Home | Contact | Links       
Antonie Pannekoek Archives

Omslag

Bron: a.a.a.p.


De arbeiders, het parlement en het communisme / [Anton Pannekoek], 1930


Bron:  De arbeiders, het parlement en het communisme / [Anton Pannekoek]. – [Amsterdam] : Groep van Internationale Communisten, 1930. – 16 p. Transcriptie en lichte aanpassing aan hedendaags taalgebruik door F.C., februari 2017; duidelijke drukfouten zijn stilzwijgend verbeterd.


Crisis en armoede

De maatschappij verkeert in een crisis. Handel en industrie krimpen steeds meer in, grote bedrijven zijn stilgelegd. Er heerst een werkloosheid als nooit te voren. Miljoenen arbeiders op aarde hebben geen werk, al een paar jaar, en kunnen zich met een kleine uitkering ternauwernood in het leven houden. Het opgroeiende jonge geslacht komt niet aan de slag. De staten sluiten zich door hoge invoerrechten van elkaar af en vernietigen het internationaal verkeer. De boeren vinden geen afzet voor hun producten. Overal heerst het gevoel, dat het met onze kapitalistische maatschappij op een of andere manier misloopt. Wat in vroegere jaren als een ondraaglijke toestand gevoeld werd: de sterke uitbuiting, de felle afjakkering, de altijd dreigende onzekerheid van bestaan, de troosteloze toekomst van altijd proletariër blijven – dat lijkt nu haast een ideaaltoestand die men terugwenst. Maar er is alle kans, dat hij niet terug komt. Ook als de crisis voorbijgaat en de bedrijvigheid terugkeert – wat niemand precies weet – zal de toestand toch veranderd zijn. Het kan heel goed zijn dat een nieuwe opleving in de nieuwe landen in Amerika en Azië komt, en dat in het oude Europa de industrie blijvend achteruitgaat (1). Ondergang, diepe armoede en ellende voor de arbeiders lijkt de naaste toekomst.

En waarom? De maatschappij is rijker dan ooit te voren, rijker door haar vermogen om rijkdom te scheppen. Wetenschap en techniek stellen door hun toepassing de landbouw en de industrie in staat overvloed voor allen te produceren. Reeds vijftig jaar geleden werd uitgerekend dat bij de toenmalige techniek een arbeidstijd van vijf uur per dag voldoende was om ieder een hogere middenstandsbestaan te verschaffen. En nu pas heeft een economisch-technisch bureau onder een Amerikaans geleerde, Scott, berekend dat bij een arbeidstijd van twee uur per dag de mensheid in staat zou zijn een overvloedig inkomen voor ieder voort te brengen.

Waarom dan die gruwelijke tegenstelling tussen de feitelijke en steeds meer dreigende armoede en de mogelijkheid van overvloed? Omdat er een conflict, een tegenstrijdigheid is tussen de arbeidswijze en de eigendomsvorm. De vormen van eigendom passen niet meer bij de vormen van de arbeid.

Het conflict tussen arbeid en eigendom

In vroegere tijden van kleinbedrijf had de man die arbeidde de beschikking over de werktuigen waarmee hij werkte, en natuurlijk over het produkt dat hij maakte. De handwerker was eigenaar van zijn gereedschap en verkocht zijn product; de boer was eigenaar van land en vee en verkocht wat hij niet zelf verbruikte. Het privaat eigendom behoorde bij het kleinbedrijf.

De baas nam knechts om hem te helpen; werktuig en product bleven van hemzelf. In plaats van werktuigen kwamen grote machines; de kapitalist kocht ze, nam arbeiders in dienst en betaalde als loon wat zij nodig hadden om te leven. Nog steeds was hij eigenaar van de werktuigen en de producten; uit wat de waarde van het door de arbeiders gemaakte product meer was dan hij betaald had, kreeg hij zijn winst en vermeerderde zo zijn kapitaal. Reusachtig groeide in de eeuw van de grootindustrie het kapitaal uit de arbeid van de arbeiders, terwijl deze niet meer kregen dan wat juist voor het leven nodig was, en soms dat niet eens.

Nu is de toestand zo. Het grootste deel van alle producten wordt in fabrieken gemaakt door organisaties van samenwerkende arbeiders, ingenieurs en technisch personeel, die de gehele machinerie samen hanteren. (De machines zijn zelf het product van andere groepen arbeiders.) Maar het product is niet van hen; uit de opbrengst krijgen ze alleen maar loon, en de rest is voor de kapitalisten. Dit zijn de aandeelhouders, die samen de directie van de fabriek aanstellen, maar zelf geheel buiten het arbeidsbedrijf staan. Zij wonen ergens in villa’s en hebben geen enkele rol in de productie dan dat ze het leeuwendeel van de opbrengst in de zak steken. Zij zijn de parasieten van de maatschappij. Is dit dwaas en onzinnig? Het is de rol van het privaat eigendom, sinds het kapitalistisch eigendom is geworden.

Nog erger: deze aandeelhouders zijn de bezitters, de meesters over de fabriek, hun eigendom, zij laten alleen werken als er winst mee te behalen is; of de mensen behoefte hebben aan het product, kan hun niet schelen, als deze er niet genoeg voor kunnen betalen. Is er geen winst te maken, dan zetten ze de boel stil. Zoals nu, in de wereldcrisis. Daar staan de machines ongebruikt te roesten; daar staan de arbeiders, begerig om ze in beweging te brengen. Zij zouden overvloed voor hen allen kunnen scheppen. Maar de bezitters van deze productiemiddelen willen dit niet, zij verhinderen het. Daarom is er gebrek en armoede, hoewel de voorwaarden tot rijkdom: voortreffelijke productiemiddelen en miljoenen gewillige handen, bereid staan. Is dit waanzin? Het is de rol van het uit de tijd van kleinbedrijf overgeleverde eigendomsrecht.

