is slechts een fase van de absolute verpaupering.


II.

De kapitalistische economie heeft de door de industrie ontwikkelde rekenwijze geperfectioneerd. Met name in de laatste twee decennia hebben de rekenmethoden voor het bepalen van de kosten een hoge graad van nauwkeurigheid bereikt. Hoewel kapitalistische boekhoudmethoden zijn gebonden aan het geld als de gemeenschappelijke noemer, sterft de noodzaak aan een boekhouding niet uit met het verdwijnen van het geld en de markt in de communistische maatschappij. Een algemene maat, een rekeneenheid is onmisbaar voor de sociale regulering van productie en distributie. Voor Marx en Engels bestond de grondslag en de rekeneenheid van de communistische economie uit de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd in de producten.

De arbeidstijd als rekeneenheid zal in de communistische economie een dubbele taak vervullen.

“Enerzijds regelt de verdeling van de arbeidstijd in overeenstemming met een maatschappelijke plan, de juiste verhouding tussen de verschillende soorten te verrichten arbeid en de verschillende maatschappelijke behoeften. Anderzijds doet de arbeidstijd tegelijkertijd dienst als maat voor het individuele aandeel van de producenten in de gemeenschappelijke arbeid en derhalve ook voor het individuele aandeel in het te verteren deel van het gemeenschappelijke product. De maatschappelijke betrekkingen van de mensen tot hun arbeid en tot de producten van hun arbeid blijven hier zowel in de productie als in de verdeling duidelijk en eenvoudig.” (Het Kapitaal, Deel I, hfdst. 1) (4).

Het communisme is noch “federalistisch” noch “centralistisch”, en toch is het beide tegelijkertijd. Het is een productiemechanisme dat de onafhankelijke werking van de eenheden garandeert, en tegelijkertijd sociale planning van de productie mogelijk maakt. In alle maatschappijvormen moet het productieproces ook een proces van reproductie zijn. Onder het kapitalisme wordt de reproductie geregeld door middel van het marktmechanisme, terwijl het onder het communisme een gepland proces is dat bewust bepaald wordt door de producenten zelf. Als de arbeidstijd de maat is van de communistische productie, dan is ze ook de maat voor de uitgebreide reproductie.

Het maatschappelijk gemiddelde arbeidsuur als de rekeneenheid van de communistische maatschappij is in staat om alle categorieën van productie en distributie te omvatten. Elk bedrijf zal het aantal arbeidsuren vaststellen dat het verbruikt zodat deze in dezelfde hoeveelheid kunnen worden vervangen. De methode van de arbeidstijd is ongetwijfeld in staat om de totale kosten van een onderneming te berekenen, van een bedrijfstak van industriële productie en ook die van het individuele product of gedeeltelijke product. Zelfs ondernemingen die geen tastbaar product voortbrengen zijn heel goed in staat om de hoeveelheid arbeidstijd te bepalen die ze verbruiken in de vorm van producten.

De productieformule van een bedrijf, evenals die van de maatschappij als geheel, is heel eenvoudig: productiemiddelen plus arbeid schept een product. Als we twee soorten van productiemiddelen onderscheiden: de vaste en de circulerende, dan kunnen we bijvoorbeeld de volgende productieformule voor een schoenfabriek aannemen:

Machines, enz. | Grondstoffen, enz. | Arbeidskracht
10.000 arbeidsuren | 70.000 arbeidsuren | 70.000 arbeidsuren

Als we verder aannemen dat de fabriek 50.000 paar schoenen produceert, dan zijn 150.000 arbeidsuren uitgegeven voor hun productie of drie arbeidsuren voor elk paar. Deze formule is tegelijkertijd de formule voor enkelvoudige reproductie. We weten hoeveel arbeidsuren deze fabriek heeft verbruikt voor de productie van 50.000 paar schoenen. Hetzelfde aantal arbeidsuren moet dan ook worden teruggegeven aan het bedrijf. En wat geldt voor één bedrijf, geldt ook voor de hele maatschappij, die vanzelfsprekend de optelsom van alle bedrijven is. Het totale maatschappelijke product is de optelsom van de productiemiddelen plus de grondstoffen plus de arbeidskracht van alle bedrijven. Er van uitgaande dat de som van alle vaste productiemiddelen 100 miljoen arbeidsuren bedraagt, de bijbehorende grondstoffen 600 miljoen, en de verbruikte arbeidstijd 600 miljoen, krijgen wij het totale product van 1300 miljoen arbeidsuren. In de omstandigheden van enkelvoudige reproductie, kunnen 600 miljoen arbeidsuren worden overgedragen aan de consumenten in de vorm van consumptiegoederen.

