Home | Contact | Links | ||
1965: Paul Mattick with his wife Ilse, on the right Monique, partner of Louis Janover, on the left her mother; the photo was made close to the home of Henk Canne Meijer in Amsterdam, Hortusplantsoen. |
Paul Mattick (1904-1981)IntroductionWriter’s name in Germany Paul Klein; see for his biography:
For some bibliographical data and some of his works:
For the periodicals of which he was the co-editor: International Council-Correspondence Paul Mattick (1904-1981) / Von Frank Dingel [S. 90-97] ; Bibliographie der Schriften von Paul Mattick 1924-1981 / Auf der Basis der Arbeiten von Paul Mattick jr. und Bjarne A. Frandsen zusammengestellt und ergänzt von Michael Buckmiller [S. 197-224]. – In: Internationale Wissenschaftliche Korrespondenz zur Geschichte der deutschen Paul Mattick overleden / [Cajo Brendel], 1981In zijn woonplaats Cambridge in de Amerikaanse staat Massachusetts overleed onlangs op 76-jarige leeftijd Paul Mattick, een man die gedurende bijna zestig jaar actief is geweest als onvermoeibaar criticus van de kapitalistische samenleving in het algemeen en van haar theoretische vertegenwoordigers in het bijzonder. Hij was tegelijkertijd, en het één hing nauw met het andere samen, een criticus van die economische en politieke organisaties die zichzelf als de officiële en traditionele “arbeidersbeweging” verstaan maar die in zijn ogen hoogstens als “een kapitalistische beweging van arbeiders” (a) konden worden aangemerkt. Juist toen hij de jaren des onderscheids bereikt had ontstond de als radencommunisme bekend geworden stroming, die de vakbeweging niet als de vertegenwoordigster van de arbeidende klasse wenste te beschouwen en die zich daardoor kenmerkte, dat zij de omwenteling der kapitalistische productieverhoudingen niet als de taak van de een of andere politieke partij zag, maar als het werk van de arbeiders zelf. Bij die stroming sloot zich de jonge Mattick aan en radencommunist is hij tot aan zijn dood gebleven. Hij werd in 1904 in een Berlijns arbeidersgezin geboren. Zijn vader behoorde tot de radicale vleugel van de Duitse sociaaldemocratie en was bij het einde van de eerste wereldoorlog lid van de door Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht geleide Spartakusbond. De jonge Mattick werd na het doorlopen van de Volksschule leerling-werktuigmaker bij de firma Siemens. In ’t jaar dat de Duitse revolutie uitbrak meldde hij zich als lid van de afdeling Berlijn-Charlottenburg van de Freie Sozialistische Jugend. Als rijpend tiener beleefde hij achtereenvolgens het ontstaan van de arbeiders en soldatenraden, de Spartakusopstand van 1919, de moord op Liebknecht en Luxemburg, het optreden van Noskes Zeitfreiwilliger, de Kapp-putsch en de Roeropstand, gebeurtenissen die – mag men aannemen – in z'n ouderlijk huis druk werden besproken en becommentarieerd. In dat milieu moet op z’n minst ook het besef hebben geleefd van het bankroet van de oude “arbeidersbeweging”. Het zal mede aan de invloed van dat milieu zijn toe te schrijven, dat de 16-jarige Mattick lid werd van de Freie Arbeider Jugend, de jongerenorganisatie van de in 1920 opgerichte Kommunistische Arbeiter Partei Deutschlands, een partij die anti-parlementair was en zich baseerde op een aantal ervaringen van de Duitse revolutie. Met zijn medewerking aan haar orgaan Rote Jugend begon zijn publicistische werkzaamheid. In 1921 verhuisde Mattick op 17-jarige leeftijd naar Keulen. Aldaar ging hij deel uitmaken van de plaatselijke KAPD-afdeling. In de vijf jaren die volgden schreef hij verscheiden artikelen voor bladen als de Kommunistische Arbeiter Zeitung, Proletarier (b) en Kampfruf (c). Een jeugdige zucht naar avontuur dreef de jonge Mattick in 1926 naar de Verenigde Staten. Als bankwerker