Dit is dus het conflict: de arbeid is gemeenschappelijk geworden en het eigendomsrecht is persoonlijk gebleven. En daaruit komen uitbuiting en crisis als onvermijdelijke gevolgen voort.

Hoe is dit conflict op te heffen? Het is niet mogelijk de arbeid tot de oude vorm terug te brengen, de machines stuk te slaan en het kleinbedrijf te herstellen. Dus moet het eigendomsrecht in overeenstemming gebracht worden met de arbeid.

De hedendaagse werktuigen, de grote machines, de fabrieken worden gehanteerd door een gemeenschap van arbeiders. Dan moet ook de gemeenschap het beschikkingsrecht hebben over werktuig en product. Van persoonlijk, zoals vroeger, is de arbeid collectief, gemeenschappelijk geworden. Dus moet ook het eigendom collectief, gemeenschappelijk worden. Niet buitenstaande parasieten maar zij die zelf het werk doen, moeten over het werk te zeggen hebben. Dit is het communisme, dat in plaats moet komen voor het kapitalisme.

De strijd van de klassen

Hoe is deze verandering tot stand te brengen?

Vanzelf verandert de maatschappij niet; de mensen moeten het doen. De kapitalisten hebben geen enkele reden een verandering te wensen; zij verzetten zich natuurlijk met alle macht er tegen, dat hun eigendomsrecht op de productiemiddelen opgeheven wordt. Maar ook de kleinere middenstanders zijn tegen een verandering, omdat zij er op rekenen door middel van hun zaken vooruit te gaan in bezit. Al worden ze zelf nog zo door het grootkapitaal gedrukt, ze hechten aan hun eigendom dat maakt dat ze niet bezitsloze proletariërs zijn. Ook voor de meeste boeren geeft het bezit van hun boerderij, hoezeer ook door hypotheek belast, altijd hoop om door hard werken er boven op te komen. Zij menen, dat het communisme het op hun kleine eigendommetjes voorzien heeft. Omdat ze niet weten, hoe het kapitalistisch eigendomsrecht werkt.

Alleen de arbeidersklasse heeft direct belang bij het communisme. Daardoor alleen kan aan haar armoede en levensonzekerheid een einde gemaakt worden. De arbeiders kunnen dit doel alleen bereiken door strijd, door de strijd van de arbeidersklasse tegen de bezittende klassen. De arbeiders vormen in de grootindustriële landen van West-Europa en Amerika de meerderheid en wel een steeds groeiende meerderheid. Dat reeds geeft haar de zekerheid deze strijd te kunnen winnen. Bovendien is zij de meest onmisbare klasse; zonder haar arbeid kan de maatschappij geen ogenblik bestaan. Zij heeft het gehele productieapparaat in haar handen, niet rechtelijk, maar feitelijk; als de gehele arbeidersklasse eensgezind deze macht gebruikt, is daartegen het papieren recht van de kapitalistenklasse machteloos. De kapitalisten daarentegen beschikken over alle macht die het geldbezit kan geven; zij betaalt alle knappe koppen om haar maatschappij te besturen, te organiseren, te verdedigen; zij koopt als het nodig is gewapende troepen om met wapengeweld de arbeiders er onder te houden. Door de pers, de school, de kerk, de radio, de bioscoop, door alle geestelijke macht en middelen probeert zij de arbeiders in geestelijke afhankelijkheid te houden. Daarbij komt dan nog als haar voornaamste machtsmiddel haar politieke heerschappij, haar macht over de staat. De staatsmacht is een stevig gebouwde organisatie van ambtenaren, die vanuit één punt geleid overal het volk regeren, zo nodig gesteund door gewapende troepen, politie en leger. Elke poging van de arbeidersklasse om zich tegen de bestaande toestand van uitbuiting en nood te verzetten wordt door de staatsmacht dadelijk onderdrukt. De staatsmacht is als een stevige vestingmuur, die het kapitaal om zich gebouwd heeft. Wil de arbeidersklasse haar klassenstrijd winnen en de kapitalisten ten onder brengen, dan moet zij de staatsmacht overwinnen, dan moet zij de politieke heerschappij veroveren.

Haar doel is het eigendomsrecht te veranderen, de productiemiddelen van privaat eigendom tot gemeenschappelijk eigendom te maken. Het eigendomsrecht wordt geregeld door de wet; en de wetboeken, als alle wetten, worden door de politieke organen van de staat vastgesteld. Wie baas is over de staat, is ook baas over wet en recht. Daarom moet de arbeidersklasse zich meester maken van de politieke heerschappij. Verovering van de politieke macht is de noodzakelijke voorwaarde voor de verandering van het eigendomsrecht die vrijheid en overvloed aan het arbeidende volk moet verzekeren.

Hoe kunnen de arbeiders de politieke heerschappij veroveren?

Daarmee komen we op de verkiezingen.

Het parlementarisme als middel tot bevrijding

De sociaaldemocraten beschouwen het parlementarisme, dus gebruik maken van de verkiezingen, als een middel voor de arbeiders om de heerschappij te veroveren.

Want wie is die regering, die de politieke macht uitoefent en de wetten maakt? In de eerste plaats het parlement, de beide kamers die uit gekozen volksvertegenwoordigers bestaan. In de Westeuropese landen, eerst in Engeland, toen in Frankrijk door de Grote Revolutie, daarna in andere landen, heeft de bezittende klasse zich de macht verzekerd door het gekozen parlement tot de eigenlijke regeringsmacht te maken.