De toepassing van het maatschappelijk gemiddelde arbeidsuur als rekeneenheid veronderstelt het bestaan ​​van arbeidersraden organisaties. Elk bedrijf komt naar voren als een onafhankelijke eenheid en is tegelijkertijd verbonden met alle andere bedrijven. Door de taakverdeling heeft elke fabriek bepaalde eindproducten. Met behulp van de vermelde formule kan elk bedrijf de arbeidstijd in haar eindproducten berekenen. Voor zover het eindproduct van een bedrijf niet voor individuele consumptie is bestemd, gaat het naar een ander bedrijf, hetzij in de vorm van productiemiddelen of in de vorm van grondstoffen, en dit berekent op zijn beurt zijn eindproducten in arbeidsuren. Hetzelfde geldt voor alle productieplaatsen, ongeacht de omvang of de aard van hun producten.

Wanneer de individuele bedrijven de gemiddelde arbeidstijd in hun producten hebben vastgesteld, moet nog het maatschappelijk gemiddelde worden gevonden. Alle bedrijven die dezelfde producten voortbrengen, moeten hun productiecijfers vergelijken. Van de individuele bedrijven van een bepaalde bedrijfstak, op een bepaald grondgebied, moet het totale gemiddelde van alle gegeven gemiddelden van deze bedrijven worden afgeleid. Als 100 schoenfabrieken een gemiddelde behalen van drie uur, 100 andere een gemiddelde van twee, dan is het algemene gemiddelde voor een paar schoenen 2½ uur (5). De variërende gemiddelden zijn het gevolg van de uiteenlopende productiviteit van de individuele bedrijven. Alhoewel dit een aandoening is die geërfd is van het kapitalisme, en de verschillen in productiviteit langzaam zullen verdwijnen, moet in de tussentijd het tekort van het ene bedrijf worden gecompenseerd door het overschot van het andere. Vanuit het oogpunt van de samenleving bestaat echter slechts de maatschappelijk gemiddelde productiviteit. De bepaling van de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd vraagt ​​om de kartelvorming van de individuele bedrijven. Aan de tegenstelling tussen de bedrijfsgemiddelde en de maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd komt een einde in het productiekartel.

De maatschappelijk gemiddelde arbeidstijd neemt af met de ontwikkeling van de productiviteit van de arbeid. Als het product dat op deze manier “goedkoper” wordt, er één is voor individuele consumptie, dan gaat dit het verbruik in met dit verminderde gemiddelde. Als het een eindproduct is dat door andere bedrijven wordt gebruikt als productiemiddel, dan gaat de consumptie van productiemiddelen en grondstoffen voor deze bedrijven omlaag, en daarmee gaan de productie-“kosten” omlaag en daarmee wordt de gemiddelde arbeidstijd voor de producten van deze bedrijven verminderd. Het vraagstuk van de compensatie voor de ontstane variaties is aldus een zuiver technische kwestie die geen bijzondere problemen met zich meebrengt.

Als het arbeidsuur dient als maat voor de productie, dan moet het eveneens van toepassing kunnen zijn op de distributie. Een zeer duidelijke verklaring van deze maateenheid wordt door Marx gegeven in de Kritiek op het Programma van Gotha:

“In overeenstemming hiermee krijgt elke afzonderlijke producent, met in achtneming van alle afhoudingen, van de maatschappij precies zoveel terug als hij er zelf aan levert. Wat hij aan de maatschappij heeft gegeven, vormt zijn individueel aandeel in de arbeid. Een voorbeeld: de gemeenschappelijke werkdag vormt de som van de individuele werkuren; de individuele werktijd van elke afzonderlijke producent is het door hem geleverde deel van de gemeenschappelijke werkdag, zijn part daarin. Hij ontvangt van de maatschappij een kwitantie voor het feit, dat hem zo-en-zoveel arbeid is toebedeeld (met mindering op zijn arbeid ten bate van gemeenschappelijke fondsen), en volgens deze kwitantie ontvangt hij uit de gemeenschappelijke voorraden een hoeveelheid consumptiegoederen die evenredig is aan de geleverde arbeid. Dezelfde hoeveelheid arbeid die hij aan de maatschappij in de ene vorm heeft gegeven, krijgt hij terug in een andere vorm.” (Kritiek op het Programma van Gotha) (6).