kwam hij in Chicago aan de slag, waar hij in 1927 in zijn vrije tijd de leiding kreeg van de Duitstalige Chicagoer Arbeiter Zeitung die hij behield totdat ’t blad de verschijning staakte. Met het Europese radencommunisme bleef hij in nauw contact. In de jaren ’30 gaf hij in Chicago het tijdschrift Council Correspondence uit, dat een zusterorgaan was van het Duitstalige tijdschrift Rätekorrespondenz dat werd uitgegeven door de Hollandse groep van Internationale Communisten. Sommige artikelen die in Rätekorrespondenz verschenen, verschenen ook in Council Correspondence en omgekeerd. Tussen het midden van de jaren ’30 en eind 1943 was Mattick achtereenvolgens ook uitgever van de tijdschriften Living Marxism (Levend Marxisme) en New Essays (Nieuwe opstellen). Afgezien van perioden van werkloosheid gedurende de grote crisis na 1929 verdiende hij tot ver na de tweede wereldoorlog zijn brood als werktuigmaker in diverse fabrieken. Als zodanig was hij een tijdlang georganiseerd in de IWW (Industrial Workers of the World). Na 1945 is hij niet meer als uitgever van tijdschriften opgetreden, wel verschenen er sindsdien in de Verenigde Staten, in Europa en in Latijns-Amerika regelmatig opstellen van Matticks hand in diverse periodieken. Daarnaast publiceerde hij diverse geschriften. Iedere keer dat Mattick de pen ter hand nam, geschiedde dat in feite met hetzelfde oogmerk: of wel hij kritiseerde de oude arbeidersbeweging, dat wil zeggen dat hij de mythen van zowel de sociaaldemocratie als van het bolsjewisme-leninisme doorprikte, of wel hij keerde zich tegen even hardnekkige als wijdverbreide misverstanden omtrent de betekenis van Marx’ onderzoekingen, of wel hij poogde de ontoereikendheid van de burgerlijke maatschappijwetenschappen aan te tonen. Vaak genoeg deed hij ’t één en het ander tegelijkertijd. Er zijn vier marxistische theoretici geweest die op Paul Mattick grote invloed hebben uitgeoefend, te weten Otto Rühle, Anton Pannekoek, Karl Korsch en Henryk Grossmann, ook al heeft hij dan ongetwijfeld niet elk van hun opvattingen gedeeld. Wat hem met Grossmann verbond waren diens inzichten omtrent de wetmatigheden der kapitalistische ontwikkeling, die hij, ofschoon misschien niet in elk detail, toch wezenlijk voor juist hield. Evenals Grossmann (d) plaatste ook Mattick als hij over ekonomische kwesties schreef, dan wel zich tegen burgerlijke of neo-marxistische ekonomen van het soort van Ernst Mandel (e) keerde, Marx’ waardeleer en diens theorieën omtrent de kapitaalsaccumulatie in het middelpunt van zijn beschouwingen. Matticks uitvoerigste economische studie is getiteld “Marx and Keynes” en is een kritische analyse van de theorie van de beroemde Britse econoom, die buitengewoon grote invloed heeft uitgeoefend op het burgerlijk economisch denken in de tweede helft van onze eeuw. Keynes zou, zo kon men wel in de jaren ’50 en ’60 horen, het geheim hebben ontdekt, hoe de kapitalistische productiewijze stabiel, d.w.z. praktisch crisisvrij te maken via injecties met overheidsgeld. Matticks boek, waarin allerlei fundamentele economische kwesties worden aangesneden, rekent grondig af met een dergelijk oordeel omtrent Keynes en met dergelijke illusies. Een economische politiek die door Keynes is geïnspireerd garandeert volstrekt niet, dat zich geen depressie meer zal aandienen, zo betoogde Mattick. Voor zover er met behulp van Keynes inderdaad bepaalde moeilijkheden kunnen worden opgelost, gaat het, zo luidde Matticks oordeel, slechts om een tijdelijke oplossing. Sommige hoofdstukken van “Marx en Keynes” waren al eerder als afzonderlijke opstellen verschenen (f). Het boek zag het licht in 1969, op een tijdstip derhalve dat de crisisverschijnselen die thans overal worden waargenomen zich in de verste verte