De z.g. regering, de ministers die aan het hoofd van de staat, van de ambtenaren, van het leger staan en alle machtsmiddelen van de staat in hun hand hebben, kunnen niet regeren als het parlement hen niet hebben wil, en zijn dus afhankelijk van de Kamermeerderheid. Sedert de arbeiders na veel strijd het algemeen kiesrecht gewonnen hebben, kiest de meerderheid van het volk ook de meerderheid van de Kamers. Dat is de democratie. Wanneer dus in een land de arbeiders de meerderheid van de bevolking uitmaken, kunnen zij ook de meerderheid in het parlement kiezen, als ze maar goed kiezen en zich niet door mooie praatjes van hun vijanden laten bedriegen. Daartoe vormen ze dan zelf een politieke partij, een arbeiderspartij. En dan zijn ze meester over de regering, dus over de staatsmacht. Dan regelen ze wet en recht naar hun opvatting en hun belang. Zo kan de arbeidersklasse, als ze maar haar verstand gebruikt, zich door goed gebruik van het stembiljet bevrijden.

De nieuwe regering, die uit vertegenwoordigers van de arbeiders bestaat, heeft dan tot taak de kapitalistische bedrijven te onteigenen en tot staatsbedrijven (of plaatselijk tot gemeentebedrijven) te maken, te beginnen met de grootste monopolies en banken, en daarna steeds kleinere bedrijven er in te betrekken. Daarin wordt niet meer voor winst maar voor de behoefte geproduceerd. De staatsorganen zorgen voor de centrale leiding van deze produktie; de arbeiders zijn in dienst van deze organen van de gemeenschap; zij zijn zeker van hun levensonderhoud, crisissen en werkloosheid komen niet meer voor. Doordat er geen winst voor kapitalisten afgaat, komt de gehele opbrengst, na aftrek van noodzakelijke onkosten voor beheer, voor openbare diensten als onderwijs, gezondheid, verkeersmiddelen en dergelijke, aan de arbeiders. Daar de beste arbeidsmethoden toegepast worden en een einde komt aan het onproductief gepruts dat tegenwoordig zoveel arbeid verspilt, wordt in korte arbeidstijd overvloed voor allen geproduceerd.

De leiders als bevrijders

Het is dus wel heel eenvoudig. De arbeiders behoeven maar als meerderheid op de goede manier te stemmen en het kapitalisme is overwonnen.

Eens in de vier jaar vult de arbeider een stembiljet in. Meer hoeft hij niet te doen; zijn afgevaardigde doet de rest. Hij vecht niet zelf voortdurend voor zijn zaak; hij draagt zijn strijd over aan een ander, die voor hem strijden moet. Het parlementarisme is een strijd door middel van anderen, van leiders. Op deze anderen, de afgevaardigden komt het nu aan, op hun bekwaamheid in het bekvechten in de Kamers; daarom zijn zij de leiders, die het eigenlijke werk doen, die het dus het beste weten en daarom vanzelf ook het meeste te zeggen hebben.

Wij praten over democratie, omdat er algemeen kiesrecht is. Maar deze parlementaire democratie is niet een regering van het volk zelf, maar een regering van parlementariërs. Alleen op de verkiezingsdag is het kiezersvolk baas; maar o wee, als het dan niet goed kiest! Vier jaar lang heeft het dan niets meer te zeggen en kunnen de kamerleden doen wat ze willen. Natuurlijk denken de heren er wel aan dat na vier jaar weer een ‘dag van afrekening’ komt; maar zij rekenen er dan op met de nodige kermisreclame, met grote woorden, prachtige beginselen en slimme redevoeringen de kiezers zo te bewerken, dat alleen in heel erge gevallen er iets van een werkelijke afrekening komt – en dan wordt Piet vervangen door Klaas, die niet véél anders is. Bovendien: zoeken de kiezers in een district zelf de man uit die als hun vertrouwensman naar Den Haag gaat? Geen sprake van: de verschillende grote en kleine politieke partijen wijzen de kandidaten aan waartussen de kiezers mogen kiezen. Alleen met grote moeite lukt het soms aan groepen kiezers zelf een ‘wilde’ kandidaat (zo noemen ze dat) op te stellen en gekozen te krijgen; in de Kamer staat zo iemand alleen en heeft geen invloed. In de Kamers spelen de grote politieke partijen met elkaar het spel om de macht.

De parlementaire democratie is een schijndemocratie.

Het parlementarisme is geen instrument van de arbeiders om zichzelf te bevrijden; het is een manier om zich te laten bevrijden. Door anderen die zeggen: kiest ons, en wij bezorgen u het socialisme. Door de parlementariërs, door de leiders, door de socialistische partij. De arbeiders stemmen, dat wil zeggen: ze geven opdracht aan de socialistische leiders: bevrijd ons, voer het socialisme in, vernietig het kapitalisme. En de socialistische meerderheid in de Kamer gaat aan het werk, stuurt de vorige ministers weg, stelt nieuwe socialistische aan, zet wetten in elkaar voor het socialiseren en houdt intussen alle verzet met hun staatsmacht er onder. En dan komt nog het moeilijkste: het organiseren en leiden van de maatschappelijke productie. Het spreekt vanzelf dat de sociaaldemocraten, die de strijd van de arbeiders hoofdzakelijk als een strijd van leiders zien, zich ook een socialistische maatschappij niet anders kunnen voorstellen dan geleid door bekwame leiders. Een grote organisatie van bureaucraten zal nodig zijn om het commando over de productie te voeren; en van hun bekwaamheid vooral zal het afhangen of de zaak goed loopt. Zij regelen en de arbeiders gehoorzamen en werken. Dus zowel in de revolutie als in de opbouw van het socialisme spelen de arbeiders zo goed als geen rol. Zij mogen de leiders stemmen, steunen, toejuichen, en verder uitvoeren wat deze vaststellen. Maar het wezenlijke werk doen de leiders; en deze zullen dus ook – in democratische vormen – de wezenlijke macht hebben. De arbeiders hebben zich nieuwe meesters gekozen in plaats van de oude, goede meesters in plaats van slechte. En deze bezorgen ons socialisme, vrijheid en overvloed.