De arbeiders kunnen echter niet de volledige opbrengst van hun arbeid ontvangen. De arbeidstijd is geen directe maat voor het deel van het maatschappelijk product bestemd voor individuele consumptie. Zoals Marx verder uitlegt in zijn “Kritiek”:

“Indien wij de uitdrukking “arbeidsinkomsten” (7) allereerst opvatten in de betekenis van product van de arbeid, dan blijken de arbeidsinkomsten het gezamenlijke maatschappelijke product te zijn.”

“Daarvan moet nu worden afgetrokken: Ten eerste: wat nodig is voor het vergoeden van de gebruikte middelen voor de productie; Ten tweede: het extra voor de uitbreiding van de productie; Ten derde: een reserve- of verzekeringsfonds voor het verzekeren tegen ongelukken, natuurrampen en dergelijke.” (Kritiek op het Program van Gotha) (8).

Dan moet er nog het volgende worden afgetrokken van wat er overbleef: “Ten eerste, de algemene kosten voor administratie niet behorende tot de productie; ten tweede, wat is bestemd voor de bevrediging van gemeenschappelijke behoeften, zoals scholen, gezondheidszorg, enz.; ten derde, fondsen voor diegenen die niet kunnen werken”. (Kritiek van het Programma van Gotha) (9).

Instellingen die geen tastbare goederen produceren (culturele en sociale instellingen) en toch deelnemen aan de maatschappelijke consumptie kunnen worden beschouwd als bedrijven. Hun diensten gaan zonder uitstel over in de maatschappij; productie en distributie zijn hier één (10). Om een voorbeeld te geven noemen we deze instellingen “openbare bedrijven”. Alles wat de openbare bedrijven verbruiken moet worden onttrokken aan de voorraden eindproduct van de productiebedrijven. Met de groei van het communisme ziet dit soort van bedrijven een eindeloze uitbreiding tegemoet, consumptiemiddelen, wonen, passagierstransport, enz. Hoe meer de maatschappij zich in deze richting ontwikkelt, en hoe meer bedrijven worden omgevormd tot openbare bedrijven, des te minder zal de individuele arbeid dienen als maatstaf voor de individuele consumptie. Deze tendens illustreert de de algemene ontwikkeling van de communistische maatschappij. Van het sociale product wordt een gedeelte gebruikt voor de verdere uitbreiding van het productieapparaat. Wanneer de uitgebreide reproductie een bewuste daad wil zijn, dan is het noodzakelijk te weten hoeveel arbeid nodig is voor enkelvoudige reproductie. De formule voor enkelvoudige productie is productiemiddelen plus grondstoffen plus arbeidskracht. Als het materiële productieapparaat moet worden uitgebreid met 10%, moet een massa van producten van deze hoeveelheid aan de individuele consumptie worden onttrokken. Wanneer we teruggaan naar de formule voor de maatschappij als geheel, 100 miljoen productiemiddelen, plus 600 miljoen grondstoffen, plus 600 miljoen arbeidskracht, zorgt dit er voor dat in totaal 700 miljoen arbeidsuren moeten worden gereproduceerd. Er blijven 600 miljoen arbeidsuren over. De openbare bedrijven nemen van deze 600 miljoen hun productiemiddelen en grondstoffen. Tien procent wordt afgetrokken voor uitbreiding van de productie, wat overblijft kan gelijk verdeeld worden over de arbeiders die werken in de productiebedrijven en de openbare bedrijven. Wanneer we aannemen dat 50 miljoen arbeidsuren noodzakelijk zijn voor de openbare bedrijven en 70 miljoen voor uitbreiding, dan moeten we van het totale consumptiefonds 120 miljoen arbeidsuren aftrekken. Blijven over 480 miljoen arbeidsuren voor het individuele consumptiefonds.

De distributie is net als de productie zelf een maatschappelijke kwestie. De “kosten” van de distributie zijn opgenomen in het algemene budget voor de openbare bedrijven. Het bijeenbrengen van de consumenten in associaties in direct contact met het productie-organisme, maakt een enorme mobiliteit met het oog op de behoeftenbevrediging en de veranderingen daarin mogelijk. In de betrekkingen tussen de individuele bedrijven, is arbeidstijd-“geld” overbodig. Als een bedrijf haar eindproducten levert, heeft zij productiemiddelen, plus grondstoffen, plus arbeidskracht in arbeidstijd gekoppeld aan de grote keten van gedeeltelijk maatschappelijke arbeid (11). Deze moeten in dezelfde omvang worden teruggegeven aan de verschillende bedrijven in de vorm van andere eindproducten. Het arbeidsgeld is alleen geldig voor individuele consumptie. Naarmate meer en meer bedrijven tot de openbare bedrijven overgaan, groeit de distributie door middel van arbeidsgeld steeds minder, maakt deze minder belangrijk en verhaast de eigen opheffing. Het vaststellen van de consumptiefactor is de taak van de maatschappelijke boekhouding.