nog niet aandienden. Toen ze, zo omstreeks 1974, aan de horizon opdoemden, kwam Mattick in een nieuwe studie, getiteld “Krises en krisistheorieën”, nog eens op het onderwerp terug (g). Verwant ermee was het kleine, in ’76 door hem geschreven opstel over “De vernietiging van het geld” (h). Naar economische problemen, zoals die welke in de zojuist genoemde publicaties werden behandeld, is Matticks belangstelling in toenemende mate uitgegaan. In zijn laatste levensjaren hield hij zich diepgaand bezig met de jongste vorderingen van de burgerlijke economische wetenschap; kritische publicaties daarover had hij voortdurend onder handen. Maar zo in het totaal van zijn werk het accent al op economische analyse valt, het is bepaald niet het enige waarmee hij zich heeft bezig gehouden. Wij spraken hierboven reeds over zijn kritiek op datgene wat hij telkens weer nadrukkelijk als de oude arbeidersbeweging definieerde. Als een voorbeeld ervan kan het opstel worden beschouwd dat hij in 1935 schreef over de meningsverschillen tussen Rosa Luxemburg en Lenin, een opstel waarin hij Lenin als een burgerlijk revolutionair karakteriseert en waarin hij het verschil behandelt tussen een politieke en een sociale revolutie. Een ander voorbeeld is het artikel dat hij na diens dood aan Karl Kautsky wijdde, de man die min of meer als het theoretisch geweten van de Duitse sociaaldemocratie gold en die door Mattick als een wegbereider van Hitler werd beschouwd. Paul Mattick heeft heel veel opstellen en geschriften vervaardigd in de loop van zijn leven, waarin hij allerlei facetten van de burgerlijke samenleving, haar klassendeling en de haar dientengevolge kenmerkende klassenstrijd heeft behandeld. Hij keerde zich tegen Herbert Marcuse, toen deze het standpunt verkondigde dat aan de arbeidersklasse geen revolutionaire rol meer was beschoren, hij schreef over de betekenis van spontaan arbeidersoptreden, hij schetste in kort bestek de ontwikkeling van de opvattingen van figuren als Pannekoek, Korsch en Otto Rühle. Van laatstgenoemde constateerde hij: “Otto Rühle was in de Duitse arbeidersbeweging werkzaam in kleine groepen buiten de officiële arbeidersorganisaties. De groepen waartoe hij behoorde waren nimmer erg belangrijk en zelfs in deze groepen nam hij een merkwaardige positie in. Hij kon zich nimmer volledig met welke organisatie ook identificeren, hij verloor nimmer de algemene belangen van de arbeidersklasse uit het oog [...]. Voor Rühle waren organisaties geen doel op zichzelf [...]. Men heeft hem vaak van afvalligheid verdacht, maar zoals hij geleefd heeft zo is hij gestorven: als socialist.” En: “Al kon Rühle alleen maar hopen, dat de toekomst de problemen op zou lossen, die de oude arbeidersbeweging niet in staat geweest was op te lossen, deze hoop was niet op een geloof gebaseerd maar op wetenschap en kennis, kennis van de maatschappelijke ontwikkeling.” Bijna al deze door Mattick over Rühle geschreven woorden zijn in gelijke mate van toepassing op Mattick zelf. Hém zal wel niemand ooit van afvalligheid hebben verdacht, maar voor het overige geldt ook voor hem, dat hij in schijnbaar onbetekenende groepen werkzaam was en dat hij op grond van de ontwikkelingstendensen in de kapitalistische samenleving er vast van overtuigd was, dat de arbeidersklasse eens een revolutionaire rol zal spelen, die de oude arbeidersbeweging nooit gespeeld heeft en vanwege datgene vrat zij wezenlijk is ook nooit heeft kunnen spelen. Ook Paul Mattick is zijn leven lang, tot aan zijn dood toe, socialist geweest, dat wil zeggen iemand, die de opheffing van de loonarbeid als het alternatief beschouwde voor de kapitalistische productiewijze, iemand die recht voor z’n raap verklaarde, dat “er geen twee soorten van loonarbeid bestaan, een