Het is dus heel eenvoudig. Zo eenvoudig, dat men zich afvraagt of het ook te eenvoudig is, om waar te kunnen zijn.

En met hoe weinig moeite! In vroegere eeuwen moesten de burgers met alle inspanning vechten, goed en bloed opofferen, gewelddadige revoluties maken om de macht te veroveren. Maar de arbeiders behoeven enkel maar hun verstand te gebruiken en het goede briefje in de stembus te gooien. Dat is alles wat zij voor hun bevrijding behoeven te doen. En dat terwijl een heersende klasse tegenover hen staat, zo machtig in geld en bezit, in kennis en energie, in stoffelijke en geestelijke geweldmiddelen als nooit een klasse te voren was!

Kan iemand geloven dat die zich rustig zal laten onteigenen, wanneer de arbeiders een socialistische meerderheid in de Kamers kiezen? Iedere arbeider, ook als hij verder niets weet, weet en begrijpt, dat de verovering van de macht in de maatschappij slechts de vrucht van een langdurige strijd, van de grootste krachtsinspanning en van zware offers kan zijn. Dat zijn bevrijding slechts door strijd, krachtsinspanning en offers van hemzelf mogelijk is.

Dat dus de bevrijding door parlement en stembiljet een waanbeeld is. In deze voorstelling van de parlementaire verovering van de macht is van de arbeiders nauwelijks sprake. En ook de bourgeoisie is er blijkbaar niet en speelt geen rol. Er wordt alleen over politieke partijen, kamerleden en ministers gerept. Zulk een kinderlijke voorstelling van een economische omwenteling, geweldiger dan de wereld ooit gezien heeft, kan slechts opkomen bij mensen die alleen maar politiek zien. Maar achter al het parlementaire en politieke gedoe staan de klassen, staat de bourgeoisie en staat de arbeidersklasse. En de strijd van deze klassen bepaalt de gehele maatschappelijke ontwikkeling.

De bourgeoisie is er ook nog

De bezittende klasse heeft er natuurlijk van te voren voor gezorgd dat parlementen niet te veel te zeggen hebben. De heerschappij van de parlementsmeerderheid is maar schijn. Naast het parlement staan nog andere politieke machten.

Een parlementsmeerderheid kan een ministerie tot aftreden dwingen.

Maar zij kan geen nieuwe ministers benoemen. Dat doet een koning of een president. Om deze koningen en presidenten staat een kring van invloedrijke mensen, adellijke heren, hoge officieren, oude deftige politici, rijke kapitalisten; en uit hun kring en hun aanhang, of op hun aanbeveling worden de nieuwe ministers benoemd. Zij vormen een macht die achter de schermen werkt, en die gesteund wordt door het rijkste en machtigste deel van de bourgeoisie.

Gesteld echter dat zij bij een conflict toch maar met een rauwe democraat uit de Kamer genoegen nemen, dan zijn die man toch als minister de handen gebonden. De hele rij hoge en lage ambtenaren die het volk regeren en de wetten uitvoeren, op de ministeries en daarbuiten, blijven dezelfde; sommige zijn zelfs wettelijk onafzetbaar, zoals de rechters. Die veranderen niet ineens allemaal van richting als de ministers veranderen. Trouwens, zij behoren zelf tot de bourgeoisie en voelen zich één met de bezittende klasse; en zelfs op de onderste sporten van de ladder, als politieagent of bureauklerk, voelen ze zich een stukje overheid, geroepen om over het volk te regeren. Kan iemand geloven dat dit ambtenarencorps in een werktuig ter invoering van het socialisme verandert, zodra er een ministerie van sociaaldemocraten zou komen?

Zo zou een parlementsmeerderheid van socialistische arbeidersvertegenwoordigers op een tegenstand stoten die zij met haar eigen middelen niet kan overwinnen.

Tegen deze zekeringen die de bourgeoisie in de staatsorganisatie gelegd heeft, zijn alle stembiljetten, alle redevoeringen en alle partijgekonkel machteloos. Dat weten de sociaaldemocraten zelf ook heel goed, en in hun programma staat de verovering van de ‘volledige democratie’. Dat kan alleen door een beroep te doen op de arbeiders. Deze moeten dan, niet door het stembiljet, maar op een krachtiger manier hun macht in het veld brengen tegen die van de bourgeoisie.

Ook omgekeerd kan het voorkomen dat de bezittende klasse de toenemende parlementaire invloed van de arbeiders te gevaarlijk vindt; dan kan zij het algemeen kiesrecht afschaffen terwijl zij nog de meerderheid heeft. Met de middelen van het parlement is daartegen niets te doen. Alleen een optreden van de arbeidersmassa’s zelf zou dat kunnen verhinderen. Zeker is het dat voor een deel de vrees voor zulk massaal optreden van de arbeiders de bourgeoisie er van afgehouden heeft het algemeen kiesrecht aan te tasten. (2)

Vijf en twintig jaar geleden werd in Duitsland druk over afschaffing van het rijksdagskiesrecht gesproken, en daartegenover de politieke werkstaking voorgesteld. Tegenwoordig heeft de bourgeoisie een beter middel dan die afschaffing, namelijk de uitschakeling van het parlement en vervanging door een dictatuur - zoals in ltalië, in Duitsland en andere landen. Tegenover de werkelijke krachten in de maatschappij, tegenover de wil en de macht van de bourgeoisie om te heersen, is de parlementskiezerij vrijwel machteloos. Voor de wezenlijke strijd om de macht, voor wezenlijke veranderingen in de maatschappij moeten de arbeiders zelf optreden. Die kracht, die in het parlementaire waanbeeld ongebruikt bleef, de kracht van de arbeidersklasse in haar optreden als massa zelf, is de enige kracht die het tegen de bourgeoisie kan opnemen.

Het nut van het parlement, vroeger en nu

Nu doet zich de vraag voor: als de grondgedachte van de bevrijding door het parlement verkeerd is, is dan het gebruik van het parlement niet altijd een verkeerde tactiek geweest? Was het deelnemen aan verkiezingen niet altijd krachtverspilling?

Nu moet men daarbij bedenken dat de maatschappij voortdurend verandert. Wat in de ene toestand goed en doelmatig is, kan in de andere ondoelmatig en verkeerd zijn. De kapitalistische maatschappij is in de laatste halve eeuw zeer sterk veranderd.

Toen het kapitalisme opkwam, bestond de bourgeoisie uit een talrijke klasse van matig rijke kapitalisten die alleen konden heersen door de parlementen machtig te maken boven vorsten en adel.

Toen vormde zich ook de arbeidersklasse doordat verarmde handwerkers en boerenzoons van het land in de fabrieken trokken, zonder enig begrip van de nieuwe kapitalistische verhoudingen. Om ze te organiseren, klassenbewustzijn te wekken en hun de wereld als arbeider te laten zien, bleek toen dat de verkiezingen een uitstekend middel waren. Dat trok hen naar vergaderingen, in de stroom van openbaar politiek leven, van belangstelling voor maatschappelijke kwesties; en zo werd begrip van socialisme en organisatiebesef in hen gewekt. Waar de arbeiders geen kiesrecht hadden, heeft de strijd voor het algemeen kiesrecht in dezelfde richting gewerkt door de groeiende arbeidersmassa’s in de industriestreken tot strijd tegen het kapitalisme te wekken.

Daarbij gold de leer dat door dit gebruik van de verkiezingen op den duur het socialisme, de bevrijding van de arbeiden zou komen. In de werkelijke praktijk diende het echter om het kapitalisme tot een dragelijke en mogelijke toestand voor de arbeiders te maken. In het kapitalisme zijn kapitalisten en arbeiders beide nodig; zij moeten elkaar bevechten om hun tegenstrijdige belangen, maar vervullen beide hun rol. Een normaal kapitalisme kan alleen bestaan als de arbeiders vrije mensen zijn, in staat hun levensbelangen te verdedigen, met rechten en vrijheden van vrije burgers voorzien, met verenigingsrecht, stakingsrecht, vrijheid van mening en vergadering, met kiesrecht om dit alles te verdedigen. Zonder dit alles, dus ook zonder een arbeiderspartij die in het parlement en overal de directe belangen van de arbeiders verdedigt, is het kapitalisme niet compleet. Daarom is de sociaaldemocratie, evengoed als de vakverenigingen, een onmisbaar orgaan van de kapitalistische maatschappij - het orgaan, waardoor alle belangen die de arbeiders binnen het kapitalisme hebben, op regelmatige manier tot uiting kunnen komen.

Eenmaal orgaan van het kapitalisme, kan de sociaaldemocratie zich van deze bodem niet meer losmaken. Zij kan niet tegelijk orgaan van het kapitalisme en orgaan van de revolutie zijn. Zij praat natuurlijk wel veel over revolutie. Maar als zij de arbeidersmassa’s tot eigen actie zou oproepen, revolutionair, tegen de staat, dan zou de staatsmacht dadelijk haar organisatie ontbinden, haar kassen in beslag nemen, haar leiders gevangen zetten, en daarmee was aan haar bestaan en haar werk een einde gemaakt. Daarom vreest zij een arbeidersrevolutie door massa-acties. Mochten die echter buiten haar om ontstaan en succes hebben, dan zal zij proberen zich van de leiding meester te maken om de beweging te dempen en ze om te buigen naar een grotere regeringsmacht voor haarzelf.

Zij kan dus de arbeiders alleen maar als kiezers gebruiken. Daarom is haar hoogste doel een parlementsmeerderheid door verkiezingen te krijgen, om dan minister te kunnen worden. Hoezeer zij zich echter als orgaan van het kapitalisme ten dienste van de arbeidersbelangen binnen het kapitalisme voelt blijkt uit haar praktijk om, nu zij nog geen meerderheid heeft, socialistische ministers samen met andere partijen een regering te laten vormen. Daarbij moeten deze sociaaldemocraten dan tegelijk zaakwaarnemers van de bezittende klasse, van de kapitalistische belangen worden; zij zijn dan niet meer dan sociaal voelende burgerlijk politici. Nog erger maakte de Duitse socialistische partij het, toen bij de revolutie in 1918 de macht in de handen van de arbeiders was gevallen. Zij liet het revolutionaire deel van de arbeiders door Noske en de generaals neerslaan, vormde daarna een ‘socialistische’ regering, maar deed voor de doorvoering van het socialisme niet meer dan een commissie benoemen om te onderzoeken welke grootbedrijven rijp waren voor nationalisering. Onder bescherming van de socialistische regering, die de arbeiders met mooie praatjes zoet hield, kon het Duitse kapitaal zich herstellen en zijn macht weer opbouwen. Toen werden de socialistische ministers naar huis gestuurd; en nu oogsten de Duitse arbeiders de vruchten van deze houding.

Vroeger kon de sociaaldemocratie in het parlement voor de dagelijkse belangen van de arbeiders werken. Maar in deze halve eeuw van ontwikkeling is ook het kapitalisme veranderd. Het kapitaal is in die tijd geweldig samengetrokken; van de grote klasse van gemiddelde zelfstandige kapitalisten is niet veel meer over, en reusachtige banken, concernen en monopolies beheersen het economisch leven. Deze grootkapitalisten kunnen hun belangen veel beter achter de schermen bij vorsten, presidenten en ministers waarnemen dan in het parlement. Daarom verliezen de parlementen steeds meer hun macht; soms worden ze geheel uitgeschakeld en treedt een dictatuur op, elders worden het onbelangrijke praatcollege’s, waar alleen de sociaaldemocratische arbeiders nog met eerbied naar kijken.

Heeft dan het kiezen voor de Kamers geen nut meer?

O ja, het heeft nog een groot nut – namelijk voor het kapitaal.

Terwijl het vroeger nut had voor de arbeiders, had het tegelijk zijn nut voor de bourgeoisie omdat daarbij het kapitalisme zich rustig en ongestoord kon ontwikkelen, zonder dat de arbeiders telkens in oproerigheden uitbarstten.

Nu het nut voor de arbeiders onbeduidend is geworden, behoudt het nog zijn grote nut voor het kapitalisme. Want zolang de arbeiders kiezen en daarvan wat verwachten, denken ze niet aan andere acties die het kapitalisme werkelijk zouden aantasten.

Arbeiders die aan de verkiezingen deelnemen, geven daarmee te kennen: Wij laten ons nog braaf in de luren leggen; het kapitalisme kan gerust zijn, het is nog veilig.

De communistische partij

Hier werd aldoor gesproken van de sociaaldemocratie; maar de communistische partij is toch geheel anders; zij roept de arbeiders steeds tot revolutie en actie op. Zeker, zij verschilt daarin dat ze dikkere woorden gebruikt, in feller taal op de kapitalisten en hun woordvoerders scheldt, en in daverende krachttermen tot revolutie aanspoort. Maar in doel en in praktijk verschilt zij eigenlijk niet van de sociaaldemocratie. Zij werkt net zo met verkiezingen; en met hetzelfde gevolg: als de arbeiders met instemming lezen hoe de partijcommunisten in de Kamer op de bourgeoisie loshakken, zeggen ze: die kerels durven, die moeten wij hebben, die zullen ons bevrijden! En dan gooien ze een rood briefje in de stembus en vergeten dat zij zelf tegen het kapitalisme moeten strijden.

De communistische partij wil de arbeidersrevolutie in het grootindustriële West-Europa net zo doorvoeren als de bolsjewistische revolutie in het zwak-industriële boerenland Rusland, n.l. onder leiding van de partij. In Rusland heerst het staatskapitalisme; daar leidt en regelt een almachtige staats- en partijbureaucratie de gehele industrie. De arbeiders worden van boven af gecommandeerd en van bovenaf wordt hun loon en arbeidstijd geregeld. Deze heerschappij van de partijleiders over de arbeidersklasse en deze regeling van de industrie door een leidersorganisatie is ook haar doel voor West-Europa.

De directe massa-acties

Ook in vroeger tijd zijn acties van de arbeidersmassa’s voorgekomen, waar de kracht van het parlement te kort schoot. Zo een halve eeuw geleden massademonstraties en politieke werkstaking ter verovering van het algemeen kiesrecht in België. De sociaaldemocratie beschouwt deze als soms noodzakelijke maar dan toch abnormale gebeurtenissen, als een soort reinigend onweer waarna dan de normale parlementaire gang van zaken weer gewoon doorgaat. Dat kon, omdat die acties slaagden en de bourgeoisie spoedig toegaf. Maar, als de bourgeoisie eens niet toegeeft, omdat het om haar heerschappij gaat?

Kan dan de arbeidersklasse door zulke massa-acties toch de bourgeoisie overwinnen?

Wij kunnen natuurlijk niet precies toekomstige gebeurtenissen voorspellen.

Nog minder kan iemand nu raad geven hoe de arbeiders dan, later, moeten handelen. Men kan alleen uit wat bij massa-acties tot nog toe plaats vond, evenals bij vroegere revoluties, enigermate afleiden welke krachten en welke uitwerkingen daarbij optreden.

Wij stellen hier voorop dat de arbeiders de massa van de bevolking vormen en dat de bezittende klasse een minderheid is. Maar deze minderheid steunt op de staatsmacht. De staatsmacht bestaat uit een organisatie van ambtenaren, overal tussen de bevolking als bestuurders verspreid, zelf een minderheid, maar door een straffe organisatie verenigd, door één geest bezield, door één wil vanuit het regeringscentrum geleid; en bovendien beschikt ze zo nodig over gewapend geweld van politie en leger. Zo kan ze heersen over een bevolkingsmeerderheid van losse mensen zonder eenheid en verband.