Deze boekhouding is slechts boekhouding en niets anders. Ze staat in het middelpunt van het economisch proces, maar ze heeft geen macht over de producent of de individuele bedrijven. De maatschappelijk boekhouding is zelf slechts een bedrijf. De functies zijn: registratie van de stroom van producten, vaststelling van het maatschappelijke consumptiefonds, de uitgave van het arbeidstijd-“geld”, de controle over productie en distributie. De controle van het arbeidsproces is een puur technische, die wordt afgehandeld door elke bedrijf voor zichzelf. De controle die wordt uitgeoefend door de maatschappelijke boekhouding betreft alleen de administratieve verwerking van alle ontvangsten en leveringen van de individuele bedrijven en het bewaken van hun productiviteit.

De verschillende industriële bedrijven dragen hun productiebudgetten over aan het bedrijf dat de maatschappelijk boekhouding bijhoudt. Uit alle productie-budgetten volgt de maatschappelijke inventaris. Producten in de ene vorm stromen naar het bedrijf; nieuwe producten in een andere vorm verlaten dit weer. Om het proces in simpele bewoordingen te beschrijven: Elk verplaatsing van goederen is opgenomen in de algemene maatschappelijk boekhouding door een girale overboeking, zodat het debet en credit van elk bepaald bedrijf te allen tijde kan worden waargenomen. Alles wat een bedrijf verbruikt in de vorm van productiemiddelen, grondstoffen of arbeids-“geld”, verschijnt aan de debetzijde van de bedrijf; wat het heeft overgedragen aan de maatschappij in de vorm van producten verschijnt aan de creditzijde. Deze twee punten moeten elkaar continu dekken, en onthullen aldus of en in welke mate het productieproces soepel verloopt. Tekort en teveel bij een bedrijf worden zichtbaar en kunnen worden gecorrigeerd. Het reproductieproces wordt de regelaar van de productie. (*)


Noot van de auteur

*) Zie voor een meer uitgebreide studie van dit probleem “Grundprinzipien kommunistischer Produktion und Verteilung.” Gruppe Internationaler Kommunisten (Holland). Herausgegeben von der Allgemeinen Arbeiter Union Deutschland. Berlin 1930.


Noten van de vertaler

1. Grote delen van dit artikel zijn vrijwel identiek aan “What is Communism?” door Paul Mattick, voor het eerst in het Engels gepubliceerd in International Council Correspondence – English Edition – published by United Workers Party, Chicago, N° 1 Oct. 1934. Veranderingen die van belang lijken zijn in voetnoten aangegeven.

2. Dit is een wel zeer vrije vertaling van het Duits naar het Engels die Mattick hier overneemt. Dit doet echter niets af aan de juistheid. Ter vergelijking, Marx schrijft:
“[…] zou het überhaupt een vergissing zijn de kern van de zaak te zien in de zogeheten verdeling en hier het hoofdaccent op te leggen.
Elke verdeling van consumptiegoederen is altijd slechts het resultaat van de verdeling der productievoorwaarden zelf. En de verdeling van de laatste verraadt het karakter van de productievorm zelf.
Een voorbeeld: de kapitalistische productievorm berust hierin dat de materiële productievoorwaarden in de vorm van eigendom van kapitaal en eigendom van grond zich nu in handen van de niet-arbeiders bevinden, terwijl de massa slechts beschikt over zijn persoonlijke productievoorwaarde – arbeidskracht. Zijn de elementen der productie eenmaal op die manier verdeeld, dan vloeit hieruit vanzelf ook de huidige verdeling van consumptiemiddelen voort. Indien de materiële productievoorwaarden het collectieve bezit van de arbeiders zelf kunnen vormen, dan zal dat tevens resulteren in een verdeling van consumptiemiddelen die anders is dan vandaag. Het vulgaire socialisme (met als navolger een zeker deel van de democraten) heeft van de burgerlijke economen de gewoonte overgenomen de verdeling op te vatten en te behandelen als iets dat losstaat van de productievorm en van hieruit de zaak zo voor te stellen, alsof het socialisme hoofdzakelijk draait om de problemen van de verdeling. Maar als de werkelijke stand van zaken allang aan het licht is gebracht, waarom dan op onze schreden terugkeren?”
marxistst.org. Zie ook m.e.w., Bd. 19, p. 22.