kapitalistische en een bolsjewistische, doch dat loonarbeid de vorm is waarin onder kapitalistische productieverhoudingen de meerwaarde die door de arbeiders geproduceerd wordt door de heersende klasse of de heersende elementen in beslag wordt genomen” (i). Zeker, op een gegeven tijdstip in zijn leven is het Mattick gelukt om zich te bevrijden van de noodzaak van de dagelijkse fabrieksarbeid. Maar uit de pen waarvan hij sindsdien leefde is nimmer ook maar één woord gevloeid ten pleziere van de heersende klasse, niet van die in het Oostblok, niet van die in het Westen. Dat hij voor de publicatie van zijn soms zeer specialistische en wetenschappelijke studies vaak genoeg op wetenschappelijke periodieken was aangewezen, neemt het feit niet weg, dat hij, zomin als Rühle, nooit de algemene belangen uit ’t oog heeft verloren van de arbeidersklasse waaruit hij was voortgekomen. En zo hij zich al dikwijls tamelijk moeilijke theoretische onderwerpen koos, zodat zijn geschriften nu niet direct voor arbeiders bestemd waren, ze waren in elk geval tegen de heersenden gericht, om het even of dat nu private ondernemers waren of wel de partijfunctionarissen aan het roer van een zogenaamde communistische staat, waarin – naar een woord van Mattick – “voor de producenten alles precies hetzelfde is gebleven als in het vrije kapitalisme”. Als de radencommunistische schrijver Mattick zich zijn leven lang tegen maatschappelijke fabels heeft gekeerd, dan om deze reden, dat – naar hij eens betoogde – de communistische revolutie (niet van de een of andere partij, maar van de arbeiders zelf), anders dan de burgerlijke omwenteling, geen fabels nodig heeft om zich door te zetten, geen ideologieën of inbeeldingen behoeft, maar genoeg heeft aan zichzelf, dat wil zeggen aan de acties van de massa. In deze strijd tegen fabels, ideologieën en illusies ligt Matticks betekenis, in hun onbarmhartige ontmaskering zijn verdienste. a. Aldus Mattick zelf in een opstel uit 1945. b. De K.A.Z. verscheen iedere veertien dagen en werd uitgegeven door de KAPD; Proletariër was het theoretisch orgaan van deze partij. c. Der Kampfruf was het orgaan van de AAU, de Allgemeine Arbeiter Union, de met de KAPD verwante bedrijfsorganisatie. d. Henryk Grossmann was de auteur van Das Akkumulations- und Zusammenbruchsgesetz des kapitalistischen Systems, een in 1929 verschenen boek, dat hevige diskussies heeft uitgelokt. Ook door radenkommunisten werd er zéer verschillend over gedacht, getuige een diskussie uit de jaren ’30 tussen Pannekoek (kontra) en Mattick (pro-Grossmann). e. De Belgische professor Ernest Mandel, één van de bekendste Belgische trotzkisten, wordt door velen als een vooraanstaand marxistisch ekonoom beschouwd. Mattick is niet de enige geweest die deze reputatie heeft aangetast, maar wel de eerste. f. Met name in het tijdschrift dat werd uitgegeven door het in Parijs gevestigde Institut de Science Economique Appliquée (Instituut voor toegepaste ekonomische wetenschap). g. “Krisen und Krisentheorien”, Fischer Taschenbuch Verlag, 1974. h. Opgenomen in de bundel “Beitrage zur Kritik des Geldes”, Suhrkamp Verlag, 1976. i. Paul Mattick, “The inevitability of communism”, New York 1935, blz. 21. Eveneens in Duitse vertaling verschenen in Paul Mattick, “Kritik der Neomarxisten”, Frankfurt am Main 1974, blz. 35. Bron: Daad en Gedachte, 17e jaargang, 1981, nr. 5, mei; de spelling is aangepast L’avventura della rivolluzione / Gianfranco Ragone, 2014L’avventura della rivolluzione ; Il Communisme dei consigli di Paul Mattick / Gianfranco Ragone. – In : Critica Marxista, nuova serie. – DCB di Bari : Edizione Dedalo, 2014. – No. 3-4 (maggio-agosto). – p. 65-72 Compiled by Vico, 11 November 2015, latest additions 8 December 2016 |
Übersicht
|