Wanneer echter de arbeiders als een vast aaneengesloten massa in een reuzenbetoging optrekken tegen de regering, dan voelt deze dat als een opstandigheid die de kern van haar macht aantast. Zij kan niet onverschillig blijven en zeggen: laat ze hun gang gaan; zij wil ook niet dadelijk toegeven. Dus probeert zij met haar macht die nieuwe macht te breken. Ze kondigt verboden af, maakt verbodswetten, zendt er politie tegen in. Is echter de samenhang, de vastbeslotenheid, de talrijkheid van de betogende massa zo groot dat ze zich niet laat verstrooien, dan heeft het gezag al een knauw gekregen. De staatsmacht heeft nog sterker wapens; zij heeft een leger. Maar de ervaring heeft geleerd dat op den duur tegen massa-acties de soldaten, die zelf volkskinderen zijn, wankel en onzeker worden. Ook arbeiders hebben sterkere middelen: massastakingen waardoor het hele maatschappelijke samenstel in de war raakt. Kan de regering die niet bedwingen, dus niet zoals dat heet ‘de orde’ herstellen, dan verliest ze nog meer aan gezag. Bovendien wordt door een verkeersstaking, als die heel algemeen wordt, het verband tussen de plaatselijke autoriteiten en de centrale regering verbroken; iedere burgemeester moet op eigen houtje handelen, de eenheid en vaste samenhang van de gehele staatsmacht wordt ontwricht. Natuurlijk tracht omgekeerd de regering met de bezittende klasse samen de organisatie (3) en de eenheid van de strijdende arbeidersmassa’s te breken: door staat van beleg, door gevangenzetting van aanvoerders of woordvoerders, door geweld hier, door beloften of gedeeltelijk toegeven elders, en door het verbreiden van valse berichten over mislukkingen om het zelfvertrouwen van de arbeiders aan te tasten. En vooral ook door de oude splitsingen van de arbeiders in allerlei bonden en partijen en richtingen en geloven uit te spelen, door leiders van deze bonden of geloven er op uit te zenden om verdeeldheid en wantrouwen te zaaien. In elke actie komt het er dus op aan wie van de strijdende machten innerlijk het sterkst en meest vast is; elk brengt door eigen vastheid de vastheid van de tegenstander tot ontbinding.

Bij hun eerste massa-acties – die soms uit politieke conflicten, soms uit grote stakingen, soms uit noodtoestand kunnen ontstaan  is de kracht van de arbeiders nog gering; zij kunnen soms wel een gedeeltelijk succes behalen, wanneer het om een beperkt doel gaat; maar vaak ook lijden zij de nederlaag. De innerlijke verdeeldheid in vele bonden en partijen werkt nog na, zelfvertrouwen, inzicht, solidariteit zijn nog ontoereikend. Zolang zij ook nog hun vertrouwen in anderen stellen en geloven dat de sociaaldemocratische of de communistische partij hen door het parlement bevrijden kan, zullen zij zich door de moeilijkheden en offers van directe acties laten afschrikken. Maar tenslotte moeten zij wel, telkens opnieuw, door de nood van het kapitalisme gedwongen. In elke strijdervaring groeit hun kracht en samenhang.

Niet in één keer, maar slechts in een reeks van revolutionaire massa-bewegingen kan de arbeidersklasse overwinnen; want het wezenlijke van haar overwinning is: zichzelf tot een vaste, door staalharde solidariteit onaantastbare strijdkracht te maken, waartegen alle onderdrukkingspogingen van de staatsmacht machteloos afschampen.

Natuurlijk gaat dat niet gemakkelijk; wat hier in een paar simpele samenvattende woorden gezegd wordt, zal een tijdperk, hoe lang weten wij niet, een zware strijd omvatten, waarop latere geslachten als het belangrijkste tijdperk van omwenteling in de geschiedenis zullen terugzien. Nog nooit in vroegere revoluties stond de opkomende klasse tegenover een zo sterke, toegeruste vijand, maar ook nooit had zij zelf zulke krachten in zich. De bourgeoisie zal tot het uiterste strijden, want voor haar gaat het om leven of dood. Zakt een regeringsstelsel in elkaar, zij zal middelen vinden om een nieuw op te richten. Dreigen massastakingen, zij organiseert legers van stakingsbrekers om de sleutelbedrijven gaande te houden. Zijn de soldaten onbetrouwbaar, zij richt fanatieke vrijwilligerstroepen op uit kleinburgerlijke en onbewuste proletarische elementen, om voor haar te vechten. Uit de moderne oorlogstechniek zal zij gruwelijker aanvalswapens tegen opstandige arbeiders halen. Trachten de arbeiders door bezetting van fabrieken deze tot steunpunten van strijd te maken, zo zal ze de fabrieken met gehoorzame gele elementen [stakingsbrekers; F.K.] proberen te vullen. Dat alles kan haar in een afzonderlijk geval helpen; maar daarna zal het de vastbeslotenheid en de aaneengeslotenheid van de arbeidersmassa’s weer tot grotere kracht doen toenemen. Want deze putten steeds nieuwe kracht uit het feit, dat zij de arbeiders zijn die de wereld (hun wereld) dragen, dat zij hun vrijheid moeten winnen, terwijl de anderen een door de ontwikkeling overbodig geworden parasietenklasse vormen die kunstmatig haar heerschappij tracht te rekken. Er is geen ander einde mogelijk dan dat de staatsmacht verpulverd en tot stof vergaan, haar gezag vervlogen en de voormalige bourgeoisie machteloos geworden is. Dan heeft de arbeidersklasse de politieke heerschappij, de macht over de maatschappij veroverd. Dit is de toestand die Marx de dictatuur van het proletariaat noemde.

De arbeidersraden

De revolutionaire strijd van de arbeidersklasse is hier voorgesteld als in hoofdzaak een afbrekende, vernietigende kracht; de organen van het oude gezag van de bourgeoisie moeten overwonnen worden en gaan daarbij te gronde. Natuurlijk moeten dan tegelijk nieuwe organen opgebouwd worden die de eenheid en samenhang van de arbeiders belichamen. Omdat eenheid van handelen centrale leiding meebrengt en die leiding toch als vertegenwoordiger van het geheel democratisch gekozen moet worden, wordt vaak gemeend dat dan dus toch weer een nieuwe staatsmacht, een regering en een parlement door de overwinnende arbeiders moet worden ingesteld, vooral ook om de wetten te maken tot invoering van het nieuwe socialistische eigendomsrecht. Dus komt men, zo lijkt het, toch weer terecht bij hetzelfde wat de sociaaldemocratie wil.