3. Hier is weggevallen ten opzichte van de uitgave van 1934 “een wetmatigheid van crises en ineenstorting, en tegelijkertijd betekent het […]”.

4. marxists.org . Zie ook m.e.w., Bd. 24, Kap. 1, S. 93.

5. Zoals Mattick opmerkt in de uitgave van 1934 is dit voorbeeld niet volledig. Zie voor een nadere uitwerking de tekst (1930) van de g.i.c., hfdst. VIII.

6. marxists.org . Zie ook m.e.w., Bd. 19, S. 20.

7. Marx sprak volgens de m.e.w. van “Arbeitsertrag” een term die het Programma van Gotha gebruikte in aansluiting op Lasalles “unverkürzten Arbeitsertrag” en waarvan hij opmerkte dat niet duidelijk is of daarmee het product of de toegevoegde waarde van de arbeid wordt genoemd.

8. marxists.org . Zie ook m.e.w., Bd. 18, S. 18-19.

9. Hier citeert Mattick niet maar neemt hij een samenvatting uit een oude Engelse vertaling over, of een samenvatting van Mattick zelf. We geven hier de gehele oorspronkelijke tekst van Marx in de vertaling van marxistst.org. Deze vertaling bevat enkele zwakheden in vergelijking met de Duitse tekst in de m.e.w.
“Blijft over het andere deel van het gezamenlijke product, bestemd om dienst te doen als consumptiegoederen.
Voordat wordt overgegaan tot de individuele verdeling van dit resterende deel, wordt nog eens afgetrokken:
– Ten eerste: de algemene, niet onmiddellijk met de productie samenhangende bestuurskosten. (vert. m.e.w. “Verwaltungskosten”)
Dit deel zal sterk inkrimpen in vergelijking met de situatie in de huidige maatschappij en zal steeds meer afnemen naarmate de nieuwe maatschappij zich ontwikkelt (vervallen bij Mattick, let wel Marx is volgens de M.E.W. hier beslister t.a.v. de vernietiging van de burgerlijke staat dan de vertaler van marxists.org: “Dieser Teil wird von vornherein aufs bedeutendste beschränkt in Vergleich zur jetzigen Gesellschaft und vermindert sich im selben Mass, als die Gesellschaft sich entwickelt”).
– Ten tweede: wat bestemd is voor de gemeenschappelijke bevrediging van behoeften zoals: scholen, gezondheidsinstellingen enzovoorts.
Dit deel zal aanzienlijk toenemen in vergelijking met wat het in de hedendaagse maatschappij is en zal alsmaar blijven toenemen naarmate de nieuwe maatschappij zich ontwikkelt. (vervallen bij Mattick).
– Ten derde: de fondsen voor arbeidsongeschikten etc., kortom wat thans wordt gerekend tot de zogeheten officiële armenzorg.”

10. Hier is niet duidelijk of gedoeld wordt op de gehele sector dienstverlening, onderscheiden van die van de productie, of slechts een deel daarvan. Men kan zich in het eerste geval afvragen waarom het resultaat van deze bedrijven door zowel de g.i.c. als door Mattick meteen gratis ter beschikking gesteld wordt. Misschien is de reden dat tot in de 20ste eeuw de economie moeite heeft gehad om dienstverlening goed te begrijpen. Maar vanuit arbeidersstandpunt is er geen principieel verschil tussen de voortbrenging van goederen en die van diensten, ook al vallen in het laatste geval voortbrenging en consumptie samen. Het is wel zo dat het voorlopige voortbestaan van schaarste kan leiden tot de maatregel om bijvoorbeeld gezondheidszorg gratis te maken maar schoonheidsbehandelingen niet.

11. De tekst lijkt hiermee te verwijzen naar de verdeling in openbare bedrijven en bedrijven die niet gratis consumptiegoederen leveren.


© Hoewel de Communistische Linkerzijde in het algemeen afzag van het opeisen van kopierechten of rechten op “intellectueel eigendom” kunnen sommige publicaties onder dat recht vallen; mocht dat het geval zijn, dan is het gebruik alleen gratis voor persoonlijke raadpleging. Materiaal vrij van kopierechten, uitsluitend op voorwaarde van niet commercieel gebruik, kan vrij worden verspreid. Een verwijzing naar deze bron wordt op prijs gesteld, net als een verwittiging. Aangaande handelsgebruik kunt u contact met ons opnemen.


Compiled by Vico, 4 February 2016



























Overzicht