Doch dit is maar schijn. Ten eerste is het niet waar dat nieuwe eigendomsvormen door een wet ingevoerd moeten worden. Een wet kan slechts vastleggen als bindende regel wat al grotendeels werkelijkheid in de wereld is. Gedurende de strijd zelf hebben de arbeiden de productiemiddelen, de fabrieken al in bezit genomen, omdat ze die nodig hebben om te werken, om de levensbehoeften, die aldoor nodig zijn te produceren. De wettelijke regeling komt daarna.

Ook is het wel waar dat de zegevierende arbeidersklasse organen voor eenheid van handelen zal scheppen. Maar die zullen er heel anders uitzien dan parlementen en regeringen. Die groeien uit de maatschappelijke noodzakelijkheden op en beginnen zich al in de strijd zelf te vormen.

Bij elke grote strijd, b.v. een staking over vele fabrieken, moeten de arbeiders voor eenheid van handelen door voortdurend overleg zorgen. Daar niet al die massa’s in één vergadering kunnen overleggen, zendt ieder personeel zijn vertegenwoordigers. Bij massabewegingen die zich over grotere gebieden uitstrekken, is dit nog veel meer nodig; daar worden de vergaderingen van de afgevaardigden van de afzonderlijke fabrieken en werkplaatsen de belangrijke lichamen die de centrale leiding hebben. Dit zijn de arbeidersraden. Ze zijn geheel iets anders dan parlementen, omdat die raden enkel vertegenwoordigers zijn van de bedrijfsgroepen die ze uitzenden, zeggen en doen wat deze groepen denken en willen, en elk ogenblik terug te roepen zijn en te vervangen door anderen. Zij hebben dus niets van onafhankelijke leiders; de arbeiders zelf hebben steeds over alles te beslissen en zijn zelf verantwoordelijk. Dit is het beginsel van de arbeidersdemocratie, de ware democratie in tegenstelling van de schijndemocratie van het parlementarisme.

Naarmate in revolutionaire bewegingen de macht van de arbeiders toeneemt en die van ’t burgerlijke staatsapparaat verzwakt, krijgen deze arbeidersraden steeds groter en belangrijker taak; zij moeten daarbij allerlei vormen aannemen al naar de eisen van het ogenblik: hier stakingscentrale, daar orgaan voor levensmiddelenzorg of -productie, elders regeringslichaam voor handhaving van de nieuwe orde. Want naarmate de arbeiders groter macht krijgen, worden hun organen meer en meer het wettig gezag in de maatschappij, terwijl de vroegere bezittende klasse die door haar tegenstand deze nieuwe orde stoort, er onder gehouden moet worden.

De arbeidersraden zijn de politieke organen van de dictatuur van het proletariaat. Door de manier waarop zij gekozen worden, staat de bourgeoisie er geheel buiten. Wie daarin een vergrijp tegen de democratie, tegen de gelijke rechten voor ieder mens ziet, moet bedenken dat de bourgeoisie geen recht van bestaan meer heeft en moet verdwijnen – in tegenstelling tot het kapitalisme, waar bourgeoisie en arbeidersklasse beide nodig zijn en zich dus beide moeten kunnen laten gelden. In de nieuwe maatschappij zijn alleen werkers, die gezamenlijk hun werk regelen en daarover beslissen, zowel in de industrie als in de landbouw, zowel in de kleine maatstaf van de fabriek als in de grote maatstaf van volk, staat, en van de mensheid die de samenhang in de totale wereldproductie heeft te regelen en te organiseren.

Zo blijkt dat de bevrijding van de mensheid uit het kapitalisme niet mogelijk is door het parlementarisme, waarbij de arbeiders hun strijd overdragen aan leiders. Zij is alleen mogelijk door massabewegingen van de arbeiders zelf. ln haar pogen om deze massabewegingen te onderdrukken zal de staatsmacht, het orgaan van de heersende klasse tenslotte in een tijdperk van revoluties te gronde gaan. De overwinnende arbeidersklasse bouwt de nieuwe communistische maatschappij op en organiseert de arbeid volgens het beginsel van de arbeidersraden.

De bevrijding van de arbeidersklasse kan alleen haar eigen werk zijn.


Noten

1. Daarmee is de voedingsbodem van de ‘geleidelijke verheffing van het levenspeil’ vernietigd en zet de verarming van de massa zich voort.

2. Voor een ander deel was het de overtuiging dat algemeen kiesrecht als veiligheidsklep, waardoor de ontevredenheid van de massa zich ontladen kan, een rustige kapitalistische ontwikkeling verzekert.

3. Als hier van organisatie gesproken wordt, wordt natuurlijk nooit het lidmaatschap van een vereniging bedoeld maar alleen vaste onbreekbare eensgezindheid in handelen.


© Hoewel de Communistische Linkerzijde in het algemeen afzag van het opeisen van kopierechten of rechten op “intellectueel eigendom” kunnen sommige publicaties onder dat recht vallen; mocht dat het geval zijn, dan is het gebruik alleen gratis voor persoonlijke raadpleging. Materiaal vrij van kopierechten, uitsluitend op voorwaarde van niet commercieel gebruik, kan vrij worden verspreid. Een verwijzing naar deze bron wordt op prijs gesteld, net als een verwittiging. Aangaande handelsgebruik kunt u contact met ons opnemen.


Compiled by Vico, 27 February 2017



















